Wet van 21 juli 2007, houdende wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enkele andere belastingwetten in verband met de introductie van een regeling voor vrijgestelde beleggingsinstellingen en een aanpassing van de eisen voor beleggingsinstellingen met uitdelingsverplichting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat er een nieuw regime voor beleggingsinstellingen komt en het bestaande regime voor beleggingsinstellingen met uitdeelverplichting op enige plaatsen wordt aangepast;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. Van de belasting wordt op verzoek vrijgesteld een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaat uit de belegging van gelden of andere goederen en die uitsluitend belegt in financiële instrumenten, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, waarbij de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid (rechten van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van de instelling direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald (vrijgestelde beleggingsinstelling).

  • 2. Het eerste lid vindt slechts toepassing indien de beleggingsinstelling een naamloze vennootschap of een fonds voor gemene rekening is, of een lichaam dat is opgericht of aangegaan naar het recht van de Nederlandse Antillen, Aruba, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar is met het hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichaam.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden onder financiële instrumenten verstaan:

    a. financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, met uitzondering van zaken en rechten als omschreven in artikel 17a, eerste lid, onderdelen a en b, van deze wet;

    b. derivatencontracten voor de overdracht van kredietrisico;

    c. opties, futures, swaps, termijncontracten en andere derivatencontracten die betrekking hebben op klimaatvariabelen, emissievergunningen, inflatiepercentages of andere economische statistieken en die in contanten moeten worden afgewikkeld; en

    d. financiële contracten ter verrekening van verschillen.

  • 4. Een lichaam wordt uitsluitend met ingang van een jaar als vrijgestelde beleggingsinstelling aangemerkt.

  • 5. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk ingediend in het jaar met ingang waarvan het lichaam als vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 6. Indien een lichaam in de loop van een jaar niet langer voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de belasting, wordt het lichaam met ingang van dat jaar bij een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur niet meer als vrijgestelde beleggingsinstelling aangemerkt.

  • 7. Op verzoek van de vrijgestelde beleggingsinstelling wordt zij niet meer als zodanig aangemerkt. Het verzoek, bedoeld in de eerste volzin, moet zijn ingediend voorafgaande aan het jaar met ingang waarvan het lichaam niet meer als vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

B. In artikel 17, derde lid, onderdeel b, wordt «in een in Nederland gevestigde vennootschap» vervangen door: in een in Nederland gevestigde vennootschap, niet zijnde een vrijgestelde beleggingsinstelling,.

C.Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, aanhef, komt te luiden:

  • 2. Als beleggingsinstellingen worden aangemerkt naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en fondsen voor gemene rekening, danwel lichamen die zijn opgericht of aangegaan naar het recht van de Nederlandse Antillen, Aruba, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor lichamen die overigens in dezelfde situatie verkeren als naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, die naar aard en inrichting vergelijkbaar zijn met de hiervoor genoemde naar Nederlands recht opgerichte of aangegane lichamen, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaan in het beleggen van vermogen en welke lichamen voldoen aan de volgende voorwaarden:

2. In het tweede lid komen de onderdelen c tot en met f te luiden:

c. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn beheerder beschikt over een vergunning op grond van artikel 2:65 van die wet of daarvan is vrijgesteld op grond van artikel 2:66, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid dat:

1°. het belang bij het lichaam niet voor een vierde gedeelte of meer berust bij een enkele natuurlijke persoon;

2°. zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam niet vijfenveertig percent of meer bij een lichaam berust – niet zijnde een beleggingsinstelling als bedoeld in de aanhef van dit onderdeel – dat is onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of waarvan de winst in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel bij twee of meer zodanige lichamen welke met elkaar zijn verbonden, waarbij mede in aanmerking worden genomen de aandelen of de bewijzen van deelgerechtigdheid op grond waarvan vorenbedoelde lichamen al dan niet krachtens overeenkomst met andere stemgerechtigden in de algemene vergadering van aandeelhouders stemrechten kunnen uitoefenen;

d. indien de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in dat lichaam niet zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, of het lichaam dan wel zijn beheerder niet beschikt over een vergunning op grond van artikel 2:65 van die wet of niet daarvan is vrijgesteld op grond van artikel 2:66, derde lid, van die wet, geldt ten aanzien van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid dat:

1°. er geen natuurlijke personen zijn die een aanmerkelijk belang hebben in het lichaam in de zin van afdeling 4.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

2°. zowel van het totaal aantal aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid als van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigheid die bij ontbinding van het lichaam delen in de reserves van het lichaam drie vierde gedeelte of meer bij natuurlijke personen berust, bij lichamen die niet zijn onderworpen aan een in enige vorm naar de winst geheven belasting of daarvan zijn vrijgesteld en waarvan de winst niet in een zodanige belasting wordt betrokken bij de gerechtigden tot het vermogen of tot de winst van het lichaam, dan wel direct of indirect bij beleggingsinstellingen waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in onderdeel c;

e. het belang bij het lichaam berust niet door tussenkomst van niet in Nederland gevestigde fondsen voor gemene rekening en vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, voor een vierde gedeelte of meer bij in Nederland gevestigde lichamen;

f. in de in onderdeel c, aanhef, bedoelde situatie zijn bestuurders van het lichaam alsmede meer dan de helft van de leden van de raad van commissarissen van het lichaam niet tevens bestuurder of commissaris van een ander lichaam bij wie al dan niet tezamen met een verbonden lichaam ten minste één vierde gedeelte of meer berust van de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in het lichaam en staan evenmin in dienstbetrekking tot dat andere lichaam, met dien verstande dat deze voorwaarde niet geldt ingeval dat andere lichaam een beleggingsinstelling is als bedoeld in onderdeel c.

3. In het tweede lid vervallen de onderdelen g en h.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Met ingang van het jaar dat een lichaam wordt aangemerkt als een vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a vindt dit artikel geen toepassing meer.

ARTIKEL II

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 3.29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.29a. Waardering van een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling

  • 1. Een belang in een lichaam dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting, wordt gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een belang in een niet in Nederland gevestigde beleggingsinstelling, die belegt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, die niet is onderworpen aan een belastingheffing naar de winst en niet verplicht is om jaarlijks de winst aan de aandeelhouders ter beschikking te stellen, om voor de vrijstelling van de belastingheffing naar de winst in aanmerking te komen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een belang in een lichaam indien de bezittingen van dat lichaam in enigszins belangrijke mate bestaan uit een belang in een lichaam als bedoeld in het eerste lid.

B. In artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, wordt «een forfaitair voordeel uit aandelen in of winstbewijzen van een niet in Nederland gevestigde vennootschap» vervangen door: een forfaitair voordeel uit aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting alsmede een forfaitair voordeel uit aandelen in of winstbewijzen van een niet in Nederland gevestigde vennootschap.

C.Artikel 4.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift «Forfaitair voordeel uit buitenlandse beleggingslichamen» wordt vervangen door: Forfaitair voordeel uit vrijgestelde beleggingsinstellingen en uit buitenlandse beleggingslichamen.

2. Na het negende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Het vierde tot en met negende lid van dit artikel zijn niet van toepassing voor de bepaling van het forfaitair voordeel uit aandelen in of winstbewijzen van een lichaam als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

D. In artikel 4.27 wordt het opschrift «Reguliere voordelen van buitenlandse beleggingslichamen» vervangen door: Reguliere voordelen uit vrijgestelde beleggingsinstellingen en uit buitenlandse beleggingslichamen.

ARTIKEL III

De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 1 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het eerste lid zijn van de belasting vrijgesteld degenen, die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd zijn tot de opbrengsten van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt wel belasting geheven van degenen die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam dat ingevolge artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van belastingheffing:

    a. gedurende een tijdvak van acht maanden na het einde van het tijdvak waarover artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op het lichaam van toepassing is geweest, voorzover de opbrengst de in die acht maanden op grond van artikel 28, tweede lid, onderdeel b, aan de belastingplichtigen ter beschikking te stellen winst niet te boven gaat;

    b. voorzover de opbrengst het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het lichaam wordt vrijgesteld op grond van artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet te boven gaat.

B.Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de tweede volzin ingevoegd: De eerste volzin is ook niet van toepassing met betrekking tot een vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2. In het tweede lid wordt na het woord «beleggingsinstelling» ingevoegd: als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

3. In het vierde lid wordt na de eerste volzin toegevoegd: De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot rechtspersonen die een vergelijkbare functie vervullen als beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 6a of artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

ARTIKEL IV

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A.Artikel 4b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «meer dan 15% van zijn vermogen» vervangen door: meer dan 40% van zijn vermogen.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «gebruik mag maken van» vervangen door: gebruik maakt van.

3. In het zevende lid wordt «meer dan 15% te bedragen» vervangen door: meer dan 40% te bedragen.

B.Artikel 4b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «meer dan 40% van zijn vermogen» vervangen door: meer dan 25% van zijn vermogen.

2. In het zevende lid wordt «meer dan 40% te bedragen» vervangen door: meer dan 25% te bedragen.

ARTIKEL V

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vindt ten aanzien van beleggingsinstellingen als bedoeld in dat artikel voor het eerst toepassing met betrekking tot het boekjaar dat aanvangt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 3. Artikel 3.29a van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt voor het eerst toepassing aan het einde van het eerste boekjaar dat is aangevangen op of na 1 januari 2007.

  • 4. De wijzigingen ingevolge artikel III vinden toepassing op de opbrengst van de in artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 bedoelde aandelen, winstbewijzen en geldleningen, die op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet ter beschikking is gesteld.

  • 5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV, onderdeel B, in werking op 1 januari 2011.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

Tavarnelle, 21 juli 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de eenendertigste juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 533

Naar boven