Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie | Staatsblad 2011, 511 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie | Staatsblad 2011, 511 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 juli 2011, nr. WJZ / 11099592;
Gelet op richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU L 114), de artikelen 26ad, tweede lid, 95la, eerste en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 13d, tweede lid, 42a, eerste en derde lid, van de Gaswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2011, nr. WI5.11.0277/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 oktober 2011, nr. WJZ / 11144506;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU 2004, L 135);
een kilowattuurmeter als bedoeld in bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten;
een gasmeter als bedoeld in bijlage MI-002 van de richtlijn meetinstrumenten;
onderdeel van de meetinrichting dat de uitwisseling van gegevens tussen de meetinrichting en de netbeheerder verzorgt.
1. Als een andere situatie, bedoeld in artikel 26ad, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, wordt aangemerkt de situatie dat de overeenkomstig de Regeling energieprestatie gebouwen bepaalde energieklasse van een onroerende zaak is verbeterd naar energieklasse B of beter, of is verbeterd met minimaal twee energieklassen.
2. Als een andere situatie, bedoeld in artikel 13d, tweede lid, van de Gaswet wordt aangemerkt de situatie dat de overeenkomstig de Regeling energieprestatie gebouwen bepaalde energieklasse van een onroerende zaak is verbeterd naar energieklasse B of beter, of is verbeterd met minimaal twee energieklassen.
Dit hoofdstuk is van toepassing op meetinrichtingen voor elektriciteit als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en op meetinrichtingen voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet.
1. Een meetinrichting voor elektriciteit is geschikt om:
a. het actuele vermogen in Watt te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
b. de actuele meterstand in kWh voor de van het net afgenomen en verbruikte elektriciteit en voor de op het net ingevoede elektriciteit voor de verschillende tariefperioden te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
c. ten minste elk kwartier de gegevens, bedoeld in onderdeel b, te registreren en deze gegevens ten minste dagelijks op afstand met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken,
d. het geldende leveringstarief voor de verschillende tariefperioden uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
e. op afstand besturings- en toepassingsprogrammatuur van de meetinrichting aan te passen,
f. op afstand de levering van elektriciteit te onderbreken en te hervatten,
g. op afstand de levering van elektriciteit te beperken en te hervatten,
h. de kwaliteit van de levering van elektriciteit te registreren en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
i. de status van de meetinrichting te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid,
j. op afstand de gegevens, bedoeld in de onderdelen h en i, met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken en
k. fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting of pogingen daartoe te registreren en informatie daarover op afstand uit te wisselen met de netbeheerder.
2. Op het leesvenster van de meetinrichting staat duidelijk weergegeven of de functionaliteiten genoemd in het eerste lid, onderdelen c, f en g, zijn ingeschakeld of uitgeschakeld.
3. Een meetinrichting voor elektriciteit registreert bij elke uitwisseling op afstand van gegevens met de netbeheerder het tijdstip van de gegevensuitwisseling en of en hoeveel meterstanden daarbij zijn uitgewisseld. De op grond van de eerste volzin geregistreerde gegevens worden gedurende een jaar bewaard in de meetinrichting voor elektriciteit en zijn lokaal uitleesbaar.
4. Een meetinrichting voor elektriciteit is geschikt om daarop applicaties aan te sluiten bij de afnemer en met die applicaties informatie op zodanige wijze uit te wisselen, dat die uitgewisselde informatie leesbaar en bruikbaar is voor degene die gerechtigd is tot het verwerken van die informatie.
5. Een meetinrichting voor elektriciteit is in staat om informatie van een andere meetinrichting als separate gegevensstroom te ontvangen, te registreren, weer te geven en door te sturen op zodanige wijze dat die informatie leesbaar en bruikbaar is voor degene die gerechtigd is tot het verwerken van die informatie.
6. Het communicatieonderdeel van een meetinrichting voor elektriciteit kan los van de elektriciteitsmeter worden aangepast of vervangen.
7. De registratie van de informatie en de uitwisseling van gegevens:
a. tussen de elektriciteitsmeter en het communicatieonderdeel binnen een meetinrichting voor elektriciteit,
b. tussen een meetinrichting voor elektriciteit en de applicaties, bedoeld in het vierde lid en
c. tussen een meetinrichting voor elektriciteit en een andere meetinrichting, bedoeld in het vijfde lid,
geschiedt volgens internationale open standaarden voor zowel het gegevensverkeer als de fysieke aansluitingen.
1. Een meetinrichting voor gas is geschikt om:
a. de actuele meterstand in m3 per telwerk te registreren, weer te geven en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in artikel 4, vierde lid,
b. ten minste elk uur de gegevens, bedoeld in onderdeel a, te registreren en deze gegevens ten minste dagelijks op afstand met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken,
c. op afstand besturings- en toepassingsprogrammatuur van de meetinrichting aan te passen,
d. op afstand de levering van gas te onderbreken en te hervatten,
e. de status van de meetinrichting te registreren en weer te geven,
f. op afstand de gegevens als bedoeld in onderdeel e met de netbeheerder uit te wisselen, op zodanige wijze dat de netbeheerder de uitgewisselde gegevens kan lezen en gebruiken,
g. inbreuk op de meetinrichting of pogingen daartoe te registreren en informatie daarover op afstand uit te wisselen met de netbeheerder en
h. een lokale temperatuurcorrectie toe te passen op de geleverde hoeveelheid gas.
2. Op het leesvenster van de meetinrichting staat duidelijk weergegeven of de functionaliteiten, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en d, zijn ingeschakeld of uitgeschakeld.
3. Een meetinrichting voor gas registreert bij elke uitwisseling op afstand van gegevens met de netbeheerder het tijdstip van de gegevensuitwisseling en of en hoeveel meterstanden daarbij zijn uitgewisseld. De op grond van de eerste volzin geregistreerde gegevens worden gedurende een jaar bewaard in de meetinrichting voor gas en zijn lokaal uitleesbaar.
4. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing bij een meetinrichting voor gas die wordt gebruikt bij een aansluiting op een net met een totale maximale capaciteit van meer dan 10 m3(n) per uur.
5. De registratie van de informatie en de uitwisseling van gegevens:
a. tussen de gasmeter en het communicatieonderdeel binnen een meetinrichting voor gas en
b. tussen een meetinrichting voor gas en een meetinrichting voor elektriciteit,
geschiedt volgens internationale open standaarden voor zowel het gegevensverkeer als de fysieke aansluitingen.
6. Een meetinrichting voor gas die is aangesloten op een meetinrichting voor elektriciteit kan voor de informatieverplichtingen gebruik maken van de meetinrichting voor elektriciteit.
1. Een meetinrichting is zodanig beveiligd tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting dat een passend beveiligingsniveau is gegarandeerd, rekening houdend met de internationale stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, mede gelet op de risico’s die de aanwezigheid van de functionaliteiten bestaande uit het op afstand onderbreken, beperken en hervatten van de levering van elektriciteit of het op afstand onderbreken en hervatten van de levering van gas met zich mee brengt.
2. Een meetinrichting voor gas is beveiligd tegen veiligheidsrisico’s als gevolg van het opnieuw opbouwen van gasdruk bij het op afstand hervatten van de gaslevering na een onderbreking. De eerste volzin is niet van toepassing op een meetinrichting voor gas die niet beschikt over de functionaliteit bestaande uit het op afstand onderbreken en hervatten van de gaslevering.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beveiliging van een meetinrichting als bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen betrekking hebben op het nemen van technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen ter bescherming van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan de kwaliteit van meetinrichtingen.
1. Indien een ander dan een netbeheerder een meetinrichting installeert in een geval als bedoeld in artikel 26ad, zesde lid, of 26ae, zevende lid, Elektriciteitswet 1998 onderscheidenlijk artikel 13d, zesde lid, of 13e, zevende lid, Gaswet, draagt die ander er zorg voor dat de meetinrichting die wordt geïnstalleerd aansluit bij het communicatiesysteem dat door de desbetreffende netbeheerder wordt gehanteerd, zodat de netbeheerder geen aanpassingen hoeft te verrichten om met de meetinrichting informatie te kunnen uitwisselen.
2. Een meetinrichting wordt zodanig geïnstalleerd dat het functioneren ervan veilig is voor de afnemer, de aangesloten applicaties en de met de meetinrichting in verbinding staande apparaten.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de installatie en verzegeling van meetinrichtingen en de administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen.
1. Met meetinrichtingen voor elektriciteit als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en meetinrichtingen voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet worden gelijkgesteld meetinrichtingen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd, met name op het gebied van de beveiliging tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting, en in wezen dezelfde functionaliteiten voorschrijven, waaronder in ieder geval de functionaliteit bestaande uit het op afstand kunnen uitwisselen van de actuele meterstanden.
2. De bij of krachtens dit besluit gestelde eisen gelden voor de meetinrichting met uitzondering van de tot de meetinrichting behorende elektriciteitsmeter of gasmeter.
Het Besluit kostenoverzicht energie wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst van artikel 2, onderdeel e, wordt ingevoegd: «wanneer dit mogelijk en nuttig is,».
b. Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een meetinrichting voor elektriciteit die is geplaatst in de periode na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, en voor inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, behoeft na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, niet te voldoen aan artikel 4, eerste lid, onderdeel a. Indien de meetinrichting op grond van de eerste volzin niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, onderdeel a, is deze geschikt om:
a. het actuele verbruik weer te geven en informatie te geven over de tijd waarin sprake van daadwerkelijk verbruik en
b. het actuele vermogen in Watt te registreren en uit te wisselen met een applicatie als bedoeld in artikel 4, vierde lid,
2. Een meetinrichting voor elektriciteit die is geplaatst in de periode na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, en voor inwerkingtreding van artikel 4, tweede lid, behoeft na inwerkingtreding van artikel 4, tweede lid, niet te voldoen aan artikel 4, tweede lid. Indien de meetinrichting op grond van de eerste volzin niet voldoet aan artikel 4, tweede lid, wordt aan de afnemer duidelijk, tijdig en controleerbaar gecommuniceerd of de functionaliteiten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen c, f en g, zijn ingeschakeld of uitgeschakeld.
3. Een meetinrichting voor elektriciteit die is geplaatst na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, en voor inwerkingtreding van artikel 4, derde lid, behoeft niet te voldoen aan artikel 4, derde lid.
4. Een meetinrichting voor elektriciteit die is geplaatst na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, en voor de inwerkingtreding van artikel 4, zesde lid, behoeft niet te voldoen aan artikel 4, zesde lid.
1. Een meetinrichting voor gas die is geplaatst na inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en d tot en met g, en voor inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdeel c, behoeft niet te voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
2. Een meetinrichting voor gas die is geplaatst na inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en d tot en met g, en voor inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdeel h, behoeft niet te voldoen aan artikel 5, eerste lid, onderdeel h.
3. Een meetinrichting voor gas die is geplaatst in de periode na inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en d tot en met g en voor inwerkingtreding van artikel 5, tweede lid, behoeft na inwerkingtreding van artikel 5, tweede lid, niet te voldoen aan artikel 5, tweede lid. Indien de meetinrichting op grond van de eerste volzin niet voldoet aan artikel 5, tweede lid, wordt aan de afnemer duidelijk, tijdig en controleerbaar gecommuniceerd of de functionaliteiten genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdelen b en d, zijn ingeschakeld of uitgeschakeld.
4. Een meetinrichting voor gas die is geplaatst na inwerkingtreding van artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b en d tot en met g, en voor inwerkingtreding van artikel 5, derde lid, behoeft niet te voldoen aan artikel 5, derde lid.
1. De artikelen 1 tot en met 3, artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdelen b tot en met k, vierde, vijfde en zevende lid, artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d tot en met g, en vierde tot en met zesde lid, en de artikelen 6 tot en met 12 treden in werking met ingang van 1 januari 2012.
2. De overige artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 27 oktober 2011
Beatrix
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen
Uitgegeven de achtste november 2011
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Kleinverbruikers zullen in de toekomst steeds vaker de beschikking krijgen over op afstand uitleesbare meters. Om te waarborgen dat kleinverbruikers beschikken over een toekomstvaste en veilige meter, zijn in dit besluit eisen gesteld waaraan op afstand uitleesbare meetinrichtingen moeten voldoen. Dit houdt onder andere in dat eisen zijn opgenomen over het gebruik van open standaarden, en de beveiliging van de meter. Voorafgaand aan het opstellen van dit besluit is aan TNO gevraagd een beoordelingskader te ontwikkelen waaraan op afstand uitleesbare meters moeten voldoen uit het oogpunt van onder meer toekomstvastheid. Dit toetsingskader is door TNO opgesteld na gesprekken met consumentenorganisaties, energieleveranciers, netbeheerders, meterleveranciers en wetenschappers, en heeft als leidraad gediend bij het opstellen van dit besluit.
Dit besluit is uitsluitend gericht op op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor elektriciteit en voor gas die in de in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet beschreven gevallen aan kleinverbruikers ter beschikking moeten worden gesteld door de netbeheerder. In gevallen waarin een op afstand uitleesbare meetinrichting wordt geweigerd of niet hoeft worden aangeboden, zullen meetinrichtingen worden gebruikt die niet aan alle in hoofdstuk 3 en 4 van dit besluit gestelde eisen voldoen. Specifiek zullen de bepalingen met betrekking tot de communicatiefaciliteit niet van toepassing zijn op dergelijke meters.
Het besluit richt zich niet op grootverbruikers. In de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden gas en in de door de Nederlandse Mededingingsautoriteit vastgestelde Meetcode zijn reeds eisen opgenomen over op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor grootverbruikers.
In dit besluit wordt een nadere invulling gegeven aan de artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die betrekking hebben op de eisen die worden gesteld aan meetinrichtingen als bedoeld in artikel 95la van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 42a van de Gaswet.
Dit besluit stelt op verschillende gebieden eisen aan de meetinrichting, zoals eisen met betrekking tot functionaliteiten waarover de meetinrichting standaard moet beschikken, eisen ten aanzien van de beveiliging van de meetinrichting en de meetgegevens die door de meetinrichting worden gegenereerd, kwaliteitseisen met het oog op het adequaat functioneren van de meetinrichting en biedt een grondslag voor het stellen van eisen in het kader van de installatie, verwijdering en vervanging van de meetinrichting en de administratie daarvan.
Van belang is dat de eisen die in dit besluit aan meetinrichtingen worden gesteld geen betrekking hebben op het meetgedeelte van de meetinrichting, zijnde een elektriciteits- of gasmeter zoals gereguleerd door de richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU 2004, L 135), welke is geïmplementeerd in de Metrologiewet. De eisen waaraan deze meters moeten voldoen zijn uitputtend gereguleerd in de Metrologiewet. Het is lidstaten niet toegestaan aanvullende of afwijkende eisen te hanteren. De eisen die bij of krachtens dit besluit aan meetinrichtingen als bedoeld in artikel 95la van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 42a van de Gaswet (hierna ook: op afstand uitleesbare meetinrichtingen) worden gesteld, betreffen dan ook alleen de additionele componenten van de meetinrichting. De scheiding tussen de meter en aanvullende componenten komt ook tot uitdrukking in de wettelijke definitie van «meetinrichting». Deze is zo opgesteld («gehele samenstel») dat ook het communicatieonderdeel (de koppeling met ondermeer het achterliggende communicatiesysteem) daar deel van uitmaakt.
De vereiste functionaliteiten waarover een meetinrichting als bedoeld in artikel 95la van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 42a van de Gaswet standaard dient te beschikken zijn van belang om te verzekeren dat de beleidsdoelstellingen op het gebied van energiebesparing en een betere werking van de energiemarkt kunnen worden verwezenlijkt.
De functionaliteiten beogen in de eerste plaats uitvoering te geven aan de verplichting in richtlijn nr. 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad (PbEU 2006, L 114) (hierna: richtlijn energie-efficientie) om afnemers frequent te informeren over hun actuele verbruik. Dat doel kan adequaat worden gerealiseerd als op afstand kan worden gecommuniceerd met de meetinrichting. Daarom worden er functionele eisen gesteld in het kader van de communicatiefunctie. Die communicatie-eisen zijn tevens van belang in het kader van de ontwikkeling van decentrale vraag- en aanbodsturing waarbij op basis van intelligente netwerken de afnemer zowel als afnemer als in de hoedanigheid van producent van elektriciteit kan optreden. Om tegemoet te komen aan de doelstelling van de richtlijn energie-efficiëntie om de afnemer in staat te stellen zijn eigen energieverbruik te managen en besparingen te realiseren, zijn eisen opgenomen die verzekeren dat verbruiksdata voldoende gedetailleerd en laagdrempelig beschikbaar zijn en bovendien voldoende frequent om een adequate representatie te geven van het actuele verbruik. De communicatie-eisen zijn zo ingericht dat de interoperabiliteit van de meetinrichting is gewaarborgd, dat wil zeggen de geschiktheid van de meetinrichting om informatie uit te wisselen met (het informatiesysteem van) de netbeheerder en met aan de meetinrichting gekoppelde applicaties en de geschiktheid om wat met die informatie te kunnen doen. De interoperabiliteit van de meetinrichting bestaat daarmee uit drie componenten: de technische interoperabiliteit (mogelijkheid om applicaties aan te koppelen), de communicatieve interoperabiliteit (mogelijkheid om informatie uit te wisselen) en de gebruiksmatige interoperabiliteit (mogelijkheid om wat met de informatie te doen, dat wil zeggen de informatie te lezen en gebruiken). Zie hierover ook de artikelsgewijze toelichting op artikel 4 en 5.
Onderdelen van de meter waarbinnen de communicatietoepassingen zijn geïmplementeerd dienen zo veel mogelijk op eenvoudige wijze vervangen te kunnen worden. De snelle technologische ontwikkelingen vereisen een flexibele opbouw zodat de meter eenvoudig kan worden opgewaardeerd door onderdelen en software te vervangen. Dit is onder meer noodzakelijk uit oogpunt van eventueel toekomstig benodigde verbetering van de beveiliging.
De functionaliteitseisen beogen in de tweede plaats vorm te geven aan de regelfunctie van de meetinrichting. Deze functie houdt in dat additionele applicaties als een brutoproductiemeter en een energiemanagementsysteem door de meetinrichting optimaal worden ondersteund. Dat is van belang voor het faciliteren van decentrale opwekking van duurzame elektriciteit. Eisen in dat verband hebben betrekking op het lokaal fysiek kunnen koppelen van applicaties (waaronder andere meters dan de meetinrichtingen voor elektriciteit en gas) en op het kunnen uitwisselen van informatie. Tevens wordt zo geborgd dat de op afstand uitleesbare meetinrichting kan gaan functioneren als platform voor vraag- en aanbodsturing bij de afnemer, waarbij die afnemer op basis van actuele gegevens en prijsprikkels adequate beslissingen kan nemen in het kader van het gebruik van (decentraal opgewekte) energie.
De derde groep functionaliteitseisen betreft de mogelijkheid om te kunnen «schakelen». Deze eisen verzekeren dat de netbeheerder op afstand handelingen kan verrichten als afsluiten, aansluiten, preventief afschakelen bij noodsituaties, of gedeeltelijke afschakeling (dimmen of beperken). Dit besluit regelt dat de meetinrichting in staat is de levering te onderbreken of te beperken, maar regelt niet wanneer van deze functionaliteit gebruik mag worden gemaakt. De voorwaarden voor afsluiting van kleinverbruikers staan in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Ook de voorwaarden voor de beperking van de levering van elektriciteit worden op grond van artikel 95b, elfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 worden opgenomen in een ministeriële regeling.
Een vierde groep functionele eisen beoogt vorm te geven aan de signalerings- en monitoringsfunctie van de meetinrichting. Daarmee wordt bereikt dat de netbeheerder in het kader van efficiënt netbeheer mogelijkheden krijgt om op afstand fraude met of manipulatie van de meetinrichting te detecteren en leveringsfluctuaties of leveringsonderbrekingen te signaleren.
Ten vijfde moet de meetinrichting voor gas het gemeten gasvolume kunnen corrigeren op temperatuurverschillen. Deze functie staat los van de op afstand uitleesbaarheid van de meetinrichting.
In dit besluit worden niet alleen eisen gesteld ten aanzien van de functionaliteiten waarover een op afstand uitleesbare meetinrichting dient te beschikken, maar ook ten aanzien van de beveiliging van de meetinrichting. Dit betreft de beveiliging van de meetinrichting zelf tegen fraude met, misbruik van of inbreuken op de meetinrichting. De veiligheid van de meetinrichting is van groot belang met het oog op het kunnen waarborgen van de vertrouwelijkheid en betrouwbaarheid van de meetgegevens en het kunnen waarborgen dat geen oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt van de functionaliteit om op afstand de levering van elektriciteit en gas te onderbreken of beperken. Daarom moet verzekerd zijn dat de netbeheerder zorg draagt voor een passend beveiligingsniveau van de meetinrichting. De netbeheerder zal daarbij eveneens dienen te voldoen aan de nadere eisen die hierover bij ministeriële regeling kunnen worden gesteld. De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa) houdt toezicht op de naleving van deze beveiligingseisen.
Bij de verwerking van persoonsgegevens rusten op de verantwoordelijke op grond van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) tevens verplichtingen tot het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Het College bescherming persoonsgegevens (hierna: Cbp) houdt toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens.
In dit besluit worden ten slotte eisen gesteld aan de installatie van de meetinrichting. Behalve dat de meetinrichting aan de eisen dient te voldoen zoals omschreven in dit besluit, is het ook van groot belang dat de installatie van de meetinrichting op zorgvuldige wijze geschiedt.
In technisch opzicht dient verzekerd te zijn dat de meetinrichting naar behoren en veilig functioneert voor de afnemer, de aangesloten applicaties en de met de meetinrichting in verbinding staande apparaten. Indien een ander dan de netbeheerder de meetinrichting installeert moet deze ervoor zorgen dat de meetinrichting aansluit bij het communicatiesysteem dat door de netbeheerder wordt gebruikt, zodat deze geen aanpassingen hoeft te verrichten om op afstand met de meetinrichting te kunnen communiceren.
Artikel 8, derde lid, geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen ten aanzien van de installatie en administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen. In eerste instantie wordt het aan de sector overgelaten daarover afspraken te maken, bijvoorbeeld in de vorm van een «opleveringsprotocol». Uitgangspunt is derhalve dat een dergelijk protocol via zelfregulering tot stand kan komen. Te denken valt daarbij aan afspraken op het gebied van toetsing van het correct functioneren van de meetinrichting, correcte dataoverdracht, verzegeling, veiligheid en beveiliging, registratie en doorgifte van meetinrichting- en verbruiksgegevens. In het geval deze afspraken niet of onvoldoende tot stand komen, zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen.
Dit besluit kent geen informatieverplichtingen voor burgers of bedrijven aan de overheid. Er ontstaan daarom geen administratieve lasten. De verplichtingen met betrekking tot meetinrichtingen (artikel 4 tot en met 7) behoren tot de kosten die gemoeid zijn met de op afstand uitleesbare meetinrichting. Deze kosten zijn uitvoerig beschreven in de memorie van toelichting op de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie (Kamerstukken II 2007/08, 31 320, nr. 3). Deze memorie van toelichting is in 2007 opgesteld. Sindsdien zijn enkele definities van regeldrukkosten gewijzigd. Alleen informatieverplichtingen aan de overheid vallen nog onder de definitie van administratieve lasten voor bedrijven. De kosten die destijds voor de plaatsing van op afstand uitleesbare meetinrichtingen waren opgevoerd als administratieve lasten, vallen nu onder de bedrijfseigen inhoudelijke nalevingskosten. De op afstand uitleesbare meetinrichting is onderdeel van het nieuwe marktmodel kleinverbruikers, dat aanzienlijke kostenbesparingen voor de energiesector mogelijk maakt.
In 2009 heeft het Directoraat-Generaal Energie van de Europese Commissie het initiatief genomen om een Task Force Smart Grids op te richten teneinde de Commissie te adviseren over strategie en regelgeving met betrekking tot de implementatie van slimme netten. Er zijn drie expertgroepen ingericht: 1) functionaliteit van slimme meters en slimme netten, 2) regelgeving omtrent behandeling en beveiliging van gegevens en 3) rollen en verantwoordelijkheden bij de bedrijfsvoering van slimme netten. De betrokken groepen dienen medio 2011 definitief te rapporteren. De Nederlandse sector is actief bij dit debat en vraagt daarbij specifiek aandacht voor privacy- en security- vraagstukken. Daarmee wordt getracht het draagvlak voor de Nederlandse benadering te versterken.
Door de installatie en het gebruik van op afstand uitleesbare meetinrichtingen wordt een energiebesparingseffect en bijbehorende reductie van emissies en beperking van het verbruik van grondstoffen verwacht. Dit besluit levert ten opzichte van de wet geen extra milieueffecten op.
De NMa is belast met het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet, en dus ook met het toezicht op de naleving van dit besluit en de eventuele uitwerking daarvan in een ministeriële regeling. Een ontwerp van het besluit is voorgelegd aan de NMa voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. De NMa concludeert dat het ontwerpbesluit met inachtneming van enkele kanttekeningen uitvoerbaar en handhaafbaar is.
De NMa verzoekt om verduidelijking van de verdeling van de toezichtstaken tussen de NMa en het Cbp bij mogelijke samenloop. In de Wbp is geregeld waar het Cbp toezicht op houdt, in de Elektriciteitwet 1998 en de Gaswet is geregeld waar de NMa toezicht op houdt. Indien deze toewijzing van toezichtstaken samenloop met zich meebrengt, zijn beide toezichthouders bevoegd. Hiervan kan niet worden afgeweken in dit besluit.
Met name op het punt van de beveiliging van de meetinrichting is samenloop denkbaar. De NMa houdt toezicht op de beveiligingseisen in artikel 6, eerste en tweede lid, van het besluit. De beveiliging waar de NMa op toeziet, heeft als doel het voorkomen van fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting. Hier gaat het dus voornamelijk om het voorkomen van acties die de hoogte van de energierekening beïnvloeden: bijvoorbeeld het manipuleren van de meetinrichting door de verbruiker, waardoor de rekening lager uitvalt, of andersom, het door kwaadwillende derden manipuleren van de meetinrichting van een verbruiker waardoor diens rekening hoger uitvalt. De netbeheerder moet voorkomen dat dit gebeurt door de juiste beveiligingsmaatregelen te nemen. Dat de meetinrichting geschikt is om de levering van elektriciteit of gas op afstand onderbreken, beperken en hervatten maakt het nog belangrijker dat de meetinrichtingen goed beveiligd worden.
Daarnaast is beveiliging van de meetinrichting belangrijk vanwege de privacy-aspecten verbonden aan het op afstand uitwisselen van de meetstanden. De verplichting voor de verantwoordelijke om passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens te nemen, is opgenomen in artikel 13 van de Wbp. Het Cbp ziet toe op de naleving van deze verplichting. Het nalaten om voldoende beveiligingsmaatregelen te nemen kan betekenen dat niet is voldaan aan zowel artikel 6 van het besluit als artikel 13 van de Wbp. In dat geval zijn zowel de NMa als het Cbp bevoegd om te handhaven.
In artikel 6, derde lid, van het besluit is (in aanvulling op de hierboven genoemde algemene verplichtingen om met het oog op de bescherming van persoonsgegevens en het voorkomen van fraude beveiligingsmaatregelen te nemen) de mogelijkheid gecreëerd om – indien nodig – bij ministeriële regeling specifieke beveiligingsmaatregelen voor te schrijven. Dit kunnen beveiligingsmaatregelen zijn die de facto een concretere invulling betekenen van de algemene verplichting in artikel 13 van de Wbp. Een voorbeeld zou kunnen zijn dat bij ministeriële regeling wordt bepaald dat de gegevens altijd versleuteld moeten worden verzonden. Op een dergelijke ministeriële regeling ziet de NMa dan toe. Tegelijkertijd ziet het Cbp dan nog steeds toe op de algemene eis dat passende technische en organisatorische maatregelen moeten zijn genomen voor de bescherming van persoonsgegevens, waaruit óók kan voortvloeien dat de gegevens ten minste versleuteld moeten worden verzonden. Beide toezichthouders zijn ook dan gelijktijdig bevoegd. De Minister zal op verzoek van de NMa in gesprek blijven met de NMa over de wijze waarop deze invulling kan geven aan diens rol als toezichthouder van dit besluit.
Daarnaast heeft de NMa een aantal wetstechnische en inhoudelijke adviezen geformuleerd. De Raad stelt voor dat wordt voorgeschreven dat enkele onderwerpen worden opgenomen in de Meet- en Informatiecode, in plaats van in een ministeriële regeling onder dit besluit. De grondslag voor deze codes in de wet (artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998) biedt echter niet de mogelijkheid voor te schrijven dat al deze onderwerpen in de codes worden geregeld. Daarnaast adviseert de Raad enkele onderwerpen in de regeling onder dit besluit vast te leggen. De verzegeling van meetinrichtingen of de administratie bij vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen door anderen dan de netbeheerder, worden momenteel al in de codes geregeld, waardoor het niet nodig lijkt gebruik te maken van de mogelijkheid regels over deze onderwerpen in een ministeriele regeling op te nemen. Mocht het echter in de toekomst nodig blijken nadere regels te stellen ten aanzien van deze onderwerpen dan is een ministeriële regeling onder dit besluit de meest logische plaats.
De NMa verzoekt tenslotte om verduidelijking van het begrip «passend beveiligingsniveau» in artikel 6, eerste lid. De norm is bewust open en daarmee tijdsbestendig geformuleerd, om rekening te kunnen houden met technologische ontwikkelingen op het gebied van beveiliging.
Een ontwerp van het besluit is ter consultatie voorgelegd aan TNO, Netbeheer Nederland en de Consumentenbond.
TNO heeft het besluit beoordeeld op toekomstvastheid, beveiliging, privacy, economische en juridische aspecten. TNO heeft tijdens consultatiebijeenkomsten diverse partijen betrokken. Aan deze bijeenkomsten hebben onder meer de Consumentenbond, de Vereniging Eigen Huis, Netbeheer Nederland, Energie-Nederland, de Radboud Universiteit Nijmegen, de TU Delft en de NMa deelgenomen. TNO verklaart in het rapport naar aanleiding van de beoordeling geen bezwaar te hebben tegen het besluit.
Netbeheer Nederland geeft aan dat de eisen die aan de meters gesteld worden ambitieus zijn, maar ondersteunt de richting die wordt aangegeven. De haalbaarheid van de vereisten wordt volgens Netbeheer Nederland vooral bepaald door het tot stand komen van standaarden op Europees niveau. Dit standaardisatieproces is nog volop in ontwikkeling. Netbeheer Nederland verzoekt bij besluitvorming over inwerkingtreding van enkele eisen deze ontwikkelingen in beschouwing te nemen.
De Consumentenbond heeft aangegeven de kleinschalige uitrol met vertrouwen tegemoet te zien.
Gelijktijdig met verzending aan de Tweede en Eerste Kamer is het ontwerpbesluit bekend gemaakt via Internetconsultatie. Hierop zijn aanvullende reacties ontvangen van energieleveranciers, IT-auditors en burgers. Op basis van deze reacties zijn de overgangsbepalingen in het besluit en de toelichting op enkele punten verduidelijkt.
Een ontwerp van het besluit is voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. Bij brief van 6 oktober 2010 heeft het college advies uitgebracht over het ontwerpbesluit.
In het advies van 6 oktober 2010 wijst het college erop dat in artikel 4, derde lid, van het aan haar voorgelegde conceptbesluit ten onrechte de indruk werd gewekt dat de meetinrichting standaard alle actuele meetgegevens (waaronder de kwartierwaarden) bewaart. De toelichting op artikel 4, derde lid, onderdeel a, waarin wordt bepaald dat alle met de netbeheerder uitgewisselde berichten over de actuele meterstanden, worden bewaard in een berichtenlogboek, is daarop aangevuld. In de toelichting wordt er nu expliciet op gewezen dat het logboek dat op grond van het derde lid moet worden bijgehouden alleen de daadwerkelijk verzonden berichten en hun inhoud bevat. De vraag óf er berichten over het actuele verbruik mogen worden verzonden, en hoe vaak, is afhankelijk van de toestemming van de afnemer. Dit is reeds geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en in de Gaswet, waaraan de bepalingen in dit besluit uiteraard geenszins afbreuk doen. Voor de volledigheid is hier nogmaals expliciet aandacht aan besteed in de toelichting.
Het college verzoekt in het advies van 6 oktober 2010 daarnaast om in de bepaling van wederzijdse erkenning (artikel 9, eerste lid, van het besluit) duidelijk te maken dat de in die bepaling bedoelde meetinrichtingen, die worden gelijkgesteld met meetinrichtingen die voldoen aan de eisen in de artikelen 4 tot en met 7 van het besluit, wel moeten voldoen aan artikel 13 van de Wbp. Artikel 9, eerste lid, van het besluit stelt meetinrichtingen die voldoen aan de daar omschreven voorwaarden slechts gelijk met meetinrichtingen die voldoen aan de eisen van de artikelen 4 tot en met 7 van het besluit. Dit laat alle wettelijke verplichtingen of vereisten die niet in de artikelen 4 tot en met 7 van het besluit staan onverlet. Voor de duidelijkheid wordt in de toelichting op artikel 9 expliciet gewezen op het feit dat de bepaling van wederzijdse erkenning artikel 13 van de Wbp onverlet laat.
Naar aanleiding van het advies van 6 oktober 2010 is het besluit en de aangevulde versie van de nota van toelichting opnieuw voor advies voorgelegd aan het college. In haar advies van 14 december 2010 concludeert het college dat het voorstel niet langer aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De term «meetinrichting» is gedefinieerd in artikel 1, onderdeel af, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1, onderdeel w, van de Gaswet als het gehele samenstel van apparatuur dat ten minste tot doel heeft de uitgewisselde elektriciteit c.q. het uitgewisselde gas te meten. Deze definities gelden volgens artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1 van de Gaswet voor de wet en de daarop berustende bepalingen. Omdat het Besluit haar grondslag vindt in deze wetten gelden deze definities ook voor de daarin gebruikte terminologie.
Artikel 2 regelt dat tijdens de kleinschalige uitrol voorafgaand aan de grootschalige uitrol van op afstand uitleesbare meetinrichtingen, de netbeheerder in elk geval een op afstand uitleesbare meetinrichting ter beschikking dient te stellen indien een gebouw met een kleinverbruikersaansluiting energieklasse B of beter krijgt of wordt verbeterd met minimaal 2 energieklassen. Dit past in de afspraken, gemaakt in het convenant Energiebesparing bestaande gebouwen (Meer met Minder).
In dit artikel wordt bepaald dat de meeteisen, geformuleerd in hoofdstuk 3 van dit besluit, alleen betrekking hebben op meetinrichtingen voor elektriciteit, zoals bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, en meetinrichtingen voor gas, zoals bedoeld in artikel 42a, eerste lid, van de Gaswet. Het gaat hier dus alleen om die op afstand uitleesbare meetinrichtingen die in de in de wet beschreven gevallen ter beschikking moeten worden gesteld door de netbeheerder. In de gevallen waarin een dergelijke meetinrichting wordt geweigerd, of niet hoeft worden aangeboden, kunnen meetinrichtingen worden gebruikt die niet aan alle in dit hoofdstuk gestelde eisen voldoen. Specifiek zullen de bepalingen met betrekking tot de communicatiefaciliteit niet van toepassing zijn op dergelijke meters.
Het eerste lid van artikel 4 bevat een opsomming van de functionaliteiten die een meetinrichting voor elektriciteit als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 standaard ten minste dient te hebben. Dat wil overigens niet zeggen dat van de functionaliteit in de praktijk ook altijd gebruik zal en mag worden gemaakt. De voorwaarden voor afsluiting van kleinverbruikers staan bijvoorbeeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas, en de voorwaarden waaronder de levering van elektriciteit mag worden beperkt zal in de ministeriële regeling op grond van artikel 95b, elfde lid, worden bepaald.
Waar wordt gesproken over het «weergeven» van bepaalde informatie moet de desbetreffende informatie worden weergegeven op een voor de afnemer zichtbaar gedeelte van de meetinrichting voor elektriciteit (zoals een leesvenster of een telwerk), zodat deze informatie zonder extra handelingen of apparatuur voor de afnemer beschikbaar is.
De functionaliteit in onderdeel a betreft het registreren, weergeven en uitwisselen van het actuele vermogen. Met actueel vermogen wordt gedoeld op het totale aantal Watt dat op een bepaald moment in een huishouden wordt verbruikt. Hiermee wordt informatie verkregen over het totale energieverbruik op een gegeven moment (opvallende piekmomenten in het verbruik van energie worden zo bijvoorbeeld zichtbaar). Indien dit door de betreffende afnemer wordt gewenst, moet hij daarnaast een applicatie als bedoeld in het vierde lid kunnen aansluiten (zoals een in-home display of een computer) waarop ook het actuele vermogen weergegeven kan worden, alsmede informatie over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik. Op deze manier kan de afnemer eventuele pieken in het verbruik herkennen en zijn energieverbruik aan de hand van deze informatie beter managen.
De functionaliteit in onderdeel b betreft het registreren (in kWh) en weergeven van de actuele meterstanden. Een meetinrichting moet de actuele meterstanden kunnen weergeven (op het leesvenster of op voor de afnemer zichtbare telwerken op de meetinrichting) en registreren zowel 1) voor de van het net afgenomen en verbruikte elektriciteit als 2) voor de op het net ingevoede elektriciteit.
Beide meterstanden moeten voor de verschillende tariefperioden kunnen worden geregistreerd en weergegeven. Op de reeds in omloop zijnde digitale meetinrichtingen worden een actuele meterstand voor het dagtarief weergegeven, en een actuele meterstand voor het nachttarief. Onderdeel b vereist dat bij meetinrichtingen als bedoeld in artikel 95la van de Elektriciteitswet 1998 aan deze telwerken voor afgenomen elektriciteit ook telwerken voor op het net ingevoede elektriciteit worden toegevoegd. Dit zal doorgaans betekenen dat een meetinrichting is uitgerust met vier telwerken die de actuele meterstand weergeven en registreren: een voor de afgenomen elektriciteit tegen dagtarief, een voor de afgenomen elektriciteit tegen nachttarief, een voor de op het net ingevoede elektriciteit tegen dagtarief en een voor de op het net ingevoede elektriciteit tegen nachttarief. Indien in de toekomst meer dan de nu gebruikelijke twee tariefperioden worden gehanteerd door de leverancier, kunnen telwerken worden toegevoegd, maar kan ook worden gekozen voor de weergave van actuele meterstanden op één telwerk voor afgenomen elektriciteit en één telwerk voor ingevoede elektriciteit, waarbij duidelijk wordt weergegeven op het display welke tariefperiode op dat moment geldt. Via de applicatie als bedoeld in het vierde lid kunnen de actuele meterstand en de geldende tariefperiode aan elkaar worden gekoppeld om inzicht te krijgen in de kosten van het verbruik en de opbrengsten van de op het net ingevoede elektriciteit.
De aanwezigheid van telwerken voor op het net ingevoede elektriciteit is van belang voor kleinverbruikers die beschikken over installaties voor decentrale opwekking, zoals zonnepanelen en micro-wkk. Indien dit door de betreffende afnemer wordt gewenst, moet hij daarnaast een applicatie als bedoeld in het vierde lid kunnen aansluiten waarmee ook de actuele meterstanden uitgelezen kunnen worden.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel c houdt in dat de meetinrichting op afstand meterstanden moet kunnen uitwisselen met de netbeheerder en dat de netbeheerder deze informatie moet kunnen lezen en gebruiken (communicatieve en gebruiksmatige interoperabiliteit). Dit impliceert de aanwezigheid van een communicatiemedium als component van de meetinrichting. Deze functionaliteit is het meest wezenlijke onderdeel van de op afstand uitleesbare meetinrichting in vergelijking met de traditionele meter. Het communicatieonderdeel stelt de netbeheerder in staat de door de meetinrichting gegenereerde data op te vragen en ter beschikking te stellen aan derden die daartoe gerechtigd zijn en om deze zelf te kunnen gebruiken voor de uitvoering van zijn wettelijke taken. Op grond van het tweede lid moet op het leesvenster van de meetinrichting duidelijk worden weergegeven of de functionaliteit van het op afstand uitlezen is ingeschakeld of uitgeschakeld.
De meetinrichting dient om de vijftien minuten de gegevens, bedoeld in onderdeel b, te kunnen registeren. De kwartierwaarden van de meterstanden dient de meetinrichting minstens dagelijks op afstand uit te kunnen wisselen met de netbeheerder. De keuze voor kwartierwaarden als intervalstand heeft betrekking op de mate van detail die nodig kan zijn voor energiemanagement door de afnemer. Deze intervalstanden bieden de mogelijkheid gedetailleerde verbruikspatronen zichtbaar te maken.
Op grond van artikel 26ab, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 is het uitgangspunt dat de gegevens een keer in de twee maanden op afstand worden uitgelezen, zodat de leverancier aan de verplichting kan voldoen om zesmaal per jaar een recent verbruiks- en indicatief kostenoverzicht aan de afnemer te verstrekken. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken door een weigering van de afnemer of door een toestemming van de afnemer om vaker zijn gegevens uit te lezen. Technisch moet de meetinrichting in ieder geval in staat zijn om per kwartier gegevens te registreren en deze dagelijks uit te wisselen, voor het geval de afnemer inderdaad toestemming geeft om zijn gegevens vaker uit te lezen.
Of een netbeheerder een leverancier of derde ook toegang verleent tot uitgelezen waarden, is afhankelijk van de vraag of de betrokken afnemer daarvoor toestemming heeft verleend aan die leverancier of derde.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel d waarborgt dat de meetinrichting aan een applicatie als bedoeld in het vierde lid, kan doorgeven welke tariefperiode geldt en wat het daarbij behorende leveringstarief is. De NMa heeft op 15 september 2009 de Richtsnoeren Informatieverstrekking energieleverancier aan consumenten 2010 vastgesteld, waarin wordt bepaald op welke wijze de tarieven worden weergegeven.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel e vereist dat op afstand wijzigingen moeten kunnen worden aangebracht in de besturings- en toepassingsprogramma’s van de meetinrichting, bijvoorbeeld in het kader van toepassing van artikel 26ac, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998. Ook kan worden gedacht aan het op afstand implementeren van nieuwe beveiligingstoepassingen. Uiteraard dienen die aanpassingen te blijven binnen de grenzen van de geldende regelgeving, waaronder de metrologieregelgeving.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel f betekent dat de meetinrichting beschikt over de functionaliteit om de levering op afstand te beëindigen en te (her)starten. Dit wordt ook wel schakelen genoemd. De schakelfunctie biedt de netbeheerder de mogelijkheid om bij leegstand, verhuizing of het om andere redenen (zoals langdurige betalingsachterstand) stopzetten van de levering, de aansluiting op afstand af te sluiten en weer aan te sluiten. De voorwaarden voor afsluiten van kleinverbruikers staan in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas.
Op grond van het tweede lid moet op het leesvenster van de meetinrichting duidelijk worden weergegeven of de functionaliteit van het op afstand onderbreken van de levering is ingeschakeld of uitgeschakeld.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel g houdt in dat de doorlaatwaarde voor elektriciteit tijdelijk, collectief (bijvoorbeeld in situaties waarbij sprake is van een tekort aan opwekcapaciteit) of individueel (bij het niet betalen van energierekeningen) op afstand kan worden beperkt.
De netbeheerder heeft de optie om, in plaats van een totale onderbreking van de stroomlevering, te kiezen voor een tijdelijke en gedeeltelijke beperking. In de praktijk zou dat kunnen betekenen dat er voldoende elektriciteit wordt geleverd voor het laten functioneren van een bepaald aantal voorzieningen in een individueel huishouden (bijvoorbeeld koelkast, telefoon, licht, medische apparatuur). De kleinverbruiker kan daarbij zijn eigen prioriteiten hanteren. De voorwaarden waaronder de levering van elektriciteit kan worden beperkt zullen op grond van artikel 95b, elfde lid, van de Elektriciteitswet 1998 worden opgenomen in een ministeriële regeling.
Op grond van het tweede lid moet op het leesvenster van de meetinrichting duidelijk worden weergegeven of de functionaliteit van het op afstand beperken van de levering is ingeschakeld of uitgeschakeld.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel h betreft de eis dat een meetinrichting de kwaliteit van de levering van energie moet kunnen registreren en deze gegevens moet kunnen uitwisselen met een applicatie als bedoeld in het vierde lid. Dit betreft spanningsuitval, faseonderbrekingen, fasespanningspieken en -dalen. Gedoeld wordt dus op storingen die direct samenhangen met de fysieke eigenschappen van de infrastructuur van de netbeheerder en niet op onderbrekingen van de levering geïnitieerd door de leverancier.
De functionaliteit in onderdeel i betreft destatus van de meetinrichting die door de meetinrichting moet kunnen worden geregistreerd en weergegeven. Behalve de registratie en weergave van storingen en foutmeldingen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan registratie en weergave van de actuele schakelstand (aan/uit) en de actuele doorlaatwaarde (maximaal stroomverbruik in Ampère). Indien dit door de betreffende afnemer wordt gewenst, moet hij daarnaast een applicatie als bedoeld in het vierde lid kunnen aansluiten waarmee informatie over de status van de meetinrichting uitgelezen kan worden.
De functionaliteit in onderdeel j houdt in dat de meetinrichting geschikt moet zijn om op afstand gegevens met de netbeheerder uit te wisselen betreffende de kwaliteit van de levering van elektriciteit en betreffende de status van de meetinrichting.
De functionaliteit weergegeven in onderdeel k betreft de registratie van (pogingen tot) fraude, misbruik of inbreuk op de meetinrichting. De meetinrichting moet (pogingen tot) fraude en het openbreken of manipuleren van (delen van) de meetinrichting kunnen registreren en op afstand informatie hierover kunnen uitwisselen met de netbeheerder.
Op grond van het tweede lid moet de meetinrichting de mogelijkheid bieden om duidelijk op het leesvenster weer te geven of de functionaliteiten, genoemd in het eerste lid, onderdelen c, f en g, zijn ingeschakeld of uitgeschakeld.
De verplichting om deze functionaliteiten uit te kunnen schakelen vloeit voort uit het tweede lid van artikel 26ac van de Elektriciteitswet 1998. In dit artikel staat de mogelijkheid beschreven dat de netbeheerder het op afstand uitlezen van de meetgegevens in zijn eigen systemen blokkeert op verzoek van de afnemer. Met het uitschakelen van de functionaliteit om op afstand gegevens uit te wisselen met de meetinrichting wordt ook de mogelijkheid om op afstand de levering van elektriciteit te onderbreken of beperken uitgeschakeld.
Het derde lid van artikel 4 biedt de afnemer de mogelijkheid te controleren of de netbeheerder niet vaker of meer meetgegevens uitleest dan toegestaan. Om deze controle te kunnen uitoefenen wordt van elke gegevensuitwisseling het tijdstip opgeslagen en een aanduiding waaruit blijkt of bij die gegevensuitwisseling meterstanden zijn uitgewisseld met de netbeheerder, en zo ja hoeveel meterstanden daarbij zijn uitgelezen. Dit «logboek» wordt een jaar lang in de meetinrichting bewaard. De loggegevens zijn lokaal uit te lezen door de afnemer of door een door de afnemer in te schakelen expert. De bepaling sluit niet uit dat de afnemer voor het uitlezen van de loggegevens een expert en/of bepaalde software nodig heeft die niet op de meetinrichting draait of op andere wijze is meegeleverd door de netbeheerder of leverancier. De gegevens worden op grond van het zevende lid volgens een open internationale standaard geregistreerd. Het is aan de markt om in de diensten en/of software benodigd voor het uitlezen van het logboek te voorzien.
Bij een uitwisseling van gegevens waarbij meterstanden zijn uitgelezen, moet uit het logbericht blijken hoeveel meterstanden zijn uitgewisseld. Hierdoor moet duidelijk worden of daarbij bijvoorbeeld één actuele stand per telwerk is doorgegeven, of alle kwartierwaarden van die dag.
Er is bewust gekozen voor het verplichten tot het opslaan van het berichttype (uitwisseling van meterstanden of bericht zonder meterstanden) in plaats van de uitgewisselde meterstanden zelf. Met behulp van specialistische kennis kan deze informatie lokaal worden uitgelezen. De gegevensuitwisseling waarbij de levering van elektriciteit wordt beperkt of onderbroken wordt niet herkenbaar opgeslagen in het lokaal uitleesbare logboek. Er wordt in zo'n geval in het logboek alleen melding gemaakt van een gegevensuitwisseling waarbij geen meterstanden zijn uitgewisseld: een melding die bijvoorbeeld ook betrekking kan hebben op een software-update of een gegevensuitwisseling waarbij de kwaliteit van de levering wordt uitgelezen. Uit het lokaal uitleesbare logboek zal dus ook niet door een volgende bewoner kunnen worden afgeleid of bij de vorige bewoner ooit de elektriciteitslevering is onderbroken of afgesloten.
Of en hoe vaak meterstanden op afstand worden uitgewisseld met de netbeheerder is afhankelijk van de toestemming van de afnemer. Is de functionaliteit, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, op verzoek van de afnemer uitgeschakeld, dan worden geen meterstanden op afstand uitgewisseld en dit zal dan (naast de aanduiding op het leesvenster dat de functionaliteit om op afstand uit te lezen uitstaat) ook blijken uit het logboek. Daarin zullen in dat geval geen berichten van het type «uitlezen meterstanden» mogen staan. Heeft de afnemer geen toestemming gegeven voor het op afstand uitlezen van de kwartierwaarden van de meterstanden, dan kan door raadpleging van het logboek (op welke data zijn meterstanden uitgelezen en hoeveel meterstanden zijn daarbij uitgelezen?) worden gecontroleerd of de netbeheerder inderdaad niet vaker dan toegestaan meterstanden uitleest.
In aanvulling op het eerste lid bepaalt het vierde lid dat op een meetinrichting applicaties aangesloten moeten kunnen worden (technische interoperabiliteit), zoals andere meters, prepaid-betaalsystemen en systemen voor energiemanagement. Voor toepassingen voor consumenten, zoals de mogelijkheid voor een koppeling met een thuiscomputer, een display ergens op een zichtbare plaats in huis die verbruiksdata kan weergeven, en applicaties die het energieverbruik monitoren en regelendient de informatie uit de meetinrichting laagdrempelig, online en realtime beschikbaar en bruikbaar te zijn voor consumenten op basis van een internationale open standaard. Bedoeld is zeker te stellen dat de meetinrichting een of meer toegangspoorten biedt waar applicaties op kunnen worden aangesloten. Het aantal applicaties is in principe ongelimiteerd. Alle informatie die op grond van het eerste lid dient te kunnen worden weergegeven, dient ook via deze toegangspoort lokaal te kunnen worden uitgelezen met applicaties zoals een losse («in-home») display of een pc. Tussen de meetinrichting en de applicaties moet informatie kunnen worden uitgewisseld en deze informatie moet leesbaar en bruikbaar zijn voor degene die gerechtigd is die informatie te verwerken (communicatieve en gebruiksmatige interoperabiliteit). Gedoeld wordt hier met name op de afnemer zelf of op een door de afnemer ingeschakelde aanbieder van energiebesparingsdiensten. Het kan echter ook gaan, namelijk als de betreffende applicatie een water- of thermische meter betreft (zie vijfde lid), om een leverancier van water of warmte/koude dan wel de beheerder van het waterleidingnet of warmte- respectievelijk koudenet.
Om buiten elke twijfel te stellen dat andere energiemeters dan de meetinrichtingen voor elektriciteit kunnen worden aangesloten op de op afstand uitleesbare meetinrichting is hiervoor in het vijfde lid een ten opzichte van het vierde lid specifieke regeling opgenomen. Het gaat hierbij in ieder geval om meetinrichtingen voor gas, water en warmte/koude, en ook om de brutoproductiemeter die is aangesloten op installaties voor het decentraal opwekken van energie. Ingevolge het vijfde lid moet de meetinrichting de informatie van die andere meetapplicaties kunnen ontvangen, registreren, weergeven en doorsturen. In feite bepaalt het vijfde lid dat de meetinrichting voor elektriciteit met de informatie afkomstig van andere meters hetzelfde kan doen als met zijn eigen informatie. Uit een oogpunt van economische efficiëntie en het maximaal ondersteunen van de afnemer bij toepassingen die bijdragen aan energiebesparing en duurzaamheid is dit gewenst. Omdat de meetinrichting reeds beschikt over een communicatiemodem, is het wenselijk dat deze zo effectief mogelijk wordt benut, en dat ook andere meters van dit communicatiekanaal gebruik kunnen maken. Gegeven het feit dat ook de meetinrichting voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet op grond van artikel 5 van dit besluit op afstand uitleesbaar moet zijn, is het mogelijk en voorstelbaar dat de meetinrichtingenfabrikant producten realiseert, waarbij de meetinrichting voor gas gebruik maakt van het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor elektriciteit waarop deze is aangesloten. Dit is aan de markt. Omdat nagenoeg ieder huishouden ook over een watermeter beschikt, moet de meetinrichting voor elektriciteit door fabrikanten zo worden gebouwd dat deze de watermeter softwarematig ondersteunt, ook qua overdracht van data.
De verwachte levensduur van het communicatieonderdeel is korter dan die van de overige delen van de meter vanwege voortdurende innovatie op het gebied van beveiligings- en communicatietechnieken. Het is daarom nodig dat dit onderdeel kan worden vervangen en van nieuwe software kan worden voorzien, zonder dat daarvoor de hele meetinrichting moet worden vervangen. De meetinrichting dient flexibel te zijn opgebouwd. Dat wil zeggen dat de meetinrichting ten minste bestaat uit een elektriciteitsmeter en een los te vervangen communicatieonderdeel, zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel d, van het besluit.
De netbeheerder dient zelf te beoordelen of ten behoeve van de beveiliging of vanwege andere bedrijfseconomische redenen dergelijke ingrepen aan de orde zijn.
Het zevende lid regelt dat voor de inrichting van de meetinrichting ten aanzien van de registratie van de informatie over gegevensuitwisselingen en de communicatie tussen de elektriciteitsmeter en het communicatieonderdeel, tussen de meetinrichting en de applicaties bedoeld in het vierde lid, en tussen een meetinrichting voor elektriciteit en een andere meetinrichting, bedoeld in het vijfde lid wordt aangesloten bij internationale open standaarden voor zowel het berichtenverkeer als de fysieke aansluitingen. Het gaat dan om het communicatieprotocol (de taal waarmee informatie wordt uitgewisseld) dat gekozen wordt voor de meetinrichting en om het soort poorten waarmee de meetinrichting voorzien wordt voor het aansluiten van applicaties. Te denken valt bijvoorbeeld aan een standaard van de Europese commissie voor standaardisatie (CEN), het Europees comité voor elektrotechnische standaardisatie (CENELEC), de International Electrotechnical Commission (IEC) of de International Standards Organisation (ISO). Deze eis geeft derhalve een nadere invulling aan de functionele eis dat het communicatieonderdeel moet kunnen worden vervangen of aangepast, dat op de meetinrichting applicaties moeten kunnen worden aangesloten en dat de meetinrichting informatie kan uitwisselen. De eis is nodig om de mogelijkheid van communicatie in en met de meetinrichting en de technische, communicatieve en gebruiksmatige interoperabiliteit van de meetinrichting zo optimaal mogelijk te waarborgen.
Bij de vraag wat onder een «open» standaard wordt verstaan, wordt aangesloten bij de definitie in het Europees interoperabiliteitskader. Eisen aan een open standaard zijn:
– de standaard is goedgekeurd en wordt gehandhaafd door een non-profit organisatie, en de lopende ontwikkeling gebeurt op basis van een open besluitvormingsprocedure die toegankelijk is voor alle belanghebbende partijen (consensus of meerderheidsbeschikking enz.);
– de standaard is gepubliceerd en over het specificatiedocument van de standaard kan vrijelijk worden beschikt of het is te verkrijgen tegen een nominale bijdrage. Het moet voor eenieder mogelijk zijn om het specificatiedocument te kopiëren, beschikbaar te stellen en te gebruiken om niet of tegen een nominale prijs;
– het intellectuele eigendom – met betrekking tot mogelijk aanwezige octrooien – van (delen) van de standaard is onherroepelijk ter beschikking gesteld en op een afdrachtvrije basis;
– er zijn geen beperkingen omtrent het hergebruik van de standaard.
Artikel 5 bevat de functionaliteiten waarover de meetinrichting voor gas als bedoeld in artikel 42a van de Gaswet dient te beschikken. De functionaliteiten komen grotendeels overeen met de functionaliteiten waarover een meetinrichting voor elektriciteit op grond van artikel 4 dient te beschikken, met uitzondering van de functionaliteiten die naar hun aard alleen voor elektriciteit kunnen gelden. Zo is bij gas de registratie en weergave van de kwaliteit van de levering niet nodig, omdat zich bij gas doorgaans geen leveringsonderbrekingen voordoen die direct samenhangen met de eigenschappen van de infrastructuur. Bij gas kan beperking van de levering evenmin aan de orde zijn, omdat dit technisch vooralsnog niet mogelijk is gezien de benodigde gasdruk. Het actuele vermogen hoeft bij de meetinrichting voor gas niet te worden geregistreerd of te worden weergegeven, enerzijds omdat deze waarde bij gas niet nauwkeurig genoeg kan worden vermeld om het gasverbruik op af te stemmen, anderzijds om het energieverbruik van de meetinrichting (waarvoor gebruik zal worden gemaakt van een batterij in gevallen waarin geen elektriciteitsaansluiting aanwezig is) zo laag mogelijk te houden.
Ingevolge onderdeel b van het eerste lid dient een meetinrichting voor gas te beschikken over de functionaliteit om ten minste elk uur de actuele meterstanden te registreren en deze meterstand ten minste dagelijks op afstand uit te wisselen met de netbeheerder. Een grotere mate van detail, zoals bij elektriciteit (kwartierwaarden in artikel 4, eerste lid, onderdeel c), is bij gas weinig zinvol. Gas heeft immers slechts enkele toepassingen (water, koken en verwarming) waar het bij elektriciteit om een veelheid aan toepassingen gaat. Ingevolge artikel 13c, tweede lid, van de Gaswet moet deze functionaliteit kunnen worden uitgeschakeld op verzoek van de afnemer. Daarmee hangt samen de functionaliteit in het tweede lid dat op het leesvenster van de meetinrichting duidelijk moet worden weergegeven of de functionaliteit van het op afstand uitlezen van gegevens inzake het verbruik, en de functionaliteit van het op afstand kunnen onderbreken van de levering van gas, is ingeschakeld of uitgeschakeld.
Zoals ook al vermeld werd in de toelichting op artikel 4, vijfde lid, is het mogelijk en waarschijnlijk dat de meetinrichting voor gas wordt aangesloten op de meetinrichting voor elektriciteit, en voor de communicatie met de netbeheerder gebruik maakt van het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor elektriciteit. Indien de meetinrichting voor gas wordt aangesloten op een meetinrichting voor elektriciteit en voor de communicatie met de netbeheerder gebruik kan maken van het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor elektriciteit, hoeft het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor gas alleen geschikt te zijn om communicatie met de meetinrichting voor elektriciteit mogelijk te maken. Indien de betreffende afnemer een applicatie als bedoeld in artikel 4, vierde lid, heeft aangesloten op de meetinrichting voor elektriciteit, moet de afnemer hiermee ook de actuele meterstanden van de meetinrichting voor gas kunnen uitlezen.
Onderdeel h van het eerste lid betreft de voor de meetinrichting voor gas vereiste specifieke functionaliteit van de temperatuurcorrectie. Dit houdt in dat de meetinrichting de temperatuur van het gas ter plaatse moet kunnen meten en de meting direct moet kunnen verwerken in het geregistreerde gasvolume.
Het tweede lid bevat een met artikel 4, tweede lid, vergelijkbare verplichting. Indien gebruik wordt gemaakt van de in artikel 4, vijfde lid, beschreven mogelijkheid om voor de communicatie tussen netbeheerder en meetinrichting voor gas het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor elektriciteit te gebruiken kan aan artikel 5, tweede lid, worden voldaan door de daar genoemde informatie weer te geven op het leesvenster van de meetinrichting voor elektriciteit.
Voor een toelichting op de functionaliteit beschreven in het derde lid wordt verwezen naar de toelichting op het derde lid van artikel 4. Indien de meetinrichting voor gas wordt aangesloten op een meetinrichting voor elektriciteit en voor de communicatie met de netbeheerder gebruik kan maken van het communicatieonderdeel van de meetinrichting voor elektriciteit mogen de op grond van het derde lid van artikel 5 te registreren gegevens ook door de meetinrichting voor elektriciteit worden geregistreerd en bewaard.
De functionaliteit om op afstand de levering van gas te onderbreken en hervatten wordt niet verplicht gesteld bij meetinrichtingen voor gas die worden gebruikt bij een aansluitcapaciteit van meer dan 10 m3(n) per uur. Bij deze aansluitingen kan het in de praktijk in verband met de veiligheid onwenselijk worden geacht om op afstand de levering van gas te onderbreken en hervatten. Ook gaat het bij deze aansluitingen om veel kleinere aantallen, waardoor het efficiëntievoordeel van deze functionaliteit voor grotere aansluitingen beperkt is. Daarom mag in dat geval een meetinrichting worden geïnstalleerd die niet is uitgerust met de functionaliteit om de levering op afstand te onderbreken en hervatten. Ten aanzien van meetinrichtingen voor gas die worden gebruikt bij een aansluitcapaciteit van 10 m3(n) per uur of minder kunnen de netbeheerders waarborgen dat de veiligheid bij het onderbreken en hervatten van de levering van gas niet in het geding is. Het tweede lid van artikel 6 schrijft bovendien voor dat de meetinrichting een veiligheidsmechanisme dient te bevatten dat de risico’s als gevolg van het tijdelijk wegvallen van de gasdruk bij het tijdelijk onderbreken van de levering van gas ondervangt. Wanneer de drukopbouw niet goed verloopt krijgt de gasklep bijvoorbeeld het commando om weer te sluiten.
Ingevolge het eerste lid dient de meetinrichting beveiligd te worden tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting. Enerzijds is het van belang voor de leverancier dat de meetinrichting niet gemanipuleerd wordt, waardoor de meetinrichting een te laag verbruik doorgeeft. Anderzijds is het van belang voor de afnemer dat er niet op afstand wordt ingebroken op de meetinrichting, waardoor deze een te hoog verbruik doorgeeft, of op afstand de levering van elektriciteit onrechtmatig kan worden beperkt of onderbroken.
De beveiliging bedoeld in het tweede lid ziet uitdrukkelijk ook op bescherming tegen inbreuk op afstand waardoor middels de meetinrichting de levering van elektriciteit onrechtmatig zou worden onderbroken of beperkt. Zeker moet worden gesteld dat van de functionaliteiten bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen f en g, respectievelijk artikel 5, eerste lid, onderdeel d, slechts gebruik kan worden gemaakt in de gevallen waarin het rechtmatig is de levering van elektriciteit respectievelijk gas te onderbreken of beperken, en alleen door degene die daartoe bevoegd is. Bij de te nemen beveiligingsmaatregelen moet rekening worden gehouden met de stand van de techniek en de kosten van de ten uitvoerlegging. Het begrip passend duidt op een proportionaliteit tussen de beveiligingsmaatregelen en de bovengenoemde belangen.
Bij de verwerking van persoonsgegevens door de netbeheerder is tevens artikel 13 van de Wbp van belang. Volgens dit artikel dient de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer te leggen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. De verantwoordelijke in de zin van de Wbp is degene die, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor verwerking van persoonsgegevens vaststelt (artikel 1, onderdeel d, Wbp). In het in dit besluit bedoelde geval zal de netbeheerder dan ook reeds op grond van artikel 13 Wbp zorg dienen te dragen voor een passende beveiliging (zowel hardware- als softwarematig) van de meetinrichting, de achterliggende systemen en zijn interne informatie- en communicatiesysteem.
Op grond van het tweede lid, eerste volzin, dient de meetinrichting een veiligheidsmechanisme te bevatten dat de risico’s als gevolg van het tijdelijk wegvallen van de gasdruk bij het tijdelijk onderbreken van de levering van gas ondervangt. Als de levering van gas aan een bepaald adres tijdelijk is onderbroken en de bewoner of gebruiker van dit adres niet op de hoogte is van het hervatten van de levering van gas, kan dit tot gevaarlijke situaties leiden. Zo moet worden voorkomen dat het gasfornuis, dat brandde op het moment dat de levering van gas werd onderbroken, gas gaat lekken op het moment dat de levering wordt hervat. Het veiligheidsmechanisme dat dit moet voorkomen, kan bijvoorbeeld bestaan uit een mechanisme in de meter dat automatisch de gaspijp afsluit als de gasdruk niet kan worden opgebouwd, en waarbij die afsluiting handmatig ongedaan moet worden gemaakt (bijvoorbeeld middels een knop of een schakelaar) door de bewoner of gebruiker van het betreffende adres. Een meetinrichting voor gas die niet beschikt over de functionaliteit om op afstand de levering van gas te onderbreken (toegestaan in de situatie omschreven in artikel 5, vierde lid) hoeft niet uitgerust te zijn met het veiligheidsmechanisme bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid.
Bij ministeriële regeling kunnen op basis van het derde lid nadere beveiligingseisen met betrekking tot de meetinrichtingen worden gesteld. Hierbij kan specifiek worden voorgeschreven dat de gegevens moeten worden versleuteld. Ook zonder dergelijke specifieke versleutelingsvoorschriften in de ministeriële regeling kan uit artikel 6, eerste lid, van het besluit, of uit artikel 13 Wbp, al voortvloeien dat de gegevens zullen moeten worden versleuteld om aan de in deze artikelen verwoorde beveiligingsverplichtingen te voldoen. Ook kunnen, in aanvulling op en onverminderd de werking van artikel 13 Wbp, andere concrete beveiligingsmaatregelen ter bescherming van persoonsgegevens worden voorgeschreven.
Dit artikel regelt dat in een ministeriële regeling productkwaliteitseisen kunnen worden vastgesteld, waar een meetinrichting aan moet voldoen. Te denken valt aan eisen over de levensduur, het niveau van de prestaties, het energieverbruik en de onderhoudbaarheid.
Dit artikel bepaalt dat een ander dan een netbeheerder die op verzoek van een afnemer een meetinrichting installeert, een meetinrichting dient te installeren die volledig aansluit bij het achterliggende communicatiesysteem van de netbeheerder. Het mag niet zo zijn dat een netbeheerder vanwege een door een derde geïnstalleerde meetinrichting zijn communicatiesysteem moet aanpassen, dan wel door anderen geïnstalleerde meetinrichtingen moet aanpassen of vervangen. Een derde zal (ook) aan deze eis moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een overnamevergoeding van de netbeheerder.
Artikel 8 bepaalt voorts ten aanzien van de installatie dat een meetinrichting op een veilige wijze geïnstalleerd moet worden.
Het derde lid bevat een grondslag om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over de installatie en verzegeling van meetinrichtingen en de administratie in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen. Deze onderwerpen zijn of worden reeds in de Meetcodes geregeld. De delegatiebepaling is slechts opgenomen om zeker te stellen dat deze onderwerpen goed worden gereguleerd in het geval deze onderwerpen niet (meer) voldoende in de Meetcodes zouden worden geregeld.
Het is van belang dat de administratieve afhandeling van de installatie op zorgvuldige wijze geschiedt. De energiesector en de installatiebranche zijn voornemens afspraken te maken over installatietechnische voorschriften en de administratieve handelingen die vereist zijn in verband met het vervangen, installeren of verwijderen van meetinrichtingen. De mogelijkheid dat de minister nadere regels stelt is opgenomen voor het geval deze afspraken onverhoopt niet (tijdig) tot stand komen of niet afdoende blijken of indien anderszins nadere regels nodig blijken met betrekking tot de installatie van meetinrichtingen.
De bepaling van wederzijdse erkenning in het eerste lid zorgt ervoor dat ook meetinrichtingen die in een andere lidstaat zijn gemaakt en op de markt zijn gebracht die weliswaar niet precies aan de eisen van artikel 4 tot en met 7 voldoen, maar die wel aan soortgelijke eisen van een andere lidstaat voldoen, gelijk worden gesteld met meetinrichtingen die wél precies aan de eisen van artikel 4 tot en met 7 voldoen. De gelijkstelling houdt in dat in de gevallen waarin een meetinrichting als bedoeld in artikel 95la, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 respectievelijk artikel 42a van de Gaswet door de netbeheerder beschikbaar moet worden gesteld, de netbeheerder daarbij ook gebruik mag maken van in het buitenland vervaardigde op afstand uitleesbare meetinrichtingen. Voorwaarde is wel dat de soortgelijke eisen van de andere lidstaat tenminste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden op het gebied van beveiliging tegen fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting, en in wezen dezelfde functionaliteiten voorschrijven, waaronder in ieder geval de functionaliteit om op afstand de actuele meterstanden uit te lezen.
Ook indien een meetinrichting op grond van in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet omschreven gevallen door een ander dan een netbeheerder (bijvoorbeeld door een leverancier) wordt geplaatst, kan een door artikel 9, eerste lid, gelijkgestelde meetinrichting worden gebruikt. Er wordt op gewezen dat artikel 8, eerste lid, dan eveneens onverkort van toepassing is. Degene die de meetinrichting installeert moet er zorg voor dragen dat de meetinrichting aansluit bij het communicatiesysteem dat door de desbetreffende netbeheerder wordt gehanteerd, zodat de netbeheerder geen aanpassingen hoeft te verrichten om met de meetinrichting informatie uit te kunnen wisselen.
Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat de bepaling van wederzijdse erkenning in artikel 9, eerste lid, andere bepalingen dan die in de artikelen 4 tot en met 7 van het besluit onverlet laat. De Wbp, waaronder de eisen die in artikel 13 Wbp aan de beveiliging van persoonsgegevens worden gesteld, geldt onverkort ten aanzien van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde meetinrichtingen.
Ingevolge het tweede lid kunnen de bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 gestelde eisen geen betrekking hebben op de elektriciteits- of gasmeter in de meetinrichting, omdat deze eisen betrekking hebben op (de inrichting van) de meetinrichting zelf. Dit hangt samen met het feit dat de eisen waaraan de elektriciteits- en gasmeters moeten voldoen uitputtend zijn gereguleerd in de Metrologiewet. Zie hierover ook paragraaf 2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het Besluit kostenoverzicht energie vormt de uitwerking van de artikelen 4 tot en met 6 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. Deze grondslag wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Wet houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteits- en gasmarkt beperkt tot informatieverstrekking aan grootverbruikers. Artikel 10, onderdeel b, van het besluit regelt dat het Besluit kostenoverzicht energie vanaf dat moment mede berust op de artikelen 95lb en 95lc van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 42b en 42c van de Gaswet, die betrekking hebben op de vertrekking van informatie aan kleinverbruikers.
Anders dan in artikel 4 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie wordt in artikel 95lb Elektriciteitswet 1998 en artikel 42b Gaswet niet gesproken over een «verbruiks- en indicatief kostenoverzicht» maar over een «factuur». Een verschil is echter niet beoogd. In beide gevallen wordt niet gedoeld op de betaalfactuur maar op een informatieoverzicht over verbruik en kosten. Voor de duidelijkheid en om elke verwarring tussen factuur en betaalfactuur uit te sluiten wordt in de artikelen 4 en 5 van het Besluit kostenoverzicht energie de term «verbruiks- en indicatief kostenoverzicht» gebruikt in plaats van het in artikel 95lb Elektriciteitswet 1998 en artikel 42b Gaswet gebruikte begrip factuur.
De wijziging van artikel 2 van het Besluit kostenoverzicht energie zorgt ervoor dat het vermelden van een vergelijking met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-energieafnemer van dezelfde verbruikerscategorie op het kostenoverzicht alleen verplicht is wanneer dit mogelijk en nuttig is. Voor grootverbruikers is het meestal niet mogelijk – en in de gevallen dat het mogelijk is, niet nuttig – om dergelijke vergelijkingen te maken. Dat komt door het niveau van de gegevens waar de leverancier over beschikt, de eventuele bedrijfsvertrouwelijkheid van deze gegevens, het relatief beperkte aantal grootverbruikers, en de specificiteit van bedrijfsprocessen die een nuttige vergelijking tussen bedrijven verhindert. Vermelding van een vergelijking met een benchmark op kostenoverzichten voor grootverbruikers is met andere woorden in de regel niet nuttig, omdat het niet leidt tot het gewenste effect (energiebesparing) van het voorschrift. Hieruit vloeit voort dat in het kostenoverzicht van een grootverbruiker in beginsel geen vergelijking met een benchmark hoeft te worden vermeld.
Dit artikel bevat overgangsrecht voor de eisen die op basis van artikel 4 worden gesteld aan de meetinrichtingen voor elektriciteit. Niet alle eisen voor de meetinrichtingen voor elektriciteit kunnen vanwege productie-aanlooptijden en benodigde procesaanpassingen bij de netbeheerders op hetzelfde moment en op korte termijn in werking treden. Steeds als hiervan sprake is, is waar mogelijk vastgelegd in dit artikel of gedurende de periode dat deze onderdelen van artikel 4 nog niet in werking zijn getreden, een andere eis geldt. Ook is steeds vastgelegd of na (latere) inwerkingtreding van een in artikel 4 opgenomen eis aan een meetinrichting voor elektriciteit, de reeds geïnstalleerde meters aan deze eis moeten worden aangepast of niet.
Uitgangspunt bij het overgangsrecht is dat artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, in elk geval als eerste in werking zullen treden. De datum van inwerkingtreding van deze onderdelen is het startmoment voor het overgangsrecht.
Artikel 4, eerste lid, onderdeel a, zal op een later moment in werking treden, aangezien de netbeheerders hebben aangegeven dat zij meetinrichtingen die het actuele vermogen in Watt op het leesvenster van de meetinrichting weergeven niet eerder dan eind 2012 kunnen plaatsen. Voor meetinrichtingen geplaatst gedurende de tijd dat artikel 4, eerste lid, onderdeel a, nog niet in werking is getreden, gelden de in artikel 11, eerste lid, opgenomen eisen. Deze eisen sluiten aan bij de eisen zoals opgenomen in artikel 2 juncto artikel 6 van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. In aansluiting hierop regelt artikel 11, tweede lid, dat na inwerkingtreding van artikel 4, onderdeel a, de reeds geïnstalleerde meetinrichtingen niet behoeven te worden aangepast.
Ook artikel 4, tweede lid, zal niet gelijk na inwerkingtreding van artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met k, gelden. Ook voor het weergeven op het leesvenster of de functies op afstand uitlezen, beperken en onderbreken van de levering ingeschakeld staan of uitgeschakeld, geldt dat de netbeheerders aangeven niet eerder dan eind 2012 aan deze eisen te kunnen voldoen. Voor meetinrichtingen geplaatst gedurende de periode dat het tweede lid nog niet in werking is getreden, geldt de in artikel 11, derde lid, opgenomen eis dat aan de afnemer duidelijk, tijdig en controleerbaar dient te worden gecommuniceerd of genoemde functionaliteiten zijn ingeschakeld of uitgeschakeld. In artikel 11, vierde lid, is in aansluiting hierop vastgelegd dat reeds geïnstalleerde meters na inwerkingtreding van artikel 4, tweede lid, niet aan artikel 4, tweede lid, behoeven te worden aangepast.
Artikel 4, derde en zesde lid, (lokaal logboek en vervangbaarheid communicatie-onderdeel) zal naar verwachting niet eerder dan eind 2014 in werking treden om de sector de nodige tijd te geven om de bij dit besluit gestelde eisen te implementeren. Totdat deze eisen in werking treden, gelden geen andere functionele eisen. De meetinrichtingen die gedurende de overgangstermijn zijn geïnstalleerd en nog niet voldoen aan deze bepalingen, hoeven na afloop van de overgangstermijn niet te worden aangepast om alsnog aan deze bepalingen te voldoen.
Dit artikel bevat het overgangsrecht voor de eisen die op basis van artikel 5 worden gesteld aan meetinrichtingen voor gas. Ook hier geldt dat er sprake is van een gefaseerde inwerkingtreding, waarbij in elk geval artikel 5, eerste lid, onderdeel a, b en d tot en met g als eerste in werking zullen treden.
Artikel 5, eerste lid, onderdeel c en h zullen op basis van artikel 12, eerste en tweede lid, op een later moment in werking treden. Totdat deze twee eisen in werking treden, gelden geen andere eisen. Vanaf eind 2012 kunnen netbeheerders meetinrichtingen voor gas plaatsen waarbij besturings- en toepassingsprogrammatuur op afstand kan worden aangepast en die voldoen aan de eis om een lokale temperatuurcorrectie toe te passen op de geleverde hoeveelheid gas. Meetinrichtingen die voor de inwerkingtreding zijn geïnstalleerd, hoeven niet aan deze nieuwe eisen te voldoen.
Artikel 5, tweede lid, zal evenals artikel 4, tweede lid, op een later moment in werking treden. Hiervoor geldt eenzelfde overgangsregime als voor artikel 4, tweede lid.
Ook artikel 5, derde lid, zal op een later moment in werking treden. Dit lid, en het hiervoor geldende overgangsregime, zijn vergelijkbaar met artikel 4, derde lid.
Artikel 13, eerste lid, bepaalt dat de eerste fase van het besluit op 1 januari 2012 in werking treedt. De afwijking van het beleid inzake vaste verandermomenten met betrekking tot de publicatiedatum, valt onder uitzonderingsgrond 1. De totstandkoming van het besluit is gepaard gegaan met intensief overleg met consumentenorganisaties, netbeheerders en leveranciers. De sector heeft dan ook belang bij inwerkingtreding op 1 januari 2012, ook als de publicatie daar minder dan de voorgeschreven twee maanden aan vooraf is gegaan.
Vanwege de gefaseerde inwerkingtreding van de artikelen 4 en 5, zoals toegelicht bij de toelichting op de artikelen 11 en 12, wordt in artikel 13, tweede lid, de mogelijkheid geboden de overige onderdelen op een verschillend tijdstip in werking te laten treden.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-511.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.