Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 212 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2008, 212 | Besluiten van algemene strekking |
De voorliggende afspraken geven een nadere invulling van hoe de Minister van Economische Zaken en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit voornemens zijn gestalte te geven aan hun relatie, voor zover die relatie niet bij of krachtens wet is geregeld. Uitgangspunt bij de invulling van de relatie is dat de Minister verantwoordelijk is voor het marktordeningsbeleid en de raad voor de uitvoering van de aan hem bij wet opgedragen taken. Daarnaast weerspiegelt het statuut de gedachte dat een goede wisselwerking tussen de Minister en de raad maakt dat beiden hun taken optimaal kunnen uitvoeren. Dit relatiestatuut kent een inleiding, hoofdtekst en appendices. De beheersmatige en beleidsmatige afspraken uit de hoofdtekst gelden voor alle taakgebieden van de raad.
1. In dit relatiestatuut wordt verstaan onder:
de Minister van Economische Zaken;
de Nederlandse Mededingingsautoriteit;
de raad van bestuur van de NMa;
het Ministerie van Economische Zaken;
een organisatorische eenheid binnen de NMa die wettelijke sectorspecifieke taken uitoefent;
Relatiestatuut EZ-NMa 2008;
de Mededingingswet.
2. In dit relatiestatuut wordt onder publiceren verstaan het bekendmaken in het Staatsblad of in de Staatscourant, het ter inzage leggen van documenten alsmede het beschikbaar stellen van documenten via internet.
1. De raad is een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid.
2. De NMa maakt voor zowel de financiële, personele als de bedrijfsvoeringsaspecten deel uit van het Ministerie en de begroting van de NMa is onderdeel van (artikel 1 van) de begroting van EZ. Hierop is de bestaande wetgeving en de interne EZ regelgeving van toepassing. Dit betekent dat de NMa deelneemt aan de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus, de werkplancyclus, de toezicht- en controlecyclus van EZ. De NMa neemt deel aan EZ-brede overleggen als het bedrijfsvoeringscollege en het Administratieve Organisatie coördinatieteam.
3. De departementsleiding van EZ stelt het budget en de formatie van de NMa vast. Inzake financiën, planning en control (bijvoorbeeld de werkplancyclus) vinden tweemaal per jaar gesprekken plaats tussen de raad en (namens de Minister) de departementsleiding van EZ.
De raad levert desgevraagd alle informatie die de directeur Financieel Economische Zaken en de directeur Auditdienst van EZ nodig hebben in het kader van de uitoefening van hun functie.
1. De Minister voorziet in een besluit mandaat, volmacht en machtiging waarin personele en rechtspositionele bevoegdheden aan de raad worden verleend, met het oogmerk het onafhankelijk functioneren van de NMa te waarborgen.
2. In het besluit wordt voorzien in de mogelijkheid om ondermandaat te verlenen.
3. Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden zijn ten minste de EZ-specifieke personeelsregelgeving en het beleid op personeelsgebied dat geldt voor ambtelijke medewerkers van EZ van toepassing.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden en wiens functie betrekking heeft op het verrichten van bedrijfsvoeringstaken, plaats via het management development-beraad van EZ. Aangaande deze benoemingen heeft de raad zeggenschap in dit management development-beraad.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden, maar niet die benoemingen als bedoeld in lid 1, plaats via de raad. De raad zal het management development-beraad van EZ over (de procedure met betrekking tot) deze benoeming informeren.
De raad stelt een ondernemingsraad in voor het personeel dat ingevolge artikel 5a, eerste lid van de wet door de Minister ten behoeve van de uitvoering van de taken aan de raad ter beschikking is gesteld.
De werving en voordracht tot benoeming van nieuwe leden van de raad geschieden volgens de in een bijlage bij dit relatiestatuut op te nemen procedure. In deze procedure staat ook de rol van de ondernemingsraad van de NMa beschreven.
1. De departementsleiding van EZ stelt het budget en (wijzigingen in) het organisatie- en formatieplan van de NMa vast. Binnen deze kaders richt de raad de organisatie van de NMa in en beheert hij de formatie, binnen de grenzen van het BBRA 1984 en de kaders van het functiewaarderingssysteem van de Rijksoverheid (Fuwasys).
2. De directeur Personeel en Organisatie (P&O) van EZ kan periodiek de formatie van de NMa doorlichten om het gevoerde formatiebeheer te toetsen.
3. De raad verstrekt de directeur P&O jaarlijks alle informatie die hij nodig heeft voor zijn toetsende functie.
De Minister en de raad nemen de beleidsmatige relatie tussen de verantwoordelijkheid van de Minister voor het mededingingsbeleid en van de raad voor de uitvoering van de wet in acht in hun werkzaamheden en in de communicatie daarover naar buiten.
De Minister en de raad nemen in hun onderlinge beleidsmatige relatie over en ten opzichte van derden vertrouwelijkheid in acht voor zover dit uit de wet of de aard der zaken voortvloeit.
1. De Minister en de raad overleggen vier maal per jaar. Onderwerpen van het overleg zijn onder meer ontwikkelingen op het gebied van de aan de raad opgedragen wettelijke taken, Europese ontwikkelingen en beleidsmatige ontwikkelingen als voorgenomen wet- en regelgeving.
2. De Minister inviteert de raad voor dit overleg. Minimaal een week voor het overleg wordt met wederzijdse inbreng de agenda vastgesteld.
1. De raad zal de Minister desgevraagd of uit eigen beweging schriftelijk verslag doen van zijn bevindingen bij het uitvoeren van zijn taak indien hij of de Minister van oordeel is dat deze informatie noodzakelijk is voor de ontwikkeling van beleid of regelgeving.
2. De Minister reageert op de door de raad verstrekte informatie binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de Minister aan op welke wijze de door de raad verstrekte informatie bij de besluitvorming is of zal worden betrokken.
1. De raad legt voorgenomen uitvoeringsregels zoals bedoeld in artikel 51 van de Mededingingswet of voorgenomen wijzigingen van uitvoeringsregels, overeenkomstig artikel 9 van de Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ, ten minste vier weken voor de vaststelling van die regels aan de Minister voor.
2. Indien voorgenomen uitvoeringsregels als bedoeld in artikel 5l van de Mededingingswet of voorgenomen wijzigingen van uitvoeringsregels naar het oordeel van de Minister in strijd zijn met het algemeen belang van een goede taakuitvoering van de NMa, geeft hij dit gemotiveerd overeenkomstig artikel 9 van de Regeling gegevensuitwisseling NMa-EZ te kennen binnen twee weken nadat deze aan hem zijn voorgelegd.
3. Indien de Minister een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid doet, stelt de raad de uitvoeringsregels niet vast. De raad kan:
a. met inachtneming van het oordeel van de Minister, besluiten een herzien concept van de uitvoeringsregels voor te leggen; of
b. indien hij zich niet kan vinden in het oordeel van de Minister, hierover in overleg treden met de Minister.
Ter bevordering van de inhoudelijke kennis op het gebied van de mededinging, (sectorspecifieke) regulering, toezicht en handhaving bij EZ en de NMa organiseren de Minister en de raad zo vaak als wederzijds gewenst wordt geacht fora waarin kennis inzake zowel beleid als uitvoeringsaspecten uitgewisseld wordt. Ook interne activiteiten (opleidingen, seminars etc.) ter verhoging van de aanwezige kennis binnen beide organisaties worden zo veel mogelijk wederzijds open gesteld. De Minister en de raad bevorderen de tijdelijke uitwisseling van medewerkers tussen de NMa en EZ.
1. Binnen de verantwoordelijke beleidsdirecties van EZ worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende werkterreinen van de raad. Deze relatiebeheerder vormt voor de raad en de desbetreffende kamer het eerste aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.
2. Door de raad worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende toezichtsterreinen. De relatiebeheerder vormt voor EZ het centrale aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.
3. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur-generaal Economische Politiek danwel de Secretaris-Generaal en de raad over politiek strategische aspecten van de NMa, mede ter voorbereiding op het overleg tussen de Minister en de raad, zoals bedoeld in artikel 11. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EZ of de raad behoefte is.
4. Elke vier weken vindt overleg plaats tussen de directeur van de verantwoordelijke beleidsdirectie van EZ en het daartoe door de raad aangewezen lid van de raad. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EZ of de raad behoefte is.
5. Drie maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur Wetgeving en Juridische Zaken van EZ, een lid van de raad en de directeur Juridische Dienst NMa.
Indien een besluit van de raad regels bevat die ingevolge Europese regelgeving of andere verdragsverplichtingen moeten worden genotificeerd, draagt de raad zorg voor deze notificatie, overeenkomstig de daarvoor voor de Ministeries geldende handleidingen.
1. Indien naar het oordeel van de Minister de raad zijn taak verwaarloost, stelt de Minister de raad hiervan – spoedeisende gevallen uitgezonderd – schriftelijk op de hoogte.
2. De in artikel 5f, tweede lid, van de wet bedoelde termijn is minimaal vier weken.
1. De Minister legt voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsvoornemens welke na invoering van invloed zijn of kunnen zijn op de uitoefening van aan de raad opgedragen taken ten behoeve van een uitvoeringstoets voor aan de raad. De raad kan ook zonder verzoek daartoe een uitvoeringstoets uitbrengen.
2. De raad zendt het resultaat van elke uitvoeringstoets aan de Minister. De Minister reageert op de door de raad uitgevoerde uitvoeringstoets binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de Minister aan op welke wijze de uitvoeringstoets bij de besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn de uitvoeringstoets openbaar zal worden gemaakt.
3. De Minister stelt bij een verzoek om een uitvoeringstoets een termijn waarbinnen de raad geacht wordt te reageren. Deze termijn is vier of zes weken, afhankelijk van de omvang van de voorgenomen wet- en regelgeving of beleidsvoornemens. De regel is dat bij omvangrijke voorgenomen wet- en regelgeving of beleidsvoornemens de termijn zes weken is en dat bij niet omvangrijke voorgenomen wet- en regelgeving de termijn vier weken is; in zeer dringende gevallen kunnen de Minister en de raad in overleg een andere termijn vaststellen.
4. De raad stelt de Minister op de hoogte van de intentie uit eigen beweging een uitvoeringstoets uit te voeren.
5. De raad beziet de conceptteksten voor wet- of regelgeving of het beleidsvoornemen in ieder geval op:
a. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;
b. gevolgen voor de NMa in termen van personeel, organisatie en financiën; en
c. mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleidsvoornemen te vergroten.
6. Bij voorgenomen wetgeving die de taakuitoefening van de raad kan beïnvloeden en niet (mede) afkomstig is van de Minister, zal de Minister de betrokken bewindspersoon of -personen verzoeken eveneens de raad een uitvoeringstoets te laten verrichten.
1. Bij een opdracht aan de raad om een rapportage als bedoeld in artikel 5c van de wet uit te brengen stelt de Minister een termijn van in beginsel 3 maanden waarbinnen deze rapportage wordt verwacht. Mocht de raad voorzien dat de rapportage niet binnen de gegeven termijn kan worden uitgebracht, dan stelt de raad de Minister hiervan één maand voor het verstrijken van deze termijn onder opgaaf van redenen in kennis.
2. Indien de raad voornemens is uit eigen beweging een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of besluiten op of buiten het terrein van de Minister, dan stelt de raad de Minister hiervan tijdig op de hoogte. De raad geeft aan op welke termijn de raad de rapportage uitbrengt.
3. De raad zendt elke rapportage naar de Minister. De Minister reageert op de rapportage van de raad binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de Minister aan op welke wijze de rapportage bij de besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn de rapportage openbaar wordt gemaakt.
4. Mocht een verzoek van andere bewindspersonen om een rapportage inzake het werkterrein van de raad aan de raad zijn gericht, dan maakt de raad daarvan onverwijld melding aan de Minister. De termijn waarbinnen de Minister besluit de raad al dan niet op te dragen aan het verzoek gevolg te geven, is vier weken. In overleg kan van deze termijn worden afgeweken.
De raad stemt de behandeling van verzoeken van derden om informatie af met de Minister indien het verzoek betrekking heeft op informatie als bedoeld in de artikelen 12, 18, 19 of daarmee vergelijkbare informatie, die nog niet openbaar is gemaakt.
1. Alvorens de raad algemene afspraken maakt met een andere toezichthouder om tot afbakening van werkzaamheden, uitwisseling van gegevens zoals bedoeld in artikel 91 van de wet of samenwerking te komen stelt de raad de Minister op de hoogte van zijn voornemen. De raad zendt hiertoe de Minister ten minste vier weken voor de vaststelling de tekst van de voorgenomen afspraken.
2. Mocht de Minister voornemens zijn een reactie te geven op de voorgenomen afspraken, dan stelt hij binnen twee weken na ontvangst van de tekst van de afspraken de raad hiervan op de hoogte.
3. Na het kenbaar maken van zijn voornemen om te reageren geeft de Minister binnen twee weken een schriftelijke reactie aan de raad.
1. De raad licht de Minister voorafgaand in over contacten met de Staten-Generaal en vermeldt daarbij waarop het contact betrekking zal hebben.
2. Contacten tussen de Staten-Generaal en de raad of het personeel van de NMa namens de raad in het kader van hoorzittingen waaraan de raad of dat personeel vanwege zijn specifieke expertise deelneemt, worden gemeld aan de Minister. Indien de Minister daartegen bezwaren heeft, treedt hij in overleg met de raad. De contacten in het kader van de hoorzittingen vinden slechts plaats nadat de Minister hiermee heeft ingestemd.
3. Zo nodig vindt overleg plaats tussen de Minister en de raad over wie de door de Staten-Generaal gevraagde informatie verstrekt, dan wel hoe om te gaan met een verzoek om contact aan de raad vanuit de Staten-Generaal.
De Minister kan zich bij Europees of ander internationaal overleg inzake mededingingsaangelegenheden doen bijstaan of vertegenwoordigen door de raad.
1. Het beheer van dit relatiestatuut is een zorg van de Minister en de raad. Daartoe evalueren Minister en de raad binnen drie jaar na ondertekening dit relatiestatuut. In deze evaluatie worden ook de appendices bij dit relatiestatuut meegenomen.
2. De Minister kan de raad verzoeken bij de evaluatie aan bepaalde punten bijzondere aandacht te besteden. Daarbij wordt rekening gehouden met de opvattingen van de andere bij de appendices betrokken bewindspersonen. De Minister kan concrete tekstaanpassingen voor het relatiestatuut voorstellen.
3. De raad kan schriftelijk reageren op de bevindingen van de Minister en zijn eigen ervaringen met het relatiestatuut weergeven. In deze reactie kan de raad suggesties voor tekstaanpassingen in het relatiestatuut doen. De raad wordt geacht deze reactie binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek aan de Minister te doen toekomen.
4. In dringende gevallen kan in onderling overleg tussen de Minister en de raad ook tussentijds tot aanpassing van de hoofdtekst van het relatiestatuut worden besloten.
Dit relatiestatuut zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 20 oktober 2008
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
Den Haag, 14 oktober 2008
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
namens deze:
P. Kalbfleisch.
Deze afspraken zien op de relatie tussen de verantwoordelijkheid van de Minister voor het elektriciteits- en gasbeleid en de verantwoordelijkheid van de raad voor uitvoering- en toezichtwerkzaamheden ten behoeve van de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en Verordening (EG) nr. 1128/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Verordening van Verordening (EG) nr. 999/2001 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van overgangsmaatregelen.1
In deze appendix wordt verstaan onder:
a. Energiekamer: de directie die binnen de NMa is belast met uitvoering en toezicht energie op grond van Hoofdstuk 2 van de Elektriciteitswet 1998 en paragraaf 5.5, 5.5a en 5.6 van de Gaswet;
b. directeur: directeur van de Energiekamer;
c. beleidsdirectie: de binnen EZ verantwoordelijke beleidsdirectie.
1. Er vindt twee maal per jaar overleg plaats tussen de directeur-generaal Energie en Telecom en de raad. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EZ of de raad behoefte is.
2. Er vindt tenminste 1 maal per maand overleg plaats tussen de directeur van de beleidsdirectie en de directeur.
het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;
de kamer die binnen de NMa is belast met sectorspecifiek toezicht op het terrein van vervoer.
1. De Vervoerkamer verricht werkzaamheden ter uitvoering van wettelijke taken die de raad heeft op grond van de
(i) Wet Personenvervoer 2000;
(ii) Spoorwegwet.
2. Voorts verricht de Vervoerkamer werkzaamheden ter voorbereiding op wettelijke taken die de raad zal hebben op grond van de volgende voorgestelde wetgeving:
(i) de Wet Luchtvaart;
(ii) de Loodsenwet.
1. De raad is primair verantwoordelijk voor de zelfstandige en onafhankelijke uitvoering van de in artikel 2 van deze Appendix aan hem opgedragen wettelijke taken.
2. De Minister van V&W is politiek en beleidsmatig verantwoordelijk voor de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving.
3. De taken waarmee de Vervoerkamer binnen de NMa is belast, worden uitgevoerd op basis van de wetten aangevuld door een toezichtvisie. Deze visie wordt voordat de raad deze vaststelt voorgelegd aan V&W en EZ.
4. Daar waar het de algemene bedrijfsvoering betreft, is de plaatsvervangend secretaris-generaal EZ verantwoordelijk.
1. De door de Vervoerkamer op grond van de in artikel 2 van deze appendix te verrichten werkzaamheden worden jaarlijks uitgewerkt in het jaarwerkplan NMa. In dit jaarwerkplan zijn de door de Vervoerkamer uit te voeren werkzaamheden uitgesplitst per wet.
2. Voor de opdrachten aan de Vervoerkamer die niet zijn opgenomen in het jaarwerkplan zal de NMa met de opdrachtgever voorafgaand financiële afspraken maken. Voor de kosten die met deze aanvullende afspraken samenhangen worden separaat begrotingsmiddelen ter beschikking gesteld.
1. Het jaarwerkplan NMa bevat een begroting voor de werkzaamheden van de Vervoerkamer. Wat betreft de Vervoerkamer dient het jaarwerkplan NMa te worden overeengekomen tussen de betrokken directeuren van V&W en NMa en te worden geaccordeerd door de directeur-generaal Mobiliteit namens V&W en de plaatsvervangend secretaris-generaal van EZ. Voor zover het jaarwerkplan NMa geen inzicht geeft in de kosten per wet, zullen deze in een afzonderlijke bijlage worden weergegeven die jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft wordt vastgesteld door de directeur-generaal Mobiliteit namens V&W.
V&W zendt daartoe jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, een brief aan NMa met afschrift aan EZ ter accordering van de begroting.
2. Indien er sprake is van wijzigingen in het jaarwerkplan NMa met de begroting van het lopende kalenderjaar, worden deze besproken in de relevante overleggen zoals omschreven in artikel 10 van deze appendix.
3. De Vervoerkamer voert de werkzaamheden die voortvloeien uit de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving uit voor rekening van V&W. Er vindt eenmaal per jaar verrekening plaats van de kosten tussen V&W en EZ door middel van een begrotingsoverheveling aansluitend op de cyclus van de najaarsnota.
4. De aan V&W door te berekenen kosten van de Vervoerkamer en de wijze van berekening daarvan worden vastgelegd in het jaarwerkplan en begroting.
5. Verschillen tussen de voor enig jaar begrote en gerealiseerde kosten worden opgenomen in de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) behorend bij de begroting van EZ van dat jaar (Slotwet).
6. Indien alle in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten tenminste één jaar in werking zijn zullen de Ministers van EZ en V&W en de raad de Minister van Financiën voorstellen om de Tweede Kamer in een begrotingswet voor te leggen de begrotingsmiddelen voor de Vervoerkamer structureel over te hevelen naar de EZ begroting.
1. Het onderdeel van de halfjaarrapportage van de NMa dat ziet op werkzaamheden van de Vervoerkamer wordt besproken door de directeur van de Vervoerkamer met de directeur Spoorvervoer namens V&W, alvorens deze wordt besproken met de plaatsvervangend secretaris-generaal EZ en de raad.
2. Voor zover de halfjaarrapportage van de NMa geen inzicht geeft in de kosten per wet, zullen deze in een afzonderlijke bijlage worden weergegeven, die gelijktijdig met de halfjaarrapportage wordt aangeboden aan V&W.
3. Indien de directeur van de Vervoerkamer, de directeur Spoorvervoer namens V&W of de plaatsvervangend secretaris-generaal EZ wijzigingen ten opzichte van het jaarwerkplan voorstelt met financiële consequenties, zijn deze herkenbaar beschreven in de halfjaarrapportage.
1. De Vervoerkamer legt verantwoording af over de uitgevoerde werkzaamheden in de jaarrapportage van de NMa die wordt uitgebracht in het kader van de werkplancyclus van EZ.
2. Het in het eerste lid van dit artikel genoemde onderdeel wordt besproken door de directeur van de Vervoerkamer met de directeur Spoorvervoer van V&W, alvorens het wordt besproken met de plaatsvervangend secretaris-generaal EZ en de raad.
3. Deze jaarrapportage wordt ook ter beschikking gesteld aan de Minister van V&W.
1. Het jaarverslag van de NMa is openbaar en bevat een verslag van de werkzaamheden van de Vervoerkamer.
2. Bij het opstellen van het verslag wordt het bepaalde in de onder artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving inzake de wettelijke rapportering aan de Minister van V&W in acht genomen.
1. V&W heeft geen bemoeienis met het personeelsbeleid van de raad ten aanzien van de Vervoerkamer. V&W en EZ worden door middel van de jaarrapportage over het personeelsbeleid geïnformeerd.
2. V&W wordt betrokken in de procedure van de benoeming van de directeur van de Vervoerkamer.
1. De directeur-generaal Mobiliteit, de directeur-generaal Economische Politiek en de raad overleggen twee maal per jaar indien noodzakelijk voor politiek-strategische aspecten van de Vervoerkamer.
2. De relevante directeuren van V&W en de directeur Vervoerkamer overleggen eenmaal per kwartaal. Tijdens dit overleg komen het beheer en het beleid ten aanzien van de Vervoerkamer aan de orde (jaarwerkplan, halfjaarrapportage, jaarrapportage en jaarverslag). Bij de overige contacten wordt per geval de noodzakelijkheid van betrokkenheid van EZ en/of V&W bekeken en daarnaar gehandeld.
3. V&W en EZ wijzen een relatiebeheerder Vervoerkamer aan.
4. Gezien de organisatorische verantwoordelijkheid van de Minister van EZ voor de NMa zendt de Minister van V&W alle informatie die relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van die verantwoordelijkheid aan de Minister van EZ. De Minister van EZ geleidt deze ontvangen informatie door naar de raad.
5. Gezien de politieke en beleidsmatige verantwoordelijkheid van de Minister van V&W voor de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving, zendt de Minister van EZ alle informatie die relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van die verantwoordelijkheid aan de Minister van V&W. De Ministers van EZ zendt deze informatie tevens naar de raad.
6. Na inwerkingtreding van de Wet inzake de exploitatie van de NV Luchthaven Schiphol zal in de in het tweede lid genoemde overleggen of zoveel vaker als nodig is mede afstemming en informatie-uitwisseling plaatsvinden voor zover dat wettelijk is toegestaan, met betrekking tot de toezichthoudende taken van de Minister van V&W respectievelijk de Vervoerkamer op grond van die wet. Deze afstemming en informatie-uitwisseling zal betrekking hebben op voorgenomen besluiten, inhoudelijke motivering en mogelijke consequenties voor de capaciteit van en de kwaliteit van de dienstverlening door de NV Luchthaven Schiphol.
Artikel 18, lid 1 tot en met lid 5 van dit relatiestatuut zijn van overeenkomstige toepassing tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de raad.
1. De raad levert op verzoek van de Minister van V&W de gegevens die door de Minister van V&W noodzakelijk worden geacht voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de Staten-Generaal gestelde vragen op het gebied van, dan wel relevant voor de taken op grond van de wetten genoemd in artikel 2 van deze appendix.
2. Wat betreft de taken van de Vervoerkamer, verstrekt de Minister van V&W in ieder geval aan de raad de aan het criterium van het eerste lid beantwoordende:
a) ontwerpen van wet, inclusief de memorie van toelichting;
b) ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;
c) ontwerp-Ministeriële regelingen;
d) reacties op adviezen van de Raad van State en op de schriftelijke inbreng van de Staten-Generaal;
3. De raad levert op verzoek van de Minister van V&W of uit eigen beweging bepaalde (feitelijke) gegevens, die noodzakelijk worden geacht ten behoeve van de ontwikkeling en uitvoering van beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de Staten-Generaal gestelde vragen betreffende de taken van de Vervoerkamer.
4. De Minister van V&W en de raad informeren elkaar vroegtijdig over onderwerpen die in de publiciteit kunnen komen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het van belang is voor de andere partij om daarvan op de hoogte te zijn.
V&W en EZ informeren elkaar over contacten met externe relaties aangaande de Vervoerkamer, voor zover deze niet reeds vallen onder contacten genoemd in hoofdstuk 3 van het algemeen gedeelte van dit relatiestatuut.
Zodra de verhouding van de NMa ten opzichte van EZ en of V&W wijzigt, of zodra een van de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten en daaruit voortvloeiende taken wijzigen, wordt deze appendix geëvalueerd en zonodig aangepast aan de nieuwe situatie.
Den Haag, 20 oktober 2008
De Minister van Economische Zaken,
M.J.A. van der Hoeven.
Den Haag, 21 oktober 2008
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.M.P.S. Eurlings.
Den Haag, 14 oktober 2008
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
namens deze:
P. Kalbfleisch.
1. Een commissie bestaande uit:
– een door de raad van bestuur van de NMa (RvB) aangewezen persoon;
– een door de secretaris-generaal van EZ (SG) aangewezen persoon;
stelt een concept profielschets op. Deze wordt voorgelegd aan de (wnd.) voorzitter van de RvB en aan de SG.
2. De (wnd.) voorzitter van de RvB vraagt de ondernemingsraad van de NMa naar zijn opvattingen over de concept profielschets (geen formele adviesaanvraag). De SG vraagt in ieder geval de directeur-generaal Economische Politiek (EP) naar zijn opvattingen over de concept profielschets.
3. De SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB besluiten, de ingebrachte opvattingen meewegend, gezamenlijk over de profielschets die ter vaststelling aan de Minister van Economische Zaken wordt voorgelegd.
4. De Minister van Economische Zaken stelt de profielschets vast.
5. Dezelfde commissie als bij punt 1 stelt op basis van de vastgestelde profielschets een wervingstekst op.
6. Met deze tekst laat de commissie een wervingsadvertentie plaatsen.
7. De commissie vraagt de Algemene Bestuursdienst op basis van de vastgestelde profielschets potentiële kandidaten aan te dragen.
8. Zo nodig zullen ook andere bronnen worden aangeboord om over voldoende kandidaten te beschikken.
9. Op basis van de schriftelijke informatie (brieven, CV’s, en dergelijke) voeren de SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB gezamenlijk een eerste selectie uit.
10. Alle kandidaten die door de eerste selectie zijn gekomen worden uitgenodigd voor een tweede selectieronde die zal bestaan uit een gesprek dat gezamenlijk wordt gevoerd door de directeur-generaal Economische Politiek en een lid van de RvB. Deze worden daarbij ondersteund en geadviseerd door een onafhankelijke deskundige op het gebied van het voeren van selectiegesprekken. De DG EP en het lid van de RvB besluiten gezamenlijk welke kandidaten doorgaan naar de eindronde (maximaal vier).
11. De eindronde bestaat uit gesprekken die de SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB gezamenlijk met de kandidaten voeren.
12. De SG en de (wnd.) voorzitter van de RvB maken gezamenlijk een voordracht van twee kandidaten voor de Minister.
13. Op basis van de voordracht formuleert de Minister van Economische Zaken, al dan niet na een gesprek met een of allebei de kandidaten, een voorgenomen benoemingsvoordracht van het nieuwe lid van de RvB ten behoeve van Hare Majesteit de Koningin.
14. De voorgenomen benoemingsvoordracht wordt door de (wnd.) voorzitter van de RvB voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad van de NMa. Tegelijkertijd wordt de voor benoeming beoogde kandidaat voorgesteld aan de ondernemingsraad en wordt de gelegenheid geboden voor een gesprek. In dezelfde vergadering brengt de ondernemingsraad zijn advies uit. De (wnd.) voorzitter van de RvB leidt dit advies terstond door naar de Minister.
15. Het advies van de ondernemingsraad meewegend doet de Minister van Economische Zaken een voorstel aan de Ministerraad over de voordracht aan Hare Majesteit de Koningin.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2008-402.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.