Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 596 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2009, 596 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Sociale verzekeringsbank de uitvoering van de aanvullende algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand voor personen van 65 jaar of ouder in de vorm van de verstrekking van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen overneemt van de gemeenten en het wenselijk is de Algemene Ouderdomswet op een aantal andere onderdelen aan te passen mede in verband met onvolledige opbouw van tijdvakken van verzekering voor de AOW en dat het voorts wenselijk is dat binnen de sociale zekerheid voormalige pleeg- en stiefkinderen worden gelijkgesteld met eigen kinderen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.
8. Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «de artikelen 9 en 9a,» vervangen door: de artikelen 9, 9a, 25, eerste lid, 26 en 30, tweede lid,.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.
C
Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing indien het verlenen van bijstand op grond van artikel 47a, eerste lid, tot de taak van de Sociale verzekeringsbank behoort.
Ca
Aan artikel 25, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
Cb
Aan artikel 26 wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
Cc
In artikel 30, tweede lid, onderdeel a, wordt na «ten laste komende kinderen» ingevoegd: of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in artikel 25, eerste lid,.
D
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vierde» vervangen door: vijfde.
2. In het tweede lid, wordt «een persoon die in een inrichting verblijft, een persoon van 65 jaar of ouder, of een persoon zonder adres» vervangen door: een persoon jonger dan 65 jaar die in een inrichting verblijft of een persoon jonger dan 65 jaar zonder adres.
E
In hoofdstuk 5 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn dan wel van wie één echtgenoot 65 jaar of ouder is;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, de hoofdstukken 2 en 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Voor de toepassing van artikel 47a, eerste lid, wordt in de artikelen 9, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel b, 16, eerste lid, 17, 31, tweede lid, onderdeel m, 33, vierde lid, 40, tweede tot en met zesde lid, 43, eerste en derde lid, 44, eerste en derde lid, 48, derde en vierde lid, 52, eerste lid, 53a, eerste en tweede lid, 54, 55, 57, 58, eerste, derde en vierde lid, 60, tweede tot en met vijfde lid, 62b, vierde lid, 62e, 62f, 62g, 62h, derde lid, 63, 66, 81, eerste en tweede lid, voor «het college» telkens gelezen: de Sociale verzekeringsbank.
1. De Sociale verzekeringsbank stemt de algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. De Sociale verzekeringsbank verlaagt de algemene bijstand ter zake van het niet of onvoldoende nakomen van de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen, waaronder begrepen het zich jegens de Sociale verzekeringsbank zeer ernstig misdragen dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Indien het college een gegrond vermoeden heeft dat een belanghebbende niet voldoet aan de verplichting tot arbeidsinschakeling dan wel niet of onvoldoende gebruik maakt van re-integratievoorzieningen of inburgeringsvoorzieningen, stelt het de Sociale verzekeringsbank daarvan in kennis.
4. De Sociale verzekeringsbank heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door haar te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
5. Bij de toepassing van het eerste en derde lid wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
6. Indien de Sociale verzekeringsbank naar aanleiding van een melding als bedoeld in het derde lid toepassing heeft gegeven aan dit artikel stelt de Sociale verzekeringsbank het college daarvan terstond in kennis.
1. De artikelen 40, eerste lid, en 62c zijn niet van toepassing bij de uitvoering van deze wet door de Sociale verzekeringsbank.
2. De aanvraag voor algemene bijstand als aanvullende inkomensvoorziening ouderen van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, wordt ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.
3. Voor de toepassing van artikel 44, tweede lid, heeft de belanghebbende zich gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij de Sociale verzekeringsbank.
De artikelen 64 en 67 zijn van overeenkomstige toepassing voor het kosteloos verstrekken van opgaven en inlichtingen aan de Sociale verzekeringsbank die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van de Sociale verzekeringsbank op grond van dit hoofdstuk en voor het verstrekken van gegevens door de Sociale verzekeringsbank uit de administratie voor de uitvoering van deze taak.
F
In artikel 63, eerste lid, wordt na «uitvoering van deze wet» toegevoegd: door het college.
G
In artikel 64, eerste lid, aanhef, wordt na «uitvoering van deze wet» toegevoegd: door het college.
H
Na artikel 78h worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
1. Een besluit van het college tot verlening van algemene bijstand aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, dat is genomen vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4, geldt met ingang van die datum als genomen door de Sociale verzekeringsbank op grond van paragraaf 5.4.
2. De toepassing van paragraaf 6.5 in relatie tot besluiten als bedoeld in het eerste lid gaat na de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank.
3. Een tot het college gericht verzoek door een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, om een besluit te nemen, waarop op de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 nog niet is beslist, geldt met ingang van die datum als te zijn gericht tot de Sociale verzekeringsbank.
1. Het college dat vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft in verband met terugvordering of verhaal van kosten van bijstand anders dan in verband met het recht op algemene bijstand, waarop artikel 78i van toepassing is, blijft, indien die vordering nog niet geheel is voldaan, bevoegd die vordering te innen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.
1. Rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een door het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 verstrekte geldlening of borgtocht op grond van artikel 48, 50 en 78c aan een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, die na die datum wordt voortgezet, gaan over op de Sociale verzekeringsbank.
2. Vermogensbestanddelen die voortvloeien uit een geldlening als bedoeld in het eerste lid gaan met ingang van de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 over op de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.
3. Met betrekking tot de ingevolge het tweede lid overgaande vermogensbestanddelen die in openbare registers te boek zijn gesteld, zal verandering van de tenaamstelling in die registers plaatsvinden door de bewaarders van die registers. De daartoe benodigde opgaven worden door de zorg van Onze Minister aan de bewaarders van de desbetreffende registers gedaan.
4. Terzake van de in het tweede lid bedoelde overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
1. Het college dat vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een besluit in verband met de verlening van algemene bijstand heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.
2. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, genomen vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 of gericht tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid, blijft het college partij en voor het college staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.
3. Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank in een bestuursrechtelijk geding tussen het college en een persoon, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, in de plaats van het college treden, zonder dat daarvoor een betekening nodig is en met overneming van procureurstelling onderscheidenlijk aanwijzing van een gemachtigde, indien de Sociale verzekeringsbank vóór de inwerkingtreding van paragraaf 5.4 mandaat is verleend door het college ten aanzien van besluiten over de verlening van algemene bijstand aan personen als bedoeld in artikel 47a, eerste lid.
De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 11 recht bestaat op bijstand voor gehuwden, omdat de ongehuwde bijstandsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op bijstand bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere bijstandsuitkering.
Indien het college vóór de datum van inwerkingtreding van paragraaf 5.4 ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 47a, eerste lid, een vordering heeft waarop artikel 78j van toepassing is en die persoon een uitkering op grond van die paragraaf ontvangt, betaalt de Sociale verzekeringsbank, zonder dat daarvoor machtiging nodig is van de belanghebbende, op verzoek van het college ter verrekening van die vordering aan dat college.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
In artikel 38 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene wiens verplichte verzekering voor het bereiken van de 15-jarige leeftijd is beëindigd, geacht niet verplicht verzekerd te zijn geweest gedurende de periode voorafgaand aan het bereiken van de 15-jarige leeftijd.
C
In artikel 39, eerste lid, wordt «vijf jaar» vervangen door: tien jaar.
D
In Hoofdstuk VIII wordt in paragraaf 3 na artikel 63 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 1, achtste en negende lid, is niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 8 recht bestaat op toeslag, omdat de ongehuwde pensioengerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op toeslag bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hoger ouderdomspensioen.
In hoofdstuk 8 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen komt artikel 51 te luiden:
1. Onze minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan de Sociale verzekeringsbank een uitkering voor de kosten van de door haar toegekende algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen, bedoeld in artikel 47a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies voor de volksverzekeringen en de vergoedingen, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, van inkomensafhankelijke bijdragen.
2. De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert de uitkering afzonderlijk.
3. Dit hoofdstuk is van toepassing voor begroting, beheer en verantwoording door de Sociale verzekeringsbank van de uitvoering van paragraaf 5.4 van de Wet werk en bijstand.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de berekening van het bedrag van de uitkering en de daarvoor noodzakelijke gegevens.
Aan artikel 3 van de Algemene nabestaandenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de nabestaande een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Na artikel 44b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1, achtste en negende lid, is niet van toepassing indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden op grond van artikel 2 recht bestaat op toeslag omdat de ongehuwde toeslaggerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op toeslag bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere toeslag.
Aan artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 november 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Kamerstukken II 2008/09, 31 780) tot wet is verheven en in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel VI te luiden:
Aan artikel 1:1 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Aan artikel 1 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de gewezen zelfstandige.
C
In hoofdstuk VII wordt na artikel 63 een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 5 recht bestaat op een uitkering voor de zelfstandige en de echtgenoot, omdat de ongehuwde uitkeringsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als echtgenoot, voor zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere uitkering.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de gewezen zelfstandige.
C
In hoofdstuk VII wordt na artikel 63b een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 3, zevende en achtste lid, en 4, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 5 recht bestaat op een uitkering voor de werkloze werknemer en de echtgenoot, omdat de ongehuwde uitkeringsgerechtigde wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als echtgenoot, voor zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere uitkering.
Aan artikel 2 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zesde lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Aan artikel 1 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
De Wet werk en inkomen kunstenaars wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
7. Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.
C
Na artikel 78e wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De artikelen 2, zesde en zevende lid, en 3, tweede lid, zijn niet van toepassing, indien voor de inwerkingtreding van deze artikelleden, op grond van artikel 8 recht bestaat op een uitkering voor gehuwden, omdat de ongehuwde kunstenaar wegens een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind is aangemerkt als gehuwd, voor zolang dit recht op uitkering bestaat, tenzij toepassing van de genoemde artikelleden leidt tot een hogere uitkering.
Aan artikel 2 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
8. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Aan artikel 1 van de Ziektewet worden twee leden toegevoegd, luidende:
8. Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
9. Onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
Voor de plaatsing in het Staatsblad brengt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de in artikel VII van deze wet voorkomende aanhaling van het artikel van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten in overeenstemming met de nieuwe nummering van die wet, zoals vastgesteld op grond van artikel II van de Wet van PM tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. PM).
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 17 december 2009
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Uitgegeven de dertigste december 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-596.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.