TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt in de Subsidieregeling ESF 2007–2013 (herzien) programmaonderdeel Actie E voor het nieuwe aanvraagtijdvak
2011–2012. Onder deze actielijn kunnen arbeidsorganisaties subsidie aanvragen voor projecten gericht op sociale innovatie.
In de herziene regeling is uitsluitend de inhuur van extern advies subsidiabel. De subsidie is daarbij bepaald op maximaal
€ 18.000,–. De bestaande thema’s procesverbetering en arbeidstijdenmanagement zijn uitgebreid met het thema ‘duurzame inzetbaarheid’.
Het thema ‘arbeidstijdenmanagement’ is daarbij onder ‘duurzame inzetbaarheid’ gebracht.
2. Achtergronden
Actie E wordt, na consultatie van onder andere werkgevers en werknemers, vernieuwd om de volgende drie redenen, die hierna
nader toegelicht zullen worden:
-
− Focus op ‘duurzame inzetbaarheid’ als thema naast de bestaande thema’s ‘procesverbetering’ en ‘arbeidstijdenmanagement’;
-
− Vermindering van de administratieve lasten;
-
− Verhogen van het bereik van het aantal organisaties.
2.1 Focus op ‘duurzame inzetbaarheid’
Duurzame inzetbaarheid is van belang om de overheidsfinanciën betaalbaar te houden en een verhoging van de arbeidsparticipatie
te bereiken. Door vergrijzing en ontgroening stabiliseert op dit moment de omvang van de beroepsbevolking en zal de groei
vanaf 2021 structureel negatief zijn. Een krimpend arbeidsaanbod leidt tot tekorten op de arbeidsmarkt. Om te kunnen voorzien
in toekomstige arbeidstekorten, is verhoging van de arbeidsproductiviteit én arbeidsparticipatie noodzakelijk. De inzet is
dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen deelneemt in de samenleving. Om meer mensen bij de samenleving te betrekken acht
het kabinet deelname aan de arbeidsmarkt van cruciaal belang. Het verbeteren van duurzame inzetbaarheid van werknemers is
de sleutel om zoveel mogelijk mensen een leven lang voor de arbeidsmarkt te behouden en de productiviteit te vergroten. In
veel bedrijven maken werkgevers en werknemers al afspraken om het personeelsbeleid te richten op duurzame inzetbaarheid. Daar
staat tegenover dat veel werknemers en werkgevers nog onvoldoende ervaren dat de arbeidsmarkt krapper wordt. De urgentie wordt
nog onvoldoende gevoeld. Hier ligt een maatschappelijke uitdaging die om een brede aanpak vraagt. De onderhavige regeling
is hier onderdeel van. Het doel is om een cultuuromslag te bewerkstelligen om werknemers, waaronder ouderen, laagopgeleiden
en mensen met een arbeidsbeperking, gezond, vitaal en productief te houden, tot aan hun pensionering. De werknemer heeft groot
belang om aan de slag te gaan met zijn eigen duurzame inzetbaarheid, door zijn eigen ontwikkeling en loopbaan vorm te geven
en als zodanig aantrekkelijk te blijven op de arbeidsmarkt. De werkgever heeft een kans om de productiviteit en concurrentiekracht
van het bedrijf te verbeteren.
2.2. Administratieve lastenvermindering
De ESF middelen, beschikbaar voor arbeidsorganisaties voor projecten gericht op sociale innovatie, worden op een meer eenvoudige
wijze toegankelijk gemaakt. Dit leidt tot administratieve lastenverlichting en gelijktijdig besparing op de uitvoeringskosten.
Eén van de prioriteiten van het kabinet is het terugdringen van de administratieve lasten voor bedrijven en burgers. In het
Hoofdlijnenakkoord staat een reductiedoelstelling van 25%.
Deze wijzigingsregeling introduceert een eenvoudiger subsidie onder ESF Actie E. Het kabinet zet voortdurend in op minder
lasten voor bedrijven. Daar sluit deze vereenvoudiging op aan. In het kader van het aanvraagtijdvak 2011–2012 Actie E wordt
ingezet op het bereiken van vereenvoudiging door alleen de inhuur van een externe adviseur te bekostigen. Het betreft kleine
subsidies die kunnen worden beschouwd als ‘opstartsubsidies’.
Werkgevers kunnen in de gewijzigde opzet een lager subsidiebedrag aanvragen dan waarvan tot dusver sprake was, voor de inzet
van externe begeleiding bij sociaal innovatieve projecten. In deze opzet is ervoor gekozen alleen externe expertise voor een
deel te financieren. De kosten van een externe adviseur worden voor 75% vergoed. De subsidie bedraagt maximaal € 18.000,–
per project.
Voor het externe consult is gekozen daar dit een eenvoudig controleerbare kostensoort is. De afrekening bestaat uit een einddeclaratie,
betalingsbewijs en het door de ingehuurde adviseur aan de werkgever uitgebrachte rapport, advies of verslag. Interne loonkosten
en BTW vallen niet onder de subsidie. Hierdoor zijn administratieve handelingen voor het bijhouden van een urenadministratie
en tijdrovende controles daarvan, niet meer nodig. De inschakeling van externe deskundigheid en capaciteit is bedoeld om de
verschillende interne geledingen binnen de arbeidsorganisatie te overtuigen, te mobiliseren, alsmede te begeleiden door of
naar een veranderingsproces. De aanvrager kan kiezen voor het opstellen van een diagnose, advies voor een plan van aanpak,
het uittesten of het implementeren daarvan.
2.3. Een groter bereik
Door kleine subsidies te verstrekken voor ondersteuning van een inhoudelijk externe adviseur kan in de nieuwe opzet een groter
aantal arbeidsorganisaties bereikt worden.
Op 4 februari 2011 heeft het kabinet de hoofdlijnen van een nieuw bedrijfslevenbeleid bekendgemaakt (‘Naar de top’, Tweede
Kamer 2010–2011, 32 637, nr. 1). Dit is een nieuwe aanpak voor het pakken van de kansen die gepaard gaan met toenemende mondiale concurrentie en opkomende
maatschappelijke uitdagingen. Nederland blijft met name achter op het gebied van private uitgaven voor research & development
(R&D) van het bedrijfsleven. Bedrijven, vooral in het midden- en kleinbedrijf, profiteren te weinig van de kennis uit onderzoek,
zoals dat bijvoorbeeld in publieke kennisinstellingen wordt ontwikkeld. Dit is een gemiste kans, juist omdat de Nederlandse
wetenschap van wereldklasse is.
Sociaal innovatieve bedrijven investeren beduidend meer in R&D. Sociaal innovatieve bedrijven zijn als gevolg daarvan beter
in staat om hun kennisbasis effectief te gebruiken én kunnen nieuwe R&D-kennis optimaler combineren met al bestaande kennis.
Ze zijn daardoor winstgevender en meer concurrerend dan niet-sociaal innovatieve bedrijven. In de gewijzigde opzet van de
regeling kunnen meer en ook de kleinere arbeidsorganisaties gestimuleerd worden om aan de gang te gaan met sociale innovatie.
Daarnaast heeft ook een evaluatie van Actie E plaatsgevonden. Hierbij is het eerste aanvraagtijdvak in 2008 geëvalueerd. Uit
deze evaluatie blijkt dat met name kleinere organisaties ondersteuning van een inhoudelijke externe adviseur als zeer waardevol
ervaren bij het begeleiden van het veranderingsproces. De nieuwe ESF Actie E subsidie is hierop ingericht.
3. Vormgeving en keuzes bij de regeling
Het programmaonderdeel Actie E, gericht op sociale innovatie, is bedoeld om sociale innovatie in arbeidsorganisaties te bevorderen.
3.1 Onder sociale innovatie valt ook duurzame inzetbaarheid
Sociale innovatie (inclusief duurzame inzetbaarheid) is het investeren in mens en organisatie. Sociale innovatie heeft als
doel het vergroten van de arbeidsproductiviteit én de arbeidsparticipatie door vernieuwing van werkwijzen, werkprocessen,
arbeidsverhoudingen en het maximaal benutten van competenties van werknemers binnen organisaties. Door maximale benutting
van competenties en ontplooiing van talent kunnen gelijktijdig een hogere productiviteit, een grotere werknemerstevredenheid
en meer werkzekerheid (duurzame participatie) worden bereikt. Hierdoor worden economische en sociale aspecten met elkaar verbonden.
3.1.1 Keuze voor thema’s in 2011 en 2012
Voor het aanvraagtijdvak 2011–2012 zijn de thema’s herzien en is besloten de thema’s uit te breiden met het thema ‘duurzame
inzetbaarheid’. De thema’s worden daarbij ingedeeld in twee hoofdthema’s ‘procesverbetering’ en ‘duurzame inzetbaarheid’;
arbeidstijdenmanagement valt daarbij onder ‘duurzame inzetbaarheid’. In de gewijzigde opzet moeten deze thema’s zorgen voor
voldoende keuze en ruimte om te komen tot sociale innovatie.
In het kader van Actie E kan zodoende uitsluitend subsidie worden aangevraagd voor een project op het terrein van sociale
innovatie, dat gericht is op het opstellen van een diagnose of advies of het uittesten of het implementeren van de aanpak
gericht op ten minste een van onderstaande thema’s:
-
a. Procesverbetering: het binnen de arbeidsorganisatie(s) verbeteren, herschikken en innoveren van bedrijfsprocessen.
-
b. Duurzame inzetbaarheid: het creëren van een cultuuromslag gericht op gezond, vitaal en productief werken van indiensttreding
tot aan pensionering, door:
-
− het stimuleren van regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit van werknemers,
-
− arbeidstijdenmanagement,
-
− het bevorderen van gezond, vitaal en veilig werken, of
-
− het bevorderen van zelfredzaamheid op de werkvloer.
Procesverbetering:
Gezamenlijk (bijvoorbeeld met verbeterteams), verbeteren, herschikken en innoveren van bedrijfsprocessen. Bijvoorbeeld in
een zorgorganisatie is een forse reductie (meer dan 50%) in wacht- en doorlooptijden gerealiseerd. De professionals zijn actief
betrokken bij het veranderingsproces, waardoor processen slimmer georganiseerd zijn. Bij de nieuwe werkwijze wordt ook de
zienswijze van de cliënten meegenomen. Het eindresultaat is een verhoogde medewerkers- en klant tevredenheid en verbeterde
efficiency.
Duurzame inzetbaarheid:
-
a. stimuleren van regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit om een optimale aansluiting te creëren tussen beschikbare werknemers,
vaardigheden en beschikbaar werk.
Bijvoorbeeld door het opzetten van een externe poule voor (overtollige) arbeidsgehandicapte werknemers van een gemeente; de
gemeente organiseert de regionale en/of intersectorale arbeidsmobiliteit, bemiddelt en stelt hen te werk. Bijvoorbeeld bedrijven
op een bedrijventerrein, die tijdelijk met personeelsoverschot zitten, kunnen deze werknemers – via een werknemerspool – tijdelijk
laten inzetten bij andere bedrijven in de betreffende sectoren. Op deze manier blijft het personeel behouden voor de sectoren
en kunnen kosten worden bespaard. De werknemers werken aan hun eigen inzetbaarheid en kunnen bij verschillende bedrijven werkervaring
op doen.
-
b.
arbeidstijdenmanagement
Innovatief arbeidstijdenmanagement bevordert de optimale afstemming tussen werkaanbod en bezetting, waarbij rekening wordt
gehouden met de individuele wensen van werknemers bij de combinatie van arbeid en zorg.
Bijvoorbeeld een organisatie met een vast rooster ervaart dat te weinig rekening wordt gehouden met de privé situatie van
medewerkers. Gezamenlijk met de werknemers en ondernemingsraad besluit de organisatie om het zelfroosteren in te voeren. Teamleden
kunnen – plaats en tijd onafhankelijk – zelf hun uren invoeren. Hierdoor kan het rooster worden afgestemd met het thuisfront.
Vervolgens schuiven de teamleden zelf om de gaten in het rooster op te vullen. Voor 90% is het rooster door de medewerkers
opgesteld. De teamleider hoeft alleen nog de overblijvende gaten in te vullen. Hiermee sluit het rooster meer aan bij de wensen
van de medewerkers en vergroot het tevens het verantwoordelijkheidsgevoel en betrokkenheid. De teamleider heeft minder werk
aan de roosters.
-
c.
gezond, vitaal en veilig werken
Verhoging van de gezondheid, vitaliteit en veiligheid van werknemers voorkomt uitval. Wanneer werknemers en werkgevers hier
structureel aandacht aan geven, kunnen (arbeidsbeperkte) medewerkers productief, langer en in goede gezondheid behouden blijven
voor de organisatie.
Bijvoorbeeld een organisatie wil structureel beleid voeren om de werkdruk te verlagen. Ze lichten daartoe de eigen bedrijfsvoering
door op knelpunten en stellen de werknemers in staat om de eigen inzetbaarheid nu en voor de komende jaren vast te stellen.
Daartoe gebruiken ze het instrument de Work Ability Index (WAI). Door een dergelijk instrument periodiek toe te passen als
een check op de eisen van het huidige werk en de gezondheid en competenties, ontstaat inzicht in de eigen inzetbaarheid. Er
kunnen vervolgacties worden genomen als de inzetbaarheid wordt bedreigd en langer doorwerken kan worden bemoeilijkt. Daarnaast
is een bezinning op het eigen loopbaanperspectief mogelijk. Werkdruk en het potentiële risico op uitval uit het werk kan op
deze wijze worden voorkomen, omdat tijdig maatregelen worden genomen die langer doorwerken mogelijk maken. Ook kan gedacht
worden aan arbeidsveiligheid. Bijvoorbeeld de directie van een industrieel bedrijf hecht veel belang aan arbeidsveiligheid
en heeft daarom een veiligheidsfunctionaris aangesteld en een veiligheidssysteem ingericht. In het bedrijf heerst echter een
‘macho-cultuur’, waardoor medewerkers elkaar niet aanspreken als ze zich onveilig gedragen. Het bedrijf heeft daarom een adviseur
in de arm genomen om workshops te organiseren, waarin onder andere de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor veiligheid centraal
staat.
-
d.
bevorderen zelfredzaamheid op de werkvloer
Het zorg dragen voor een stimulerende werkomgeving behoort tot de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel werkgevers als
werknemers. De organisatie wil meer ruimte creëren voor initiatieven en ideeën van werknemers voor duurzame inzetbaarheid
om zo de eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en weerbaarheid te stimuleren, bijvoorbeeld door het bevorderen van de
leercultuur of door te sleutelen aan de eigen inzetbaarheid (‘jobcrafting’).
Met het ‘bevorderen van de leercultuur’ wordt bedoeld het optimaal benutten en bevorderen van de kennis en vaardigheden van
de medewerkers door het creëren van meer leermogelijkheden op de werkvloer. In het werk zelf liggen tal van leermogelijkheden
die gemakkelijk kunnen worden georganiseerd. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan taakroulatie, zelfsturende teams,
het organiseren van kennisdeling en het betrekken van medewerkers bij de ontwikkeling van het bedrijf. Een open leercultuur
versterkt de intrinsieke motivatie onder werknemers om zichzelf te blijven ontwikkelen. Dit is juist ook belangrijk voor de
werknemers die laaggeschoold werk verrichten. Dat kan bijvoorbeeld door het verstrekken van een persoonlijk advies ‘op maat’
van het bedrijf door een extern deskundige over de wijze waarop verdere ontwikkeling van de leercultuur in het bedrijf gestalte
kan krijgen.
3.2 Aanvragers
De nieuwe Actie E subsidie is gericht op arbeidsorganisaties. Het gaat hierbij om werkgevers. Om de subsidie ook aantrekkelijk
te laten zijn voor werkgevers uit het midden- en kleinbedrijf (MKB), zijn de administratieve lasten tot een minimum beperkt.
Daarnaast is de eerdere ondergrens van € 50.000,– aan projectkosten vervangen door een ondergrens van € 13.000,–. Ook kunnen
werkgevers uit het MKB hun krachten bundelen en gezamenlijk één subsidieaanvraag indienen ten bedrage van € 18.000,–.
3.3 Werknemers met arbeidsbeperkingen
De inzet van ESF is gericht op leidinggevenden en werknemers binnen de arbeidsorganisatie. Het kabinet acht het daarbij van
groot belang dat de regeling inzetbaar is ten behoeve van alle werknemers, waaronder mede begrepen ouderen en mensen met een
arbeidsbeperking. Het kabinet wil de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen aanmoedigen en bevorderen. Het
in eigen onderhoud kunnen voorzien en het verkrijgen en behouden van betaald werk is immers in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
van mensen zelf. Hierbij past ook voor mensen met een arbeidsbeperking een meer activerende benadering. De groep mensen met
arbeidsbeperkingen is erg divers. Ze bestaat niet alleen uit mensen met fysieke beperkingen, het gaat ook om een grote groep
mensen met gedrags- en ontwikkelingsstoornissen of verstandelijke beperkingen. Ook deze groep zou bij uitstek gebaat kunnen
zijn bij een sociaal innovatief project als bedoeld in deze subsidieregeling. Een voorbeeld van een dergelijke sociale innovatie
kan ‘jobcarving’ zijn. Het gaat daarbij om het samenvoegen van specifieke taken (ondersteunende, arbeidsintensieve of handmatige
activiteiten) binnen verschillende functies tot een nieuwe baan. De nieuw gecreëerde banen kunnen worden uitgevoerd door werknemers
met een arbeidsbeperking. Vice versa kunnen zware taken binnen een functie worden verdeeld over meer functies, waardoor de
arbeidsbelasting over een grotere groep werkenden wordt verdeeld.
3.4 Betrokkenheid
Naast het bevorderen van de bedrijfsefficiëntie dient er ook sprake te zijn van een zogenaamde win-win situatie voor zowel
werkgevers als werknemers. Bij de projecten dient zodoende de gezamenlijke aanpak van werkgevers en werknemers centraal te
staan. De motivatie voor sociale innovatie bij management en personeel groeit immers naarmate zij meer invloed kunnen uitoefenen
op het bepalen van doelen op het gebied van sociale innovatie. Het is daarbij van belang dat werknemers actief en aanwijsbaar
betrokken worden bij het project. Gedurende het subsidieproject is het creëren en onderhouden van draagvlak essentieel, zodat
medewerkers zich betrokken voelen en ervaren dat zij een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het arbeidsproces en hun eigen
ontwikkeling en loopbaan daarbij inhoud geven.
Artikelsgewijs
Subsidieregeling
Artikel 1
In dit artikel wordt het begrip adviseur dat in het kader van deze regeling wordt gehanteerd, gedefinieerd. Met betrekking
tot het begrip ‘adviseur’ doet zich het probleem voor dat niet verwezen kan worden naar vastgestelde certificaten of andere
documenten waarover een adviseur moet beschikken. Gelet hierop is bij de definiëring van het begrip ‘adviseur’ aangesloten
bij de definitie van de Tijdelijke stimuleringsregeling veilig werken door gedragsverandering, waarin wordt aangesloten bij
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). In de definitie is uitdrukkelijk bepaald dat de natuurlijk
persoon niet een werknemer van de subsidieaanvrager mag zijn. Daarmee is uitgesloten dat een subsidieaanvrager voor zijn eigen
personeel subsidie zou kunnen verkrijgen.
Artikel 5
In de systematiek van de nieuwe Actie E is geen ruimte meer voor een Comité van Experts. Artikel 5 is om die reden aangepast.
Artikel 8 en Artikel 16
In het kader van lastenverlichting voor de burger is getracht om bij de nieuwe Actie E de administratieve lasten voor de aanvrager
zo beperkt mogelijk te houden. Zodoende zijn de eisen om een projectadministratie, bestaande uit een deelnemers- en financiële
administratie, niet van toepassing en kan worden volstaan met de in artikel E11 genoemde documenten. Daarnaast blijft de bewaarplicht
uit artikel 16 wel van toepassing. Evenals de verplichting om mee te werken aan controle van de administratie (artikel 16,
zesde lid). Bedoelde controle zal steekproefsgewijs plaatsvinden. Ook de meldingsplicht uit artikel 17, derde lid, blijft
van toepassing op Actie E. Dat betekent met name dat de subsidieontvanger verplicht is om onverwijld te melden dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend niet worden verricht door de adviseur ten aanzien van wie de referenties, bedoeld in artikel
E6, onderdeel e, zijn overgelegd. In artikel 19, zevende lid, is de eis opgenomen dat de projectresultaten ter beschikking
van de minister komen, bijvoorbeeld voor de website van het Agentschap SZW.
Bijlage I
Artikel E2 en E3
Subsidieaanvragen moeten tijdens een door de minister vastgesteld aanvraagtijdvak zijn ontvangen. Subsidieaanvragen die buiten
het vastgestelde aanvraagtijdvak worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen. Er is bij Actie E gekozen voor een
ruim laatste aanvraagtijdvak, dat loopt van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2012, waarbij artikel 6, tweede lid, van
de Subsidieregeling uiteraard van toepassing is. Het subsidieplafond bedraagt € 24 miljoen. Indien toekenning van een subsidieaanvraag
zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond wordt die aanvraag afgewezen. In dat geval zal worden overwogen het
aanvraagtijdvak eerder te sluiten.
Artikel E4
Artikel E4 beschrijft de deels nieuwe thema’s van Actie E: procesverbetering en duurzame inzetbaarheid. Arbeidstijden management
is daarbij onder ‘duurzame inzetbaarheid’ gebracht. Projecten kunnen zowel gericht zijn op de arbeidsorganisatie als geheel
of op (onder)delen van de organisatie.
Artikel E5 en E6
Deze artikelen stellen de voorwaarden waaraan een project en een aanvraag in ieder geval moeten voldoen. Hieronder de belangrijkste
punten op een rij:
Projectduur
Een project mag hoogstens 9 maanden duren en moet binnen vier weken na verzending van de subsidieverlening starten (artikel
E6, onderdeel b en c). Deze termijn is gekozen om de aanvrager in ieder geval zekerheid te bieden over de verlening, voordat
het project daadwerkelijk van start gaat.
Eén project tegelijk
Het is de bedoeling dat per aanvrager in het kader van de nieuwe Actie E slechts een project tegelijk loopt (art. E7). Echter,
aanvragers worden wel in de gelegenheid gesteld om na afronding van een project eventueel een nieuwe aanvraag in te dienen
voor een ander (vervolg) project, mits het subsidieplafond van € 24.000.000,– nog niet is bereikt.
Gezamenlijke aanvraag
Kleine werkgevers kunnen eventueel hun krachten bundelen en gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen. Een arbeidsorganisatie
kan daarbij in samenwerking met andere arbeidsorganisaties de subsidie van €18.000,– aanvragen om een adviseur in te zetten.
De arbeidsorganisatie die als aanvrager optreedt is verantwoordelijk voor de aanvraag. Een brancheorganisatie of O&O-fonds
kan deze werkgevers bij elkaar brengen, mobiliseren en als penvoerder optreden. Wanneer dit het geval is blijft de arbeidsorganisatie
die als aanvrager optreedt verantwoordelijk voor de aanvraag.
Draagvlak
Om aan te tonen dat werknemers van de subsidieaanvrager actief en aantoonbaar betrokken worden bij het project (artikel E6,
onderdeel d) kan de aanvrager in het aanvraagformulier verklaren dat het project op draagvlak in de organisatie kan rekenen
en in samenwerking met werknemers plaatsvindt.
Referenties adviseur(s)
In onderdeel e wordt bepaald dat er drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers met betrekking tot de kennis en
ervaring op het terrein van sociale innovatie van de beoogd adviseur(s) bij de aanvraag dienen te worden gevoegd. De subsidie
wordt geweigerd indien met betrekking tot iedere adviseur minder dan drie referenties van drie verschillende opdrachtgevers
worden overgelegd. Zoals hiervoor is aangegeven doet zich met betrekking tot de adviseur het probleem voor dat deze niet beschikt
over een bepaald certificaat/document waaruit zijn deskundigheid en/of ervaring op het onderhavige werkterrein blijkt. Teneinde
te kunnen beoordelen of een adviseur daadwerkelijk beroepsmatig, cq bedrijfsmatig werkzaamheden verricht op het in deze regeling
bedoelde werkterrein, is het van belang dat vastgesteld kan worden dat de desbetreffende natuurlijk persoon al langer als
adviseur op dat werkterrein werkzaam is. Voor die vaststelling is het opgeven van referenties onder meer van belang.
De beslistermijnen in artikel E5, lid 3, en artikel E11, lid 2 zijn aanzienlijk verkort naar resp. zes en dertien weken.
Artikel E7
Dit artikel regelt de samenloop met andere subsidieregelingen. Wanneer er al subsidie is toegekend uit hoofde van Actie E,
maar het project nog loopt (nog geen verzoek om vaststelling gedaan) kan geen subsidie worden aangevraagd. Ook wanneer er
subsidie is aangevraagd voor hetzelfde project uit hoofde van een andere subsidieregeling wordt de subsidie geweigerd. Als
de aanvrager tijdens of na het project alsnog een subsidie ontvangt op grond van een andere subsidieregeling, wordt de ESF
Actie E subsidie op € 0,– vastgesteld, dan wel teruggevorderd. In tegenstelling tot de andere ESF Acties mag de co-financiering
voor Actie E dus niet worden gefinancierd met een andere subsidie.
Artikel E8
Onder ESF Actie E worden alleen de kosten van een extern ingehuurde adviseur (of adviseurs) gesubsidieerd. Deze kosten bestaan
uit het uurtarief maal het aantal gewerkte uren. Bijkomende kosten van de adviseur, zoals bijvoorbeeld voor reizen en verbruiksgoederen,
komen niet in aanmerking voor subsidie. Ook kosten die de subsidieontvanger maakt in het kader van zijn project zijn niet
subsidiabel.
De activiteiten van de adviseur hebben (binnen een of meer van de vastgestelde thema’s) enkel betrekking op:
-
– het opstellen van een diagnose of advies, of
-
– het in de praktijk (laten) uittesten of implementeren van een plan van aanpak.
Artikel E9
Op grond van artikel 12, tweede lid, kunnen werkgevers een subsidie ontvangen van 75% van de kosten van de ingehuurde adviseur.
De subsidie bedraagt steeds maximaal € 18.000,–. Bij de indiening van de einddeclaratie wordt beoordeeld in hoeverre dit
bedrag (ten volle) is benut.
De vast te stellen subsidie wordt als volgt berekend:
-
1. Is het uurtarief van de adviseur € 125,– (exclusief BTW) of meer?
-
a. Nee: het door de adviseur in rekening gebracht tarief wordt gehanteerd voor de subsidieberekening.
-
b. Ja: het gemaximeerde tarief van € 125,– wordt gehanteerd voor de subsidieberekening.
-
2. Het aantal uren dat de adviseur in rekening heeft gebracht volgens zijn factuur wordt vermenigvuldigd met tarief 1a of 1b.
-
3. Is het totaalbedrag bedoeld bij 2. gelijk aan of hoger dan € 13.000,–?
-
4. Van het totaalbedrag bedoeld bij 2. wordt 75% vergoed in de vorm van een subsidie, met een maximum van € 18.000,–.
Om te voorkomen dat hele kleine subsidies moeten worden uitgekeerd, waarvan de daarmee gepaard gaande uitvoeringskosten in
geen verhouding staan tot het te verlenen (lage) subsidiebedrag, is in het derde lid uitdrukkelijk bepaald dat geen subsidie
wordt gegeven, wanneer de gemaakte kosten lager zijn dan € 13.000,–. Deze grens komt overeen met een realisatie van minder
dan circa 55%. Ter illustratie: wanneer 55% van de begrote projectkosten van €24.000,– wordt gerealiseerd, betekent dit dat
de subsidieontvanger uiteindelijk €13.200,– aan kosten heeft gemaakt.
Artikel E10
Er worden geen voorschotten verstrekt. Het goed uitvoeren van een project vereist motivatie en eigen – ook financiële – verantwoordelijkheid
van de subsidieontvanger. Het voorschieten van de kleine subsidie ter financiering van een project laat niet alleen zien dat
de aanvrager gemotiveerd is maar zorgt ook voor commitment bij het uitvoeren en voltooien van het project.
Artikel E11
Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie dient de aanvrager aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie
is verleend ook daadwerkelijk zijn verricht. De bewijsstukken hiervoor zijn een factuur en algemeen aanvaard betalingsbewijs.
Een algemeen aanvaard betalingsbewijs zal normaliter een overboekingsbewijs van een bancaire instelling zijn. Daarnaast zal
het rapport of verslag dat de adviseur heeft uitgebracht aan de aanvrager ook aan het Agentschap SZW moeten worden toegezonden.
De vorm van dit document hangt af van de aard van het project. Wanneer een adviseur een advies of diagnose uitbrengt zal dit
in de vorm van een rapport geschieden. Wanneer een adviseur een werkgever begeleidt bij de implementatie van een advies, dan
zal het document over het algemeen de vorm van een activiteitenverslag hebben. Conform de Algemene wet bestuursrecht zal de
betaling binnen zes weken na de vaststellingsbeschikking plaats vinden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom.