Besluit van 13 juni 2012, houdende wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met verdere bescherming van zelfstandigen, het plaatsonafhankelijk werken, de invoering van de algemene verplichting voor werkgevers tot het digitaal melden van gegevens bij de Inspectie SZW en van het Warenwetbesluit drukapparatuur in verband met een redactionele aanpassing

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 maart 2012, nr. G&VW/AA/2012/3319;

Gelet op de artikelen 16, eerste, tweede, derde, vierde en tiende lid, en 30, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en de artikelen 4 en 7 van de Warenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 9 mei 2012, nr. W12.12.0109/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2012, nr. G&VW/AA/2012/8172;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid komt onderdeel c te luiden:

c. opdrachtgever:
  • 1°. voor de toepassing van hoofdstuk 2, afdeling 5, en artikel 9.6: degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;

  • 2°. voor de toepassing van artikel 9.5: degene voor wiens rekening een zelfstandige of werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet, arbeid verricht.

2. In het tweede lid, onderdelen e en f, wordt «jegens de opdrachtgever» vervangen door: jegens de opdrachtgever, bedoeld in onderdeel c, sub 1°.

3. In het vijfde lid wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt en vervallen de onderdelen d, e en f.

B

Hoofdstuk 1, Afdeling 10, komt te luiden:

Afdeling 10. Plaatsonafhankelijke arbeid

Artikel 1.43. Definities
  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder plaatsonafhankelijke arbeid verstaan:

    • a. arbeid die een werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, sub 1°, van de wet, door een werknemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, dan wel een werknemer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet voor zover die werknemer arbeid verricht voor een werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, van de wet, doet verrichten in een woning of op een andere door die werknemer gekozen plaats buiten het bedrijf of de inrichting, die niet de arbeidsplaats van die werkgever is; of

    • b. arbeid die een werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, sub 2°, van de wet, in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf, krachtens een overeenkomst tot aanneming van werk of krachtens een overeenkomst van opdracht, door een werknemer als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet, doet verrichten in een woning, tenzij die ander zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent waarin hij zich in de regel ook tegenover derden tot het verrichten van dergelijke arbeid verplicht.

  • 2. Onder plaatsonafhankelijke arbeid als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan:

    • a. arbeid verricht aan of ten behoeve van het vervaardigen, veranderen, herstellen, versieren, afwerken dan wel op andere wijze tot gebruik geschikt maken of meer geschikt maken of geschikt houden van de woning; of

    • b. arbeid van verplegende, verzorgende of huishoudelijke aard, geboden aan personen in verband met ziekte, herstel, ouderdom, gehandicapt zijn, overlijden dan wel psychosociale of relationele problemen.

Artikel 1.44. Toepasselijkheid algemeen
  • 1. Op plaatsonafhankelijke arbeid is dit besluit en de daarop berustende bepalingen alleen van toepassing voor zover zulks in dit hoofdstuk is bepaald en met in achtneming van de in dit en hoofdstuk 9 gestelde regels.

  • 2. Indien bij plaatsonafhankelijke arbeid de betrokken werknemer tevens een jeugdige werknemer is, zijn de bepalingen die voor de jeugdige werknemer zijn vastgesteld niet van toepassing.

Artikel 1.45. Toepasselijkheid hoofdstuk 2

Op plaatsonafhankelijke arbeid zijn van overeenkomstige toepassing de afdelingen 3 en 4 van hoofdstuk 2.

Artikel 1.46. Toepasselijkheid hoofdstuk 4
  • 1. Het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid met gevaarlijke stoffen is alleen toegestaan met de volgende stoffen:

    • a. stoffen die bij uitsluiting voldoen aan de krachtens artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer vastgestelde criteria voor indeling in de categorieën «schadelijk», «irriterend», «ontvlambaar» en «milieugevaarlijk», tenzij deze stoffen voldoen aan de bij of krachtens die wet vastgestelde criteria voor toekenning van de R-zinnen 1, 4, 5, 6, 14, 19, 29, 30, 31, 32, 33, 40, 44, 48, 64 of 68;

    • b. stoffen die aan geen van de krachtens artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer vastgestelde criteria voor indeling voldoen, tenzij deze stoffen de bijzondere gevaaraanduidingen dragen, genoemd in bijlage V, deel B, onderdeel 2 of 6 bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG 1999 L 200).

  • 2. Met betrekking tot de in het eerste lid, onder a, genoemde stoffen, met uitzondering van stoffen die alleen voldoen aan de krachtens artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer vastgestelde criteria voor indeling in de categorie «milieugevaarlijk», wordt in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in ieder geval vastgesteld aan welke stoffen de werknemers worden of kunnen worden blootgesteld en welke de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden.

  • 3. Met betrekking tot de verpakking van een stof die gevaar voor de veiligheid of gezondheid kan opleveren alsmede met betrekking tot de sluiting van die verpakking, is artikel 9.2.3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op de verpakking van een stof, bedoeld in het derde lid, worden de aanduidingen die voor die stof op grond van het voldoen aan de criteria voor indeling in de categorieën, bedoeld in het eerste lid, onder a, ten behoeve van de aflevering van die stof bij of krachtens de Wet milieubeheer zijn voorgeschreven, opvallend en goed leesbaar vermeld, met uitzondering van de aanduidingen die betrekking hebben op de categorie «milieugevaarlijk».

  • 5. Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid.

  • 6. Huidcontact is voorkomen of geminimaliseerd door het dragen van doelmatige persoonlijke beschermingsmiddelen bij mogelijke blootstelling aan een enkelvoudige of samengestelde stof:

    • a. die voldoet aan de criteria voor classificatie met een effect op de huid of de ogen, inclusief de classificatie kankerverwekkend voor de huid, volgens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 1967, 196) of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG 1999, L 200); of

    • b. als bedoeld in artikel 4.3, eerste of tweede lid, of 4.16, eerste of tweede lid.

  • 7. Indien met brandgevaarlijke stoffen wordt gewerkt, zijn aan de werknemer deugdelijke en doelmatige middelen voor het blussen of doven van een brand ter beschikking gesteld.

  • 8. Indien stoffen aanwezig zijn die gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer kunnen opleveren, zijn zodanige maatregelen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.

  • 9. Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het achtste lid, zijn zodanige maatregelen getroffen dat het gevaar, dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.

  • 10. Voorts zijn zodanige maatregelen getroffen dat, in geval zich een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in het achtste of negende lid voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt.

  • 11. In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt in overeenstemming met artikel 8 van de wet voorlichting en onderricht gegeven waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

    • a. de uitkomsten van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in het tweede lid;

    • b. de maatregelen die zijn getroffen op grond van het vijfde lid; en

    • c. de maatregelen die zijn getroffen voor het voorkomen of beperken van ongewilde gebeurtenissen overeenkomstig het zevende, achtste, negende of tiende lid.

Artikel 1.47. Toepasselijkheid hoofdstuk 5
  • 1. Op plaatsonafhankelijke arbeid zijn van overeenkomstige toepassing de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 5.

  • 2. Indien de werknemer plaatsonafhankelijke arbeid verricht in de eigen woning, dan wordt door de werkgever, tenzij de werknemer daar reeds uit eigen hoofde over beschikt, een werkplek als bedoeld in artikelen 5.4 en 5.12 ter beschikking gesteld.

Artikel 1.48. Toepasselijkheid hoofdstuk 6

Indien de werknemer plaatsonafhankelijke arbeid verricht in de eigen woning, dan worden door de werkgever, tenzij de werknemer daar reeds uit eigen hoofde over beschikt, voorzieningen voor kunstverlichting als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, ter beschikking gesteld.

Artikel 1.49. Toepasselijkheid hoofdstuk 7
  • 1. Op plaatsonafhankelijke arbeid zijn van overeenkomstige toepassing de afdelingen 1, 2 en 3 van hoofdstuk 7.

  • 2. De voor de arbeid benodigde arbeidsmiddelen zijn, voor zover zij gevaar voor personen opleveren, voorzien van een doelmatige afscherming.

  • 3. De voor de arbeid benodigde arbeidsmiddelen met een besturingssysteem zijn, zo dicht mogelijk bij de plaats van de persoon die het arbeidsmiddel bedient, voorzien van een zodanige inrichting dat het arbeidsmiddel afzonderlijk, veilig en met zekerheid kan worden stilgezet en niet dan opzettelijk weer in beweging kan worden gebracht.

  • 4. De benodigde arbeidsmiddelen worden op de juiste wijze onderhouden en zo nodig gerepareerd.

  • 5. Aan de voor de arbeid benodigde arbeidsmiddelen met een besturingssysteem die gevaren van elektrische aard met zich brengen, zijn doeltreffende beveiligingen aangebracht, waarvan de werking zoveel mogelijk onafhankelijk is van degene die dat arbeidsmiddel bedient.

  • 6. Indien het in verband met het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid door de werknemer in een woning noodzakelijk is dat elektrische apparatuur wordt aangesloten of anderszins leidingen of kabels worden aangelegd, dan gebeurt dat op een juiste wijze opdat de werknemer daarvan veilig gebruik kan maken.

Artikel 1.50. Toepasselijkheid hoofdstuk 8

Op plaatsonafhankelijke arbeid is van overeenkomstige toepassing afdeling 1 van hoofdstuk 8.

Artikel 1.51. Beschikbaarheid gegevens

In geval van het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid zijn van de werknemer bij de werkgever gegevens beschikbaar omtrent naam, adres en woonplaats alsmede van de werkzaamheden die door hem worden verricht en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.

Artikel 1.52. Voorraad

In geval van het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid is het niet toegestaan de werknemer een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabricaten of gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan voor de arbeid noodzakelijk is.

Artikel 1.53. Melding arbeidsongevallen

Indien een werknemer bij het verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet, overkomt doet hij daarvan onverwijld mededeling aan de werkgever.

C

In hoofdstuk 2 wordt onder vernummering van Afdeling 1 tot Afdeling 1a en van artikel 2.1 tot artikel 2.1a een afdeling 1 met artikel 2.1 ingevoegd, luidende:

Afdeling 1. Elektronische melding

Artikel 2.1. Melding gegevens
  • 1. Indien een werkgever of opdrachtgever ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde een melding moet doen aan de toezichthouder, doet hij dat langs elektronische weg. Indien zich een zodanige storing van het netwerk voordoet dat de werkgever of opdrachtgever de gegevens niet binnen de gestelde termijn kan leveren aan de toezichthouder, vindt de melding op een andere geschikte wijze plaats.

  • 2. In afwijking van het eerste lid doet een werkgever een melding telefonisch bij de toezichthouder bij arbeidsongevallen die leiden tot de dood van de werknemer.

D

In artikel 2.5g, eerste lid, aanhef, vervalt «schriftelijk».

E

Artikel 2.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Melding.

2. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

  • 1. De opdrachtgever, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel c, sub 1°, meldt de toezichthouder voor de aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats de voorgenomen totstandbrenging van een bouwwerk, indien:.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een afschrift van de melding wordt zichtbaar op de bouwplaats aangebracht. Indien met betrekking tot de in de melding opgenomen gegevens een verandering optreedt, wordt deze dienovereenkomstig gewijzigd.

F

In artikel 2.28, eerste lid, aanhef, wordt «kennisgeving» vervangen door: melding.

G

Artikel 2.42c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt «mededeling» vervangen door: melding.

2. In het tweede lid wordt «opgave» vervangen door: melding.

H

Hoofdstuk 2, Afdeling 8, paragraaf 2, met opschrift, vervalt.

I

In artikel 4.47c, eerste lid, eerste zin, vervalt «elektronisch».

J

Artikel 4.94 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Melding.

2. In het eerste lid wordt «een schriftelijk kennisgeving gezonden» vervangen door: melding gedaan.

3. In het tweede lid wordt «kennisgeving» vervangen door: melding.

4. In het derde lid wordt «kennis gegeven» vervangen door: melding gedaan.

5. In het vierde lid wordt «in kennis gesteld» vervangen door: melding gedaan.

6. In het vijfde lid wordt «kennisgeving» vervangen door: «melding» en wordt «kennisgevingen» vervangen door: meldingen.

K

In artikel 4.95 wordt «schriftelijk op de hoogte gesteld» vervangen door: melding gedaan.

L

Hoofdstuk 4, Afdeling 10, paragraaf 4, met opschrift, vervalt.

M

Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 5.8, eerste lid, wordt de puntkomma aan het slot van onderdeel d vervangen door een punt en vervalt onderdeel e.

2. Afdeling 3, paragraaf 3, met opschrift, vervalt.

N

Artikel 6.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt «schriftelijk».

2. In het derde lid, vervalt «schriftelijke».

O

Artikel 6.19, tweede lid, wordt «een daartoe aangewezen toezichthouder schriftelijk in kennis gesteld» vervangen door: hiervan melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

P

Hoofdstuk 6, Afdeling 6, paragraaf 5, met opschrift, vervalt.

Q

Hoofdstuk 7, Afdeling 6, paragraaf 3, met opschrift, vervalt.

R

Hoofdstuk 8, Afdeling 4, paragraaf 3, met opschrift, vervalt.

S

Artikel 9.2 komt te luiden:

Artikel 9.2. Verplichtingen werkgever bij plaatsonafhankelijke arbeid

De werkgever, die een werknemer plaatsonafhankelijke arbeid laat verrichten, is ter zake verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:

  • a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.46, 1.47, tweede lid, 1.48, 1.49, tweede tot en met zesde lid, 1.51 en 1.52;

  • b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.14, eerste lid, en 2.15;

  • c. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.1 tot en met 5.12;

  • d. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.1 tot en met 7.16, met uitzondering van 7.4a en 7.11a; en

  • e. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.3.

T

Artikel 9.4 komt te luiden:

Artikel 9.4. Verplichtingen werknemer bij plaatsonafhankelijke arbeid

De werknemer die plaatsonafhankelijke arbeid verricht, is ter zake verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 1.46, eerste lid, en 1.53.

U

In artikel 9.5 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In aanvulling op het eerste lid zijn een zelfstandige en een werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de wet tevens verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn vastgesteld bij of krachtens de volgende artikelen, tenzij:

    • a. het arbeid betreft die hij verricht ten behoeve van een opdrachtgever, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel c, sub 2°, met hem als enige opdrachtnemer;

    • b. het arbeid betreft die hij verricht ten behoeve van een opdrachtgever, met meerdere opdrachtnemers die niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats; of

    • c. het arbeid betreft die wordt verricht ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, met meerdere opdrachtnemers die niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats:

      • 1°. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.1b, 3.2, tweede lid, 3.5d, derde, vierde en zesde lid, 3.7, tweede tot en met zesde lid, 3.9, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15, 3.19, 3.27, 3.28, tweede lid, 3.29, eerste, derde en vierde lid, 3.31, eerste lid, 3.35, eerste en derde lid, 3.37, 3.37g, 3.37h, 3.37k, 3.37m, 3.37p, 3.37t, eerste lid, 3.37y en 3.48;

      • 2°. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.4, 4.6, 4.7, eerste, tweede en derde lid, 4.18, tweede, derde en vierde lid, 4.47a, eerste en derde tot en met achtste lid, 4.47c, eerste lid, onderdeel a, b, c, e en f, en tweede lid, 4.51, 4.51a, tweede lid, 4.88, 4.98, 4.99. 4.100, 4.101 en 4.105;

      • 3°. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.2, 5.3, onder a, 5.4, 5.6, 5.10 en 5.13a;

      • 4°. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.8, eerste tot en met vierde, zesde, zevende, tiende en elfde lid, 6.9, 6.11c, tweede en derde lid, 6.12, 6.12c, 6.12e, eerste, derde tot en met vijfde lid, 6.14, 6.15, 6.19, tweede tot en met vierde lid, 6.20b, 6.27, 6.29b en 6.29c;

      • 5°. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.3, tweede, derde lid, 7.4, tweede lid, 7.4a, 7.5, eerste lid, 7.6, 7.7, tweede tot en met zevende lid, 7.8, 7.10, 7.11, eerste lid, 7.13, 7.14, 7.15, 7.17a, derde, vierde, zesde en zevende lid, 7.17b, derde tot en met zesde lid, 7.17c, eerste, derde tot en met achtste lid, 7.17d, 7.18, eerste, derde en vijfde lid, 7.18a, eerste, tweede, vijfde, achtste tot en met twaalfde lid, 7.18b, tweede tot en met vierde lid, 7.20, eerste tot en met derde, vijfde tot en met zevende lid, 7.24, 7.25 tweede tot en met vijfde lid, 7.26, 7.27, eerste lid, 7.29, 7.30, 7.34, eerste lid, 7.35 en 7.36b;

      • 6°. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, zevende en achtste lid, en 8.4.

V

Artikel 9.9a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen a, b, c, d en e tot de onderdelen b, c, d, e en f, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. van hoofdstuk 1: artikel 1.46, eerste lid;.

2. In onderdeel d (nieuw) wordt «, 4.109 en 4.110» vervangen door: en 4.109.

W

Artikel 9.9b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

  • a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.36, 1.37, eerste lid, 1.38, 1.41, 1.42, 1.42a, 1.46, tweede, derde, vierde, zevende en elfde lid, 1.48, 1.49, vierde, vijfde en zesde lid, 1.51, 1.52 en 1.53;.

2. In onderdeel b wordt «2.13» vervangen door: 2.1, 2.13.

3. In onderdeel d wordt «, 4.102, 4.111. 4.112, tweede lid, 4.114 en 4.116» vervangen door: en 4.102.

4. In onderdeel f wordt «, 6.20b, derde lid, onderdeel b en vierde lid, en 6.30» vervangen door: en 6.20b, derde lid, onderdeel b, en vierde lid.

5. In onderdeel g wordt «, 7.36b, vierde lid, 7.41, derde lid, en 7.42» vervangen door: en artikel 7.36b, vierde lid.

X

Artikel 9.9c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

  • a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.37, tweede lid, 1.46, vijfde, zesde, achtste, negende en tiende lid, en 1.49, tweede en derde lid;.

2. In onderdeel d (nieuw) wordt «, 4.106, 4.113 en 4.115» vervangen door: en 4.106.

3. In onderdeel g wordt «7.39, en 7.41, eerste en tweede lid» vervangen door: en 7.39.

Y

In hoofdstuk 9, Afdeling 3, paragraaf 2, wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.11. Verzoek om vrijstelling of ontheffing

Een verzoek om vrijstelling of ontheffing van het bij of krachtens de wet bepaalde wordt langs elektronische weg ingediend. Artikel 2.1, eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

Z

De artikelen 9.35 en 9.35a vervallen.

ARTIKEL II

Artikel 12d, eerste lid, van het Warenwetbesluit drukapparatuur komt te luiden:

  • 1. Dit artikel is van toepassing op drukapparatuur die:

    • a. voor 29 mei 2002 is vervaardigd overeenkomstig de wettelijke voorschriften van een staat, niet zijnde Nederland, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

    • b. op of na 29 mei 2002 is vervaardigd overeenkomstig de wettelijke voorschriften van een staat, die is toegetreden tot de Europese Unie op of na 29 mei 2002, mits de vervaardiging is geschied voor de datum van toetreding van de desbetreffende staat,

    en die niet voor de onder a en b genoemde data in overeenstemming is gebracht met de richtlijn, en die op grond van artikel 12c, eerste lid, is aangewezen.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 juni 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2012

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

a. Plaatsonafhankelijke arbeid

Plaats- en tijdonafhankelijke arbeid, ook bekend als Het Nieuwe Werken (HNW), is een arbeidsvorm in opkomst. Deze arbeidsvorm kenmerkt zich doordat werknemers, binnen de door de werkgever vastgestelde grenzen en met inachtneming van de arbeidsregelgeving, zelf mogen bepalen wanneer ze werken, waar ze werken, hoe ze werken, met welke hulpmiddelen, etc. HNW is niet meer weg te denken. De groep werknemers die aan deze nieuwe arbeidsvorm doet, is snel groeiende. HNW helpt mensen arbeid en zorg beter met elkaar te combineren en vermindert het probleem van de verkeersmobiliteit. Daarnaast bevordert het de arbeidsparticipatie en duurzame inzetbaarheid van mensen. HNW levert daarmee een bijdrage aan de economische ontwikkeling van Nederland. Het kabinet wil HNW verder ondersteunen.

In het regeerakkoord1 is afgesproken eventuele belemmeringen voor thuis- en telewerken tegen te gaan. De Universiteit van Amsterdam heeft onderzocht of de arbeidsrechtelijke regelgeving, met name de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet, belemmeringen opwerpt voor HNW2. De conclusie van het onderzoeksrapport is dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet nauwelijks belemmeringen bevatten voor de ontwikkeling van HNW. Beide wetten hoeven derhalve niet fundamenteel gewijzigd te worden. De belemmeringen die het onderzoek constateert, zijn op te lossen met beperkte aanpassingen van de regels en nadere interpretatie van enkele bepalingen in lagere regelgeving.

Daartoe wordt het Arbeidsomstandighedenbesluit op de volgende punten gewijzigd:

  • 1. De term «thuiswerk» in artikel 1.1, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit komt te vervallen en vervangen door de term «plaatsonafhankelijke arbeid». Er is bewust gekozen voor de term «plaatsonafhankelijk» in plaats van de meer gangbare term «plaats- en tijdonafhankelijk». Het feit dat de werknemer op een andere tijd dan gebruikelijke tijd zijn arbeid verricht op zijn arbeidsplaats in het bedrijf of de inrichting van de werkgever is voor de regels die gelden in het kader van de Arbeidsomstandighedenregelgeving niet relevant. Die regels blijven hetzelfde. De regels wijzigen echter wel als de werknemer plaatsonafhankelijk gaat werken buiten het bedrijf of de inrichting van de werkgever.

    Met de vervanging van de term «thuiswerk» door plaatsonafhankelijke arbeid wordt gelijktijdig gekozen voor een ruimere definitie van dit type arbeid. Plaatsonafhankelijke arbeid valt op dit moment onder het volledige arboregime. Dat betekent dat als de werknemer arbeid verricht buiten de reguliere arbeidsplaats, bijvoorbeeld in een (internet)café, de werkgever volledig verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden. Dat kan voor de ontwikkeling van deze vorm van arbeid een beperkende factor zijn. Voor arbeid verricht in een woning, het oorspronkelijke «thuiswerk», gold reeds een lichter arboregime. Het Arbeidsomstandighedenbesluit is zodanig gewijzigd, dat de definitie van thuiswerk in het besluit is gelijkgetrokken met de ruimere definitie van het ILO-verdrag 177, Thuiswerk. Daardoor valt ook plaatsonafhankelijke arbeid op andere plaatsen dan «in een woning» onder deze definitie en daarmee onder een lichter arboregime. De werkgever hoeft dan voor plaatsonafhankelijke arbeid onder andere niet langer te voldoen aan concrete eisen in hoofdstuk 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, Inrichting arbeidsplaatsen. Deze concrete eisen behelzen ondermeer vluchtwegen, nooduitgangen, brandbestrijding, voorkomen valgevaar, etc. Dat neemt niet weg, dat de eigenaar/beheerder van bijvoorbeeld een (internet)café wel net als ieder ander verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden van het eigen personeel en derden en dus bijvoorbeeld aan brandveiligheidseisen moet voldoen.

  • 2. Om het Arbeidsomstandighedenbesluit met betrekking tot plaatsonafhankelijke arbeid helderder en toegankelijker te maken, is gekozen voor het onderbrengen van alle artikelen die betrekking hebben op deze vorm van arbeid in één paragraaf. In deze paragraaf, afdeling 10 van hoofdstuk 1, staan nu de definitiebepalingen van plaatsonafhankelijke arbeid, een uitputtend overzicht van de bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, die van overeenkomstige toepassing zijn op deze vorm van arbeid en een aantal algemene organisatorische bepalingen.

  • 3. Ook is ten behoeve van de duidelijkheid, vooruitlopend op een herziening van de EU-richtlijn Beeldschermwerk, de term «conventionele schrijfmachines met display» uit het Arbeidsomstandighedenbesluit geschrapt. De term werd als gedateerd ervaren.

De ontwikkeling alsook de toename van plaatsonafhankelijke arbeid als nieuwe arbeidsvorm kan tot gevolg hebben, dat het directe toezicht van de werkgever op de werkzaamheden van de medewerker afneemt. De werkgever zal zich voor de controle of aan de voorschriften voor plaatsonafhankelijke arbeid is voldaan, bijvoorbeeld ten aanzien van het (juiste) gebruik van arbeidsmiddelen, in toenemende mate moeten bedienen van instrumenten als checklists, voorlichting en periodieke gesprekken.

Het goed laten verlopen van de ontwikkeling naar en de controle op plaatsonafhankelijke arbeid binnen een organisatie wordt in belangrijke mate afhankelijk van een goed samenspel tussen werkgever en werknemer. De positie ter zake van de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) zal mede om praktische redenen beperkt blijven tot een reactieve rol: de Inspectie SZW zal ingrijpen bij klachten en duidelijke overtredingen van de wet.

De Inspectie SZW is op grond van artikel 5.15 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot het betreden van elke (arbeids)plaats, niet zijnde een woning. Daarnaast is de Inspectie SZW op grond van artikel 24, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet onder voorwaarden bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

b. Digitaal melden

In de Arbowetgeving is in een aantal artikelen de verplichting voor werkgevers opgenomen om meldingen te doen bij de Inspectie SZW. Dit betreft meldingen van arbeidsongevallen, asbestverwijderingswerk risicoklasse 1, 2 en 3 en asbesthoudende grond, biologische agentia, bouwwerken en duikarbeid.

Daarnaast is in de Arbowetgeving in een aantal artikelen de mogelijkheid voor werkgevers opgenomen om verzoeken tot ontheffing in te dienen. Dat kan voor werkzaamheden met onder spanning staande installaties, buitenlandse kraanmachinist, voor gebruik van lijmen en verven in binnensituaties, in het kader van het Warenwetbesluit liften en voor werken met vuur aan tankschepen.

Voor al deze meldingen en/of verzoeken tot ontheffing zijn een aantal jaren geleden formulieren ontwikkeld zodat de mogelijkheid bestaat om meldingen en verzoeken tot ontheffingen via elektronische weg te melden. Deze formulieren zijn te vinden op de website van de Inspectie SZW (www.inspectieszw.nl).

Het verwerken van de telefonische en schriftelijke meldingen/verzoeken kost de Inspectie SZW een aanzienlijke capaciteit. Alle meldingen die op die manier gedaan worden moeten door medewerkers van de afdeling centrale intake handmatig in het computersysteem worden ingevoerd. Voor de schriftelijke meldingen/verzoeken is sprake van een dubbele administratieve belasting. Immers zowel de werkgever als de medewerker van de Inspectie SZW moet dezelfde gegevens invoeren. Gelet op het aanzienlijke aantal meldingen/verzoeken dat per post plaatsvindt, veroorzaakt deze manier van melden een aanzienlijke verwerkingscapaciteit. Om dit te verminderen is het Arbeidsomstandighedenbesluit gewijzigd. Door deze wijziging worden werkgevers verplicht om de hiervoor genoemde meldingen en verzoeken tot ontheffing voortaan via elektronische weg te doen. Dit dient plaats te vinden via de formulieren die te vinden zijn op de website van de Inspectie SZW (via www.inspectieszw.nl).

Het voordeel voor de Inspectie SZW, is dat de melding sneller binnen komt en dat de melding automatisch gekoppeld kan worden aan het eigen automatiseringssysteem (I-net). De webformulieren zijn al zo ingevuld dat geen aanvullende informatie hoeft te worden opgevraagd.

Om het elektronisch rapporteren van arbeidsongevallen mogelijk te maken is via de Verzamelwet SZW 2012 (Artikel V; Stb. 2011, 618) in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet het woord «schriftelijk» geschrapt.

Een uitzondering op de verplichte elektronische melding vormt het melden van dodelijke arbeidsongevallen. In die gevallen weegt het belang van een zeer snelle start van het ongevalonderzoek op tegen de administratieve belasting die door de telefonische melding kan worden veroorzaakt. Immers met name in die gevallen kan er sprake zijn van ernstig gevaar voor (andere) werknemers en kan iedere minuut van belang zijn.

De regeling sluit verder aan bij de artikelen 2.13 en 2.15 van de Algemene wet bestuursrecht inzake het elektronisch verkeer met en door de overheid.

c. Zzp’ers

Zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) zijn ondernemers die zelf kiezen voor het ondernemerschap en voor de verantwoordelijkheid en de inschatting van de risico’s die bij het werken kunnen worden gelopen. De overheid wil zo min mogelijk treden in de keuzevrijheid van de zzp’er. Wel dienen zzp’ers vanuit de optiek van veiligheid en gezondheid beschermd te worden tegen ernstige risico’s en dient gevaar voor derden te worden voorkomen. Voor deze bescherming gelden daarom reeds regels in de Arbowetgeving voor zzp’ers. Dit naar aanleiding van een advies van de SER uit 2004 (2004/04).

Het verschil in regelgeving voor zzp’ers en werknemers kan echter problematisch zijn, daar waar zzp’ers en werknemers op één arbeidsplaats werken. Er vindt dan een negatieve uitstraling plaats van de beperktere arbeidsbescherming van de zzp’er op de nalevingbereidheid van de werknemer. Ook ondervindt de handhaving problemen: er moet telkens worden vastgesteld of iemand wel of niet een «echte» zzp’er (wel of niet onder werkend «onder gezag» van een werkgever, waarbij de volledige Arbowetgeving van toepassing is) is en dus welke regelgeving van toepassing is.

In maart 2011 is het advies van de SER «Zelfstandigen en arbeidsomstandigheden» (2011/02) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden. De SER concludeert daarin dat er aanleiding is om meer onderdelen van de Arbowetgeving van toepassing te verklaren op zzp’ers. Uitgangspunt is dat de situatie waarin gewerkt wordt, veilig moet zijn voor iedereen die aan het werk is en voor derden. Het kabinet heeft hierop als reactie gegeven dat zij het voorstel grotendeels overneemt3.

Het advies van de SER maakt onderscheid tussen de zogenaamde systeembepalingen (algemene beleidsvoeringbepalingen meestal gepaard gaande met administratieve lasten, voorbeelden hiervan zijn de risico-inventarisatie en -evaluatie, arbeidsgezondheidskundige onderzoeken en overleg). De SER had, in verband met de administratieve lasten, een beperkt voorstel voor opname in regelgeving bijvoorbeeld de strekking van de risico-inventarisatie en -evaluatie. Dit is niet overgenomen mede in verband met het praktische probleem van het opnemen van de strekking van een artikel in regelgeving. Ook de handhaving hiervan levert problemen op.

Van de doelbepalingen (bepalingen die algemene kaders ter beperking en voorkoming van arbeidsrisico’s voorschrijven) stelt de SER voor om alle (dus niet alleen die voor ernstige risico’s ) voor zelfstandigen van toepassing te laten zijn. Dit is overgenomen door het kabinet. Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor zzp’ers met onderhavige wijziging in artikel 9.5 uitgebreid tot alle van toepassing zijnde doelbepalingen. Voorbeelden hiervan zijn regels betreffende de risico’s fysieke belasting (artikelen uit hoofdstuk 5 van het Arbobesluit) en lawaai, temperatuur en trillingen (hoofdstuk 6). Deze doelbepalingen zijn met de onderhavige wijziging alle opgenomen in artikel 9.5, vijfde lid onderdeel c.

Deze uitbreiding geldt niet voor zzp’ers die alleen werken, daar is immers de uitstraling van zzp’ers naar andere personen (met name werknemers) niet aanwezig. Met deze wijziging zullen dezelfde regels gaan gelden voor zzp’ers en werknemers op dezelfde arbeidsplaats. Dit betekent tevens dat indien er concrete normen zijn vastgelegd in een arbocatalogus in de betreffende sector, deze als referentiekader wordt gebruikt in het toezicht op zzp’ers.

2. Administratieve lasten

a. Plaatsonafhankelijke arbeid

Dit onderdeel leidt niet tot fundamentele veranderingen. Het betreft vooral een herschikking van bepalingen. Voor de administratieve lasten en nalevingkosten heeft dit dan ook geen gevolgen.

b. Digitaal melden

Zowel voor de toezichthouder als voor het bedrijfsleven dalen de administratieve lasten.

De omvang van de administratieve lastenvermindering bedraagt ca. € 128.000 per jaar. Dit wordt vooral verklaard uit de kortere behandelduur van werkgevers die nodig is voor de meldingen/verzoeken. Daarnaast wordt er bespaard op portokosten.

Voor werkgevers die vaker een melding moeten doen, zoals bij asbestmeldingen, heeft de werkgever bij een digitale melding de mogelijkheid gebruik te maken van het aanbod dat zijn standaardgegevens altijd al automatisch ingevuld zijn als hij inlogt op een meldingsformulier (dit bespaart invultijd). Dit effect is niet meegenomen in de berekening omdat het aantal asbestmeldingen per werkgever sterk wisselt. De werkgevers met de meeste meldingen per jaar zijn overigens al eerder vrijwillig overgegaan op de digitale melding. Er is geen effect op de nalevingkosten.

c. Zzp’ers

Het kabinet heeft ervoor gekozen om geen bepalingen uit de Arbowetgeving van toepassing te verklaren voor zzp’ers die gepaard gaan met administratieve lasten. De kosten beperken zich dus tot nalevingkosten. De kosten voor een individuele zzp’er kunnen verschillend uitwerken. Macro-economisch gezien zijn deze kosten naar verwachting beperkt in omvang. De aanpassing raakt een gering aantal zzp’ers die in de meeste gevallen beperkte kosten moeten maken. De kosten hangen samen met de norm, de sector, de werkwijze en bedrijfskeuze van de zzp’er. De verwachting is dat het beroep op sociale voorzieningen minder wordt, door de betere arbeidsbescherming van zelfstandigen. De omvang van dit effect is moeilijk aan te geven.

d. Drukapparatuur

Dit is een technische wijziging die verder geen gevolgen heeft voor de administratieve lasten en nalevingkosten.

3. Uitvoering

a. Plaatsonafhankelijke arbeid

De wijzigingen die betrekking hebben op plaatsonafhankelijke arbeid zijn, behoudens de nieuwe artikelen 1.43 en 1.44 waardoor nu ook de plaatsonafhankelijke arbeid onder het lichtere regime wordt gebracht, conform de oude artikelen met betrekking tot thuiswerk in het Arbeidsomstandighedenbesluit en hebben geen invloed op de handhaafbaarheid of de uitvoerbaarheid van de Arboregelgeving.

b. Digitaal melden

Deze wijziging is ingegeven door de wens van de Inspectie SZW en zorgt vanwege de efficiencywinst voor een betere uitvoerbaarheid van de Arbowetgeving.

Het nieuwe artikel 2.1 (melding gegevens) is opgenomen in artikel 9.9b, zodat hier een boete voor kan worden gegeven. Verder kan de Inspectie SZW een verzoek om vrijstelling of ontheffing op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling laten indien dat verzoek niet via de elektronische weg is ingediend.

De Inspectie SZW zal alle meldingsformulieren elektronisch beschikbaar maken per 1 juli 2012 en waar nodig aanpassen.

c. Zzp’ers

De in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen uitbreiding van de toepasselijkheid van doelbepalingen voor zzp’ers en alleenwerkende werkgevers en de wijze waarop dit is doorvertaald in artikel 9.5, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, betekent dat het toezicht en de handhaving van de Inspectie SZW op artikel 9.5, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, uitgebreid wordt met zzp’ers en alleenwerkende werkgevers voor de aangegeven doelbepalingen.

De Inspectie SZW inspecteert op basis van risicoanalyses en zal de uitbreiding, meenemen in haar risicoanalyse voor de komende jaarplannen binnen de huidige beschikbare capaciteit voor toezicht op arbeidsomstandigheden. Op basis van de inzichten thans, verwacht de Inspectie SZW dat deze risicoanalyse niet zal leiden tot een intensivering op het toezicht op zelfstandigen en alleenwerkende werkgevers.

Daarbij speelt ook dat een groot deel van de zzp’ers die aan het werk zijn, bijvoorbeeld in de bouw, in de praktijk onder gezag blijken te werken en om die reden als werknemer in de zin van artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidsomstandighedenwet worden beschouwd. In die gevallen is reeds nu al de gehele Arbeidsomstandighedenregelgeving van toepassing, daarin verandert niets met de voorgestelde wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

De naar schatting kleine groep zzp’ers die niet alleen werken en niet onder gezag werken en waarbij wellicht meer gehandhaafd zal gaan worden, zal naar verwachting niet zorgen voor een grote inspectiecapaciteit.

d. Drukapparatuur

De technische wijziging van artikel 12d, eerste lid, van het Warenwetbesluit drukapparatuur heeft geen invloed op de handhaafbaarheid of de uitvoerbaarheid van de Arboregelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdelen A, onder 2, H, L, M, onder punt 2, P, Q, R, S, T, V, W en X

In verband met de invoeging van een nieuwe afdeling Plaatsonafhankelijke arbeid in hoofdstuk 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn ook de bepalingen betreffende de aanduiding van de normadressaten, strafbare feiten en overtredingen aangepast. Dit betreft een louter redactionele aanpassing van de artikelen 9.9a, 9.9b en 9.9c (voor de oude en nieuwe bepalingen, zie het overzicht bij onderdeel B). Er is geen sprake van een inhoudelijke verschuiving tussen bestuurs- en strafrecht en tussen de boetecategorieën. Een principiële beschouwing is hier niet aan de orde. Die zal plaats vinden bij de nadere uitwerking van het voorstel van Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Kamerstukken II 2011/12, 33 207, nr. 2) (onderdelen V, W en X).

Onderdeel B

De nieuwe afdeling 10 van hoofdstuk 1 bevat de regeling inzake plaatsonafhankelijke arbeid. Anders dan voorheen zijn alle bepalingen overzichtelijk ondergebracht in één paragraaf. Allereerst de definitiebepaling van deze vorm van arbeid (plaatsonafhankelijke arbeid), vervolgens een uitputtend overzicht van de bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit die van overeenkomstige toepassing zijn op de betrokken werkgever en werknemer en tenslotte een aantal algemene organisatorische bepalingen.

De definitie onder artikel 1.43 is grotendeels ontleend aan de voorheen in artikel 1.1, vijfde lid, ter zake van thuiswerk opgenomen definities.

Er is niet gekozen voor een aparte definitie van werkgever en werknemer, zoals voor thuiswerk het geval was (artikel 1.1, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit). Het gaat uiteindelijk om dezelfde werkgever en werknemer; alleen de arbeidsplaats is bij plaatsonafhankelijk werken een andere, namelijk niet zoals gebruikelijk bij het bedrijf of instelling zelf, maar elders. Vaak in de eigen woning van de werknemer, maar ook bijvoorbeeld in een internetcafé of het openbaar vervoer.

Voor het werken in de eigen woning was in het Arbeidsomstandighedenbesluit onder de noemer «thuiswerk» al geruime tijd een lichter arboregime van toepassing. Het is echter steeds vaker gebruikelijk dat de werknemer plaatsonafhankelijk werkt buiten het bedrijf of de inrichting, maar niet in de (eigen) woning. Te denken valt, zoals opgemerkt, aan een (internet)café of het openbaar vervoer. De werkgever dient er uiteraard op toe te zien dat een werknemer zich niet in een onveilige situatie begeeft bij plaatsonafhankelijke arbeid, maar de werkgever is niet verantwoordelijk voor de inrichting van het (internet)café of het openbaar vervoer. Onder de definitie van artikel 1.1, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit was hij dat formeel wel in die situatie, omdat thuiswerk alleen zag op werkzaamheden in de eigen woning. Nu is dat formeel aangepast via het in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen element «een woning of een andere door de werknemer gekozen plaats buiten het bedrijf of de inrichting niet zijnde de arbeidsplaats van de werkgever» en via de bepaling dat hoofdstuk 3 niet van toepassing is voor de werkgever die deze vorm van arbeid inzet (zie artikel 1.44 en volgende). Door de werknemer gekozen betekent niet dat de werknemer dit kan doen buiten de werkgever om. Uit artikel 7:655 BW vloeit voort dat de werknemer de werkgever hier wel in moet kennen en dat de werkgever daarmee akkoord moet zijn.

Er is een 2-aantal situaties dat sterk lijkt op plaatsonafhankelijk werken, maar dat daar toch niet onder (mag) worden begrepen.

In de eerste plaats gaat het bij de plaatsonafhankelijke arbeid in de zin van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet om een arbeidsplaats buiten het bedrijf of de inrichting die normaliter voor arbeid wordt gebruikt. Hier is de externe arbeidsplaats de reguliere arbeidsplaats. Deze beperking ziet op werkzaamheden op bouwplaatsen en werkzaamheden van alleenwerkende werknemers (bijvoorbeeld elektriciens, loodgieters, gasfitters, transporteurs). Dit betreft werkzaamheden die regulier buiten het bedrijf of de inrichting van de werkgever worden verricht. Op dergelijke werkzaamheden was en is het Arbeidsomstandighedenbesluit volledig van toepassing.

In de tweede plaats kan sprake zijn van arbeid die regulier in een woning worden verricht. Te denken valt aan onderhoudswerkzaamheden aan of in de woning (door bijvoorbeeld elektriciens en installateurs) en aan thuiszorg. Hier is de woning de reguliere arbeidsplaats. Ook op dergelijke werkzaamheden was en is het Arbeidsomstandighedenbesluit volledig van toepassing (zie het tweede lid van het nieuwe artikel 1.43; voorheen artikel 1.1, vijfde lid, onderdeel f, van het Arbeidsomstandighedenbesluit).

Tenslotte zij gewezen op een aparte categorie «thuiswerkers», zoals garnalenpelsters en sealers van reclamefolders. Ingevolge ILO-verdrag nr. 177 behoeft deze groep, ook als het zzp’ers zijn, de nodige bescherming op het vlak van arbeidsomstandigheden. Van oudsher wordt deze groep via artikel 1, tweede lid, onderdeel 2, van de Arbeidsomstandighedenwet onder het begrip werknemer gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur moet dit verder worden uitgewerkt. Artikel 1.1, vijfde lid, onderdeel 2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voorzag daarin. Hun werkzaamheden werden zo onder het begrip thuiswerk gebracht. Dit wordt gecontinueerd via het nieuwe artikel 1.43, eerste lid, onderdeel b. Hier was en is dus het lichtere arboregime van toepassing.

Artikel 1.44 en verder regelt de toepasselijkheid van de verschillende artikelen van het Arbeidsomstandighedenbesluit op plaatsonafhankelijke arbeid. Deze bepalingen stonden eerst verspreid in het Arbeidsomstandighedenbesluit en zijn nu gegroepeerd in afdeling 10 van hoofdstuk 1, zodat direct duidelijk is welke bepalingen en onder welke voorwaarden die bepalingen van toepassing zijn op plaatsonafhankelijke arbeid. Deze bepalingen zijn nog eens kritisch tegen het licht gehouden, mede tegen de achtergrond van de diverse bijzondere EU-richtlijnen. Geconcludeerd is dat de oude opzet spoorde met de EU-richtlijnen. Er was, afgezien van enkele redactionele aanpassingen, geen reden en ook geen ruimte om er bepalingen aan toe te voegen of af te halen.

Belangrijkste uitzondering was en is het niet van toepassing zijn van hoofdstuk 3 (inrichting arbeidsplaats). De werkgever dient er wel op toe te zien dat een werknemer zich niet in een onveilige situatie begeeft bij de plaatsonafhankelijke arbeid, maar hij is in zijn algemeenheid niet verantwoordelijk voor de vereisten die aan de arbeidsplaats, in hoofdstuk 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gesteld (thuis of elders).

Meer concreet komt dit op het volgende neer. Mag de werknemer thuis werken van de werkgever, en beschikt hij al over een werplek/kunstverlichting die voldoet aan de Arbowettelijke vereisten – hetgeen in de regel het geval zal zijn – dan hoeft de werkgever daar niet meer voor te zorgen (de artikelen 1.47 en 1.48). Wel van belang is dat hij zich vooraf heeft laten informeren over de inrichting van de werkplek. Is geen sprake van een (goede) werkplek/kunstverlichting in de eigen woning, dan heeft de werkgever twee mogelijkheden. Hij gaat niet akkoord met plaatsonafhankelijke arbeid in de eigen woning of hij zorgt voor een werkplek/kunstverlichting aldaar die voldoet aan de Arbowettelijke vereisten.

Verricht de werknemer elders plaatsonafhankelijke arbeid dan gelden deze verplichtingen niet. In de regel zal er een andere eigenaar/beheerder zijn (kantoorruimte, internetcafé), die verantwoordelijk is voor de inrichting. Wel van belang is dat de werkgever zich vooraf laat informeren over waar de werknemer gaat werken. Betrokkene dient dan adequaat te worden geïnformeerd en voorgelicht over veilig werken ter plekke. Onder omstandigheden kan dit er ook toe leiden dat de werkgever, met toepassing van artikel 7:655 BW, geen toestemming geeft voor het aldaar verrichten van plaatsonafhankelijke arbeid. Dit is uiteindelijk een kwestie van maatwerk en goede onderlinge afspraken.

De artikelen 1.51, 1.52 en 1.53 zijn ontleend aan de artikelen 1.44, 1.45 en 1.46 (oud) en redactioneel iets aangepast.

Hieronder is nog een overzicht opgenomen van de nieuwe bepalingen betreffende plaatsonafhankelijke arbeid en de oorspronkelijke positionering in het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 1.43.

Voorheen artikel 1.1, vijfde lid, onderdelen d en f.

Artikel 1.44.

Voorheen artikel 1.43.

Artikel 1.45.

Voorheen artikel 2.45.

Artikel 1.46.

Voorheen de artikelen 4.110, 4.111, 4.112, 4.113, 4.114, 4.115, 4.116.

Artikel 1.47.

Voorheen artikelen 5.14, 5.15.

Artikel 1.48.

Voorheen artikel 6.30.

Artikel 1.49.

Voorheen de artikelen 7.40, 7.40 en 7.41.

Artikel 1.50.

Voorheen artikel 8.15.

Artikel 1.51.

Voorheen artikel 1.44.

Artikel 1.52.

Voorheen artikel 1.45.

Artikel 1 53.

Voorheen artikel 1.46.

Zoals hierboven al aangeven gaan diverse typen arbeid schuil onder de term «plaatsonafhankelijke arbeid» en voorheen «thuiswerk». Om die reden was en is voor alle hoofdstukken van het Arbeidsomstandighedenbesluit aangegeven in hoeverre die hier van toepassing zijn.

Waar het gaat om «plaatsonafhankelijke arbeid» in de zin van Het Nieuwe Werken – dat is vooral administratieve arbeid in de eigen woning of elders, zoals een internetcafé of het openbaar vervoer – is in de praktijk uiteraard maar een deel van toepassing. De hoofdstukken 4 (stoffen) en 8 (persoonlijke beschermingsmiddelen) (en de hiermee samenhangende milieuwetgeving) spelen daar in de regel niet. Dat geldt overigens voor reguliere administratieve arbeid in kantoorruimtes.

De meeste Europese regelgeving op arboterrein, met als belangrijkste uitzondering de Richtlijn arbeidsplaatsen, maakt geen onderscheid naar soort arbeid en is van toepassing op alle arbeid. Om die reden waren en zijn de meeste bepalingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit dan ook gewoon van toepassing op alle vormen van plaatsonafhankelijke arbeid (voorheen thuiswerk). Het uitzonderen van een bepaalde vorm van arbeid, in casu de plaatsonafhankelijke arbeid, zou leiden tot strijd met de EU-regelgeving. Ook al had en heeft de toepasselijkheid van een bepaling van het Arbeidsomstandighedenbesluit soms een hoog theoretisch karakter.

Onderdelen C en Y

Door de verplichte digitale melding via een webapplicatie kunnen medewerkers van de Inspectie SZW door een efficiëntere werkwijze effectiever zijn.

Om het elektronisch rapporteren van arbeidsongevallen mogelijk te maken is via de Verzamelwet SZW 2012 (Artikel V; Stb. 2011, 618) in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet het woord «schriftelijk» geschrapt.

Artikel 2.1 nieuw bevat de algemene verplichting voor werkgevers tot het digitaal melden van gegevens bij de Inspectie SZW.

Op die regel zijn twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft het melden van dodelijke arbeidsongevallen. In die gevallen weegt het belang van een snelle start van het ongevalonderzoek op tegen de administratieve belasting die de telefonische melding veroorzaakt. Immers in die gevallen kan ook sprake zijn van ernstig gevaar voor (andere) werknemers en telt iedere minuut (ook ’s avonds en in het weekend). Verder is een uitzondering gemaakt voor het geval zich een zodanige storing van het netwerk voordoet dat de werkgever of opdrachtgever de gegevens niet binnen de gestelde termijn elektronisch kan aanleveren bij de Inspectie SZW. In dat geval mag telefonisch of op andere geschikte wijze worden gemeld.

Artikel 9.11 nieuw bepaalt dat als de werkgever een verzoek tot vrijstelling of ontheffing doet, zulks ook langs elektronische weg moet gebeuren. Uitzondering is ook hier een ernstige storing van het netwerk.

Onderdelen D, E, F, G, I, J, K, N en O

Deze wijzigingen zijn redactionele aard en houden verband met de invoering van algemene verplichting tot het digitaal melden van gegevens bij de Inspectie SZW door werkgevers.

Onderdeel M, onder punt 1

In zijn algemeenheid betreft het een één op één implementatie van de EU richtlijn beeldschermwerk. Dit maakt een wijziging van afdeling 2 van hoofdstuk 5 in zijn algemeenheid problematisch. Er loopt momenteel een herziening van de Richtlijn beeldschermwerk. De regering streeft in dat kader naar een zo globaal en actueel mogelijke opzet van de richtlijn. Voorshands is volstaan met het schrappen van «conventionele schrijfmachines met display» welke in de praktijk niet meer worden gebruikt.

Onderdelen U en A, onder 1

Deze wijzigingen voorzien in een uitbreiding, naast het tweede tot en met derde lid, van artikel 9.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, van de toepasselijkheid van de in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen doelbepalingen (zie Algemeen, paragraaf 1, onderdeel c) op zzp’ers en alleenwerkende werkgevers, d.w.z. de werkgever die zelf werkzaamheden verricht (in de regel dus een klein bedrijf), terwijl zijn werknemers niet werkzaam zijn op die arbeidsplaats. Er is dus al een aanzienlijk deel van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing op zzp’ers en alleenwerkende werkgevers.

De uitbreiding ziet toe op situaties waarin betrokkenen werkzaamheden verrichten op een arbeidsplaats, terwijl daar op dat moment ook wordt gewerkt door anderen (andere werkgevers met werknemers, andere zzp’ers, andere alleenwerkende werkgevers) al dan niet voor rekening van dezelfde opdrachtgever. Dit zijn situaties waarin de werkzaamheden van de ene persoon gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en gezondheid van anderen.

Zoals gezegd gaat het alleen om doelbepalingen. Deze zijn met name opgenomen in de hoofdstukken 3 tot en met 8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Van die hoofdstukken zijn de doelbepalingen die nog niet van toepassing waren op zzp’ers en meewerkende werkgevers (van oudsher waren alleen bepalingen betreffende ernstige risico’s van toepassing via artikel 9.5, eerste lid), nu opgenomen in artikel 9.5, vijfde lid, onderdeel c.

Uitgezonderd blijven de situaties waarin de zzp’er en alleenwerkende werkgever geheel op zichzelf werkzaamheden verrichten. In die gevallen blijft het aan betrokkene om zelf de risico’s in te schatten en met het oog daarop voorzieningen te treffen.

Een en ander is gegoten in de vorm van drie uitzonderingen. Te weten:

  • a. betrokkene verricht arbeid ten behoeve van één opdrachtgever met hem als enige opdrachtnemer;

  • b. betrokkene verricht arbeid ten behoeve van één opdrachtgever, met meerdere opdrachtnemers die echter niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats;

  • c. betrokkene verricht arbeid die wordt verricht ten behoeve van meerdere opdrachtgevers, met meerdere opdrachtnemers die echter niet gelijktijdig met hem aanwezig zijn op de arbeidsplaats.

In alle andere situaties zijn de in het nieuwe vijfde lid van art. 9.5 genoemde doelbepalingen volledig van toepassing.

Het voorgaande noopt tevens tot een aangepaste definitie van opdrachtgever. In artikel 1.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is al een definitie van opdrachtgever opgenomen. Deze is echter toegespitst op de bouwsector (hoofdstuk 2, afdeling 5, van het Arbeidsomstandighedenbesluit) en daarmee te beperkt voor de problematiek van de zzp’er/alleenwerkende werkgever. Om die reden is in artikel 1.1 ten behoeve van artikel 9.5 een andere ruimere definitie opgenomen. Te weten: degene voor wiens rekening een zzp’er of werkgever als bedoeld in artikel 16, zevende lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet, arbeid verricht. Deze definitie omvat zowel particulieren als instellingen en (commerciële bedrijven) en ziet op alle werkterreinen, niet alleen de bouwsector.

Onderdeel Z

Dit betreft overgangsbepalingen die inmiddels zijn uitgewerkt en derhalve kunnen vervallen. Artikel 9.35 van het Arbeidsomstandighedenbesluit was van toepassing tot 15 februari 2008 en artikel 9.35a tot 15 februari 2011.

Artikel II

In artikel 12d van het Warenwetbesluit drukapparatuur was een overgangsregeling opgenomen rekening houdend met de uitbreiding van de Europese gemeenschap per 29 mei 2002 ten aanzien van voorafgaand aan die datum in de nieuwe lidstaten geproduceerde drukapparatuur geldt een aangepast regime. Dit doet zich ook voor bij de twee recente uitbreidingen van de Europese gemeenschap. Ook voor de in die nieuwe lidstaten geproduceerde drukapparatuur dient in artikel 12d een overgangsregeling te zijn getroffen. Deze redactionele wijziging voorziet daar alsnog in.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010/11, 32 417, nr. 15, blz. 40.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 25 883, nr. 198.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 31 311, nr. 87.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven