Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 590 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2008, 590 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot participatieplaatsen en loonkostensubsidie om zo de inschakeling in de arbeid te bevorderen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk VI worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het UWV kan op aanvraag aan de werkgever die met een werknemer die langer dan 12 maanden recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, die niet ten laste komt van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het UWV slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de werknemer ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de werknemer tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het UWV op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het UWV kan van de werknemer vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het UWV van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het UWV verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het UWV reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het UWV een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden;
c. indien ten behoeve van de werknemer in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel, of artikel 65i van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en
d. indien de werknemer in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 76a, artikel 65g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67e van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 59h van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de werknemer, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld. In afwijking van de eerste zin wordt het subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, niet verminderd met het ziekengeld dat wordt uitgekeerd op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
12. Voor het bepalen van het tijdvak van 12 maanden, bedoeld in het eerste lid, worden perioden meegeteld waarin ten hoogste gedurende vier weken geen recht op uitkering bestaat.
Artikel 78a is van overeenkomstige toepassing op de persoon die recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.
Het UWV kan de werknemer, die recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk II, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
B
Aan hoofdstuk XB worden twee artikelen, waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:
1. Artikel 78a vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel 78b vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van deze wet en geen recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 78a.
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk 3A worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de werkgever die met een persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die persoon tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan van de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden;
c. indien ten behoeve van de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en
d. indien de persoon die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 67e of artikel 76a van de WW heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 67f van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van de toepassing van artikel 35, vijfde lid, alsmede de persoon op wie dat artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;
b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en bijstand; en
c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de persoon, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
B
Aan hoofdstuk 10A worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
1. Artikel 67f vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel 67g vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde dienstbetrekking recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 67f.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk 2A worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de werkgever die met een jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die jonggehandicapte tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan van de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden;
c. indien ten behoeve van de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en
d. indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 59h of artikel 76a van de WW heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet. Indien ten behoeve van de betrokken werknemer artikel 59a van deze wet toepassing vindt, bedraagt de subsidie, zo nodig in afwijking van de eerste zin, ten hoogste de aanspraak op een geldelijke beloning voor verrichte arbeid die krachtens dat artikel 59a is vastgesteld.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 59j van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van de toepassing van artikel 28, vijfde lid, alsmede de persoon op wie dat artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;
b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en bijstand; en
c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
B
Na artikel 76c worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Artikel 59j vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel 59k vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde dienstbetrekking recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 59j.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk IIB worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op aanvraag aan de werkgever die met een verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsverzekering waarvan het risico van betaling niet wordt gedragen door een eigenrisicodrager, en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de verzekerde ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht de verzekerde tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan van de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden;
c. indien ten behoeve van de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel of het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden is verstrekt; en
d. indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 65g of artikel 76a van de WW heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
In afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand en artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is artikel 65i van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de persoon:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van de toepassing van artikel 34, vierde lid, alsmede de persoon op wie dat artikel, op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, niet van toepassing is en wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken;
b. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd, geen uitkering ontvangt op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Wet werk en bijstand; en
c. die op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de dienstbetrekking met betrekking waartoe loonkostensubsidie wordt aangevraagd geen tegemoetkoming ontvangt op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
B
Aan hoofdstuk VIIIA worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
1. Artikel 65i vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel 65j vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
1. De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van het Tijdelijk besluit brugbanen herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een persoon die op de dag voor aanvang van die gesubsideerde dienstbetrekking recht had op:
a. een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten; of
c. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet of op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten,
wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 65i.
2. De loonkostensubsidie die voor de dag van inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, op grond van de Tijdelijke regeling brugbanen niet-uitkeringsgerechtigde herbeoordeelden, is verstrekt aan een werkgever ten behoeve van een persoon:
a. wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken als gevolg van de toepassing van artikel 34, vierde lid, van de WAO, artikel 35, vijfde lid, van de WAZ of artikel 28, vijfde lid, van de WAJONG; of
b. bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit eenmalige herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken; en die op de dag voor aanvang van die gesubsidieerde dienstbetrekking geen recht had op een uitkering op grond van een wet waaraan uitvoering wordt gegeven door het UWV of de Wet werk en bijstand of een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten, wordt aangemerkt als loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 65i.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan hoofdstuk 4, paragraaf 4.2, worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het UWV kan op aanvraag aan de werkgever die met een persoon die recht heeft op een WGA-uitkering waarvan het risico van betaling niet wordt gedragen door een eigenrisicodrager, en die een indicatiebeschikking heeft als bedoeld in het derde lid, een dienstbetrekking, niet zijnde een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening, aangaat of is aangegaan na de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie, subsidie voor loonkosten verlenen indien de dienstbetrekking een overeengekomen duur van ten minste twaalf maanden heeft.
2. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreft, verstrekt het UWV slechts subsidie indien de derde, in wiens opdracht de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering ter beschikking wordt gesteld om arbeid te verrichten, zich jegens de werkgever verplicht die persoon tenminste twaalf maanden arbeid te laten verrichten. Indien de uitzendovereenkomst binnen deze twaalf maanden wordt gevolgd door een dienstbetrekking bij de derde, voor ten minste de resterende duur van de twaalf maanden, kan het UWV op aanvraag aan die derde loonkostensubsidie verstrekken voor maximaal de resterende duur van de twaalf maanden.
3. Het UWV kan van de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering vaststellen dat hij in aanmerking komt voor toepassing van het eerste lid, indien het UWV van oordeel is dat met het oog op de inschakeling in de arbeid geen andere voorziening of instrument meer geschikt is. De vaststelling, bedoeld in de eerste zin, geschiedt bij indicatiebeschikking.
4. Het UWV verstrekt de subsidie slechts:
a. indien naar het oordeel van het UWV reële behoefte bestaat aan de arbeid die op grond van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, zal worden verricht en die arbeid geen additionele arbeid betreft;
b. indien er naar het oordeel van het UWV een reëel uitzicht is op continuering van de dienstbetrekking voor ten minste zes maanden na afloop van de periode waarover de loonkostensubsidie wordt verstrekt, dan wel op een op die dienstbetrekking aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste zes maanden; en
c. indien ten behoeve van de persoon die recht op een WGA-uitkering in de vijf jaar voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, niet eerder loonkostensubsidie op grond van dit artikel is verstrekt; en
d. indien de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering in de zes maanden voorafgaand aan de indicatiebeschikking, bedoeld in het derde lid, geen werkzaamheden op een proefplaats als bedoeld in artikel 37 heeft verricht.
5. Onder additionele arbeid als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, wordt verstaan primair op de arbeidsinschakeling gerichte arbeid of het naast of in aanvulling op reguliere arbeid verrichten van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van deze wet. Het bedrag, bedoeld in de eerste zin, wordt naar evenredigheid verminderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12 van laatstgenoemde wet.
7. De subsidie kan voor maximaal twaalf maanden worden verstrekt.
8. Indien de persoon die recht heeft op een WGA-uitkering, bedoeld in het eerste lid, ziekengeld ontvangt op grond van de Ziektewet wordt het, naar werkdagen herleide, aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met dit ziekengeld.
9. Indien aan een werkgever met betrekking tot dezelfde werknemer loonkostensubsidie wordt verstrekt en, op grond van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen, een premievrijstelling geldt, wordt het aan de werkgever verstrekte subsidiebedrag, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het bedrag van de premievrijstelling, bedoeld in artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
10. Indien de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, is aangegaan alvorens een aanvraag om subsidie voor loonkosten met betrekking tot die dienstbetrekking wordt ingediend, wordt de aanvraag om subsidie uiterlijk binnen drie maanden na de eerste dag van het verrichten van arbeid ingediend.
11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel, welke regels betrekking kunnen hebben op:
a. nadere subsidievoorwaarden; en
b. een subsidieplafond.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de persoon, die recht heeft op een WGA-uitkering, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Artikel 10a, tweede tot en met tiende lid, van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.
B
Aan hoofdstuk 13 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 30d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wijst een verzoek om een loonkostensubsidie ingevolge de artikelen 78a van de Werkloosheidswet, 67f van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 59j van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 65i van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 37a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen af indien er geen reëel uitzicht is op continuering van de betrokken dienstbetrekking of een dienstbetrekking bij een andere werkgever na beëindiging van de subsidie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert daarbij een beoordelingskader van relevante indicatoren en volgt het verloop van de dienstbetrekkingen waarvoor een loonkostensubsidie is verleend tot ten minste twee maanden na beëindiging van de subsidie. Indien blijkt dat de toekenning van loonkostensubsidies niet in ten minste 50% van de beslissingen is uitgemond in een dienstbetrekking van tenminste zes maanden, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het beoordelingskader bij op basis van de verworven inzichten, teneinde met de toekenningen in de volgende periode tenminste een dergelijke uitkomst te realiseren.
B
Na artikel 83l wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 104, vijfde lid, komt te luiden:
5. Ten laste van het sectorfonds komen voorts:
a. de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten aanzien van een betrokkene, indien deze ten tijde van het aanvangen van de werkzaamheden van het re-integratiebedrijf, bedoeld in het zesde lid van dat artikel, een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ontvangt; en
b. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 37a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, indien de uitkeringsgerechtigde, met wie de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die dienstbetrekking recht heeft op een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.
B
Aan artikel 117, negende lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 65i van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien de uitkeringsgerechtigde, met wie de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die dienstbetrekking recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de Arbeidsongeschiktheidskas.
C
Artikel 117b, vijfde lid, komt te luiden;
5. Ten laste van de Werkhervattingskas komen voorts:
a. de bedragen van de premiekorting en de premievrijstelling bij marginale arbeid, bedoeld in afdeling 6 van hoofdstuk 3, toegepast op de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 38; en
b. de loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 37a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, indien de uitkeringsgerechtigde, met wie de werkgever aan wie de loonkostensubsidie wordt verstrekt een dienstbetrekking aangaat of is aangegaan, op de dag voorafgaand aan die dienstbetrekking recht heeft op een uitkering die ten laste komt van de Werkhervattingskas.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift wordt vervangen door: Niet-uitkeringsgerechtigde, arbeidsinschakeling, sociale activering en startkwalificatie.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden onder de vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;
e. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel e, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
C
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.
2. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:
5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
7. Indien het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn overeengekomen dat artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is op een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt, dient bij de toepassing van het eerste lid voor «algemene bijstand» te worden gelezen: uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd.
9. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.
10. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.
D
In artikel 31, tweede lid, onderdeel j, wordt «eenmalige» vervangen door: een- of tweemalige.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 38, vijfde lid;
c. de premie, bedoeld in artikel 38, zesde lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
C
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.
2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:
5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
7. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd.
8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.
9. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4a wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
B
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:
a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 38, vijfde lid;
c. de premie, bedoeld in artikel 38, zesde lid.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de taken vermeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
C
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde tot en met zevende lid vervallen.
2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:
5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
7. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd.
8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.
9. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het opnemen van nadere bepalingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt (Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders) (31 519), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als de artikelen VIII tot en met X van deze wet, vervallen artikel VIII, onderdeel A, artikel IX, onderdeel A, en artikel X, onderdeel A, van deze wet.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2008 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het opnemen van nadere bepalingen met betrekking tot de plicht tot arbeidsinschakeling van een alleenstaande ouder met een kind dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt (Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders) (31 519), tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan de artikelen VIII tot en met X van deze wet vervallen artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel A, en artikel III, onderdeel A, van die wet.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31441), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als, artikel VIII, onderdeel B, komt artikel VIII, onderdeel B, van deze wet te luiden:
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid worden onder de vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;
f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid.
2. Aan het tweede lid wordt onder de vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met decentralisering van de langdurigheidstoeslag en op bevordering van maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning van huishoudens met schoolgaande kinderen (Kamerstukken 31441), tot wet is of wordt verheven, en later in werking treedt dan artikel VIII, onderdeel B, wordt artikel I, onderdeel B, van die wet als volgt gewijzigd:
1. In het eerste subonderdeel wordt «onderdeel c» vervangen door «onderdeel e» en wordt «d.» vervangen door: f.
2. Het tweede subonderdeel komt te luiden:
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken;
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel e, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval;
c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
De Wet horizonbepaling participatieplaatsen wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te
’s-Gravenhage, 29 december 2008
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. P. H. Donner
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
Uitgegeven de dertigste december 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-590.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.