Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2007, 20 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2007, 20 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Minister van Economische Zaken van 5 september 2006, nr. WJZ 6062961;
Gelet op richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91), alsmede op het Besluit van het Gemengd Comité van de EER, nr. 48/2000, van 31 mei 2000, tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG L 237), artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229), artikel 2 en de sectorbijlage betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en radioapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, tussen de Europese Gemeenschap en Japan (PbEG 2001, L 284), artikel 1 en bijlage 1, Hoofdstuk 7, betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland (PbEG 2002, L 114) en op de artikelen 10.1, tweede lid, 10.2, tweede lid, 10.3, 10.4, 10.6, 10.7 en 10.8, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2006, nr. W10.06.0378/II);
Gezien het nader rapport van Minister van Economische Zaken van 20 december 2006, nr. WJZ 6108618;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Telecommunicatiewet;
b. richtlijn nr. 1999/5/EG: richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91);
c. richtlijn nr. 73/23/EEG: richtlijn nr. 73/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lid-Staten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEG L 77);
d. richtlijn nr. 2004/108/EG: richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG (PbEG L 390);
e. radioapparaten: radiozendapparaten en apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het ontvangen van radiocommunicatiesignalen;
f. geharmoniseerde norm: technische specificatie die door een erkende Europese normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en in overeenstemming met de procedures van de notificatierichtlijn is goedgekeurd;
g. lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie;
h. derde land: land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;
i. aangemelde instantie: instantie die voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in artikel 10 van richtlijn nr. 1999/5/EG is aangewezen
1°. door een lidstaat die de instantie op grond van artikel 11 van richtlijn nr. 1999/5/EG heeft aangemeld,
2°. door een staat, niet zijnde een lidstaat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die de instantie op grond van artikel 11 van richtlijn nr. 1999/5/EG heeft aangemeld, of
3°. in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst, door de aanwijzende autoriteit in een derde land.
j. verklaring van conformiteit: document waarin degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, verklaart dat die apparaten voldoen aan de voorschriften van richtlijn nr. 1999/5;
k. schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt.
Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op:
a. de randapparaten of radioapparaten, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 1999/5/EG, en
b. randapparaten of radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen.
De verplichtingen die bij of krachtens dit besluit worden opgelegd aan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt en aan degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, zijn eveneens van toepassing op de in Nederland gevestigde vertegenwoordigers van deze personen.
1. Degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, stelt Onze Minister ten minste vier weken voordat de apparaten in Nederland in de handel worden gebracht in kennis van dit voornemen.
2. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt aan Onze Minister informatie verschaft inzake de radiokenmerken van de radioapparaten en wordt, indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 7, een aangemelde instantie is betrokken, het identificatienummer van deze aangemelde instantie verstrekt.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt en de informatie die hierbij wordt verschaft.
1. Randapparaten en radioapparaten voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG, te weten:
a. de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van richtlijn nr. 73/23/EEG, echter zonder toepassing van de spanningsgrens, en
b. de elektromagnetische compatibiliteit van richtlijn nr. 2004/108/EG, voor zover deze relevant zijn voor randapparaten of radioapparaten.
2. Onverminderd het eerste lid, voldoen radioapparaten aan artikel 3, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG.
3. Indien op grond van artikel 3, derde lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG voorschriften worden gesteld, worden ter uitvoering daarvan bij ministeriële regeling regels gesteld inzake die voorschriften waaraan randapparaten of radioapparaten dan wel categorieën of soorten daarvan, onverminderd het eerste en tweede lid, voldoen.
1. Randapparaten en radioapparaten worden vermoed aan een of meer voorschriften, bedoeld in artikel 5 te voldoen, indien blijkens een van de in artikel 7 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures is voldaan aan de met betrekking tot richtlijn nr. 1999/5/EG vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.
2. Naast de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, worden randapparaten en radioapparaten eveneens vermoed aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, te voldoen, indien blijkens een van de in artikel 7 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures is voldaan aan de met betrekking tot richtlijn nr. 73/23/EEG onderscheidenlijk met betrekking tot richtlijn nr. 2004/108/EG vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften.
3. Van een vermoeden van overeenstemming als bedoeld in het eerste of tweede lid is slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie en deze normen of voorschriften van kracht zijn.
1. Degene die randapparaten die geen gebruik maken van de frequentieruimte, apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het ontvangen van radiocommunicatiesignalen of ontvangende delen van radiozendapparaten in de handel brengt, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in bijlage II, IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, voldoen.
2. Degene die andere dan de in het eerste lid bedoelde radioapparaten in de handel brengt en de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 6, heeft toegepast, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in bijlage III, IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, voldoen.
3. Degene die andere dan de in het eerste lid bedoelde radioapparaten in de handel brengt en de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 6, niet of slechts gedeeltelijk heeft toegepast, onderwerpt deze apparaten naar keuze aan de in de bijlage IV of V van richtlijn nr. 1999/5/EG beschreven conformiteitsbeoordelingsprocedures om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, voldoen.
4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in bijlage III, paragraaf B, en bijlage IV van richtlijn nr. 73/23/EEG toepassen, om vast te stellen of deze apparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, voldoen.
5. De stukken die betrekking hebben op de in het eerste tot en met het vierde lid bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de conformiteitsbeoordelingsprocedure plaatsvindt of in een taal die door de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure betrokken aangemelde instantie wordt aanvaard.
Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, voldoet aan de uit de bijlagen II tot en met V van richtlijn nr. 1999/5/EG voortvloeiende verplichtingen behorende bij de conformiteitsbeoordelingsprocedures die op grond van artikel 7 op die apparaten van toepassing zijn.
1. Bij de in artikel 7 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures kan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een aangemelde instantie inschakelen, mits deze instantie voor de desbetreffende procedure of het desbetreffende onderdeel daarvan bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen is aangemeld op grond van artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG.
2. In afwijking van het eerste lid kan degene die randapparaten of radioapparaten in de Europese Unie in de handel brengt een aangemelde instantie in een derde land inschakelen, mits deze aangemelde instantie is vermeld in de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur behorend bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst, de aanwijzing van de instantie op grond van deze overeenkomst niet is geschorst en de Europese Gemeenschap haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet geheel of gedeeltelijk heeft opgeschort.
1. Ter bekrachtiging dat randapparaten of radioapparaten aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5 voldoen, stelt degene die deze apparaten in de handel brengt een verklaring van conformiteit op en brengt hij op elk apparaat, op de eventuele verpakking hiervan en op de documenten met betrekking tot de apparaten, een door Onze Minister aan te wijzen markering aan.
2. Onverminderd het eerste lid wordt op radioapparaten, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, een door Onze Minister aan te wijzen markering aangebracht ter aanduiding van de categorie waartoe deze radioapparaten behoren.
3. Onverminderd het eerste en tweede lid wordt op radioapparaten die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, een door Onze Minister aan te wijzen markering aangebracht.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de afmeting en de grafische vorm van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde markeringen, de aanvullende aanduidingen bij deze markeringen, de wijze waarop deze markeringen wordt aangebracht en omtrent de zichtbaarheid, leesbaarheid en herkenbaarheid hiervan.
1. Onze Minister kan een instantie aanwijzen voor de uitvoering van de taken die met de in artikel 7 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures samenhangen, indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt, dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN 45011 of de norm NEN-EN 45012.
2. Onze Minister kan de aanwijzing beperken tot daarbij te omschrijven categorieën van randapparaten of radioapparaten of conformiteitsbeoordelingsprocedures, dan wel onderdelen hiervan.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 11 moet worden ingediend.
1. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, verstrekt aan de gebruiker een afschrift van de verklaring van conformiteit en informatie over het gebruik waarvoor deze apparaten bestemd zijn, met dien verstande dat:
a. indien het radioapparaten betreft, de verpakking of de gebruiksaanwijzing informatie bevat waaruit blijkt voor het gebruik in welke lidstaat of in welk geografisch grondgebied binnen een lidstaat deze radioapparaten bedoeld zijn en de gebruiker door de op het apparaat aangebrachte markering als bedoeld in artikel 10, derde lid, geattendeerd wordt op voorschriften inzake het gebruik van deze radioapparaten in bepaalde lidstaten;
b. indien het randapparaten betreft, op alle apparaten duidelijk zichtbaar informatie is aangebracht waaruit blijkt voor welke netwerkaansluitpunten van openbare telecommunicatienetwerken deze randapparaten zijn bestemd.
2. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, draagt er zorg voor dat op de apparaten zijn naam of de naam van de fabrikant is aangebracht alsmede een type-, partij- of serienummer, waardoor het mogelijk is hem of de fabrikant te identificeren.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de informatie die in de documenten met betrekking tot de randapparaten of radioapparaten moet zijn opgenomen.
1. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk verschaft het college informatie over de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten en maakt deze informatie op genoegzame wijze bekend, voordat via deze netwerkaansluitpunten diensten aan het publiek beschikbaar worden gesteld.
2. De in het eerste lid bedoelde technische specificaties moeten nauwkeurig genoeg zijn om randapparaten te kunnen ontwerpen waarmee alle via het netwerkaansluitpunt verstrekte diensten kunnen worden gebruikt en moeten in elk geval alle informatie bevatten die de fabrikanten in staat stellen naar keuze de relevante tests uit te voeren om vast te stellen of de randapparaten voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5.
3. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk draagt er zorg voor dat wijzigingen in de informatie, bedoeld in het eerste lid, ten minste twee maanden voor de datum waarop die wijzigingen ingaan, bij het college bekend zijn en op genoegzame wijze bekend zijn gemaakt.
4. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk doet van de wijze van bekendmaking, bedoeld in het eerste en derde lid, mededeling in de Staatscourant.
Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk zorgt er voor dat randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, op daartoe geschikte netwerkaansluitpunten kunnen worden aangesloten.
In afwijking van artikel 15 is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk gerechtigd om randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 5, niet aan te sluiten of af te sluiten dan wel buiten gebruik te stellen indien deze apparaten ernstige schade toebrengen aan een telecommunicatienetwerk, schadelijke interferentie veroorzaken of het telecommunicatienetwerk of de werking daarvan schaden, mits hij hiertoe voorafgaande toestemming heeft van het college.
1. In afwijking van de artikelen 15 en 16 is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk gerechtigd randapparaten af te sluiten, indien dit in verband met de bescherming van het telecommunicatienetwerk onmiddellijk dient te geschieden en biedt de gebruiker van het telecommunicatienetwerk direct, en zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, een alternatieve voorziening.
2. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, doet onmiddellijk mededeling aan het college van het feit dat de randapparaten zijn afgesloten.
1. Het verbod om uitrusting te verhandelen, bedoeld in artikel 10.1, eerste lid, van de wet, geldt niet voor randapparaten of radioapparaten indien wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 10, eerste tot en met derde lid, en 13, eerste en tweede lid, betreffende het aanbrengen van markeringen, het verstrekken van een afschrift van de verklaring van conformiteit en het verschaffen van informatie.
2. Indien wordt geconstateerd, dat een in de handel gebracht randapparaat of radioapparaat niet voldoet aan de in artikel 5 bedoelde voorschriften ondanks het feit dat wordt voldaan aan de verplichtingen in de artikelen 10, eerste tot en met derde lid, en 13, eerste en tweede lid, betreffende het aanbrengen van markeringen, het verstrekken van een afschrift van de verklaring van conformiteit en het verschaffen van informatie, wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan de betrokkene.
3. Onze Minister maakt de constatering, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend in de Staatscourant.
4. Met ingang van de dag na de datum van bekendmaking is het verboden de randapparaten of radioapparaten van dit type te verhandelen.
Onze Minister kan het in de handel brengen of verhandelen van radiozendapparaten of categorieën van radiozendapparaten beëindigen of beperken, indien de vrees is gewettigd dat door de betrokken radiozendapparaten ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt in het etherverkeer, in andere radiozendapparaten of in ontvangapparaten.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over belemmeringen welke bij het gebruik van radiozendapparaten worden ondervonden.
Het is verboden handelsreclame te maken voor randapparaten of radioapparaten die niet voldoen aan de eisen van dit besluit en waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.1, eerste lid en artikel 10.5, tweede lid, van de wet is verboden.
Het is verboden randapparaten of radioapparaten die niet voldoen aan de eisen van dit besluit tentoon te stellen of te demonstreren, tenzij
a. het tentoonstellen of demonstreren plaatsvindt tijdens handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen, en
b. deze uitrusting is voorzien van een zichtbaar teken dat aangeeft dat de uitrusting niet in de handel mag worden gebracht of mag worden verhandeld zolang deze uitrusting niet voldoet aan de eisen van dit besluit.
Voor de toepassing van artikel 10.8 tot en met 10.11 van de wet worden met radiozendapparaten gelijkgesteld radiofrequentvermogensversterkers die geschikt zijn voor gebruik tezamen met radiozendapparaten alsmede andere elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om het radiofrequent signaal van radiozendapparaten te wijzigen.
1. In de artikelen 22, 23 en 121 van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart wordt «het Besluit randapparaten en radioapparaten» vervangen door: het Frequentiebesluit.
2. In artikel 77 van het Besluit zeevisvaartbemanning wordt «het Besluit randapparaten en radioapparaten» vervangen door: het Frequentiebesluit.
1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten op artikel 22 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 en op artikel 20 van dit besluit.
2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling randapparaten en radioapparaten op artikel 1, onderdeel h, artikel 4, derde lid, artikel 10, artikel 12, artikel 13, derde lid en artikel 20 van dit besluit.
Een wijziging van richtlijn nr. 1999/5/EG, van de notificatierichtlijn, van richtlijn nr. 2004/108/EG, of van richtlijn nr. 73/23/EEG gaat voor de toepassing van het onderhavige besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1. Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op apparaten die vóór 8 april 2001 overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde, onderscheidenlijk het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde, in de handel zijn gebracht.
2. Apparaten, bedoeld in het eerste lid, die niet of niet meer voldoen aan de voorschriften waaraan deze apparaten op grond van het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen of het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde moesten voldoen op het tijdstip dat zij in de handel zijn gebracht, kunnen uit de handel worden genomen.
1. Het Besluit randapparaten en radioapparaten wordt ingetrokken.
2. Het besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 november 2000, nr. DGTP/00/5627/NG, houdende toepassing van het bepaalde bij of krachtens het Besluit randapparaten en radioapparaten in de EER wordt ingetrokken (Stcrt. 2000, 229).
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
J. G. Wijn
Uitgegeven de achttiende januari 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit is gebaseerd op de Telecommunicatiewet en vervangt het Besluit randapparaten en radioapparaten.
Implementatie richtlijn 2004/108/EG en opnieuw vaststellen besluit
Aanleiding voor dit besluit is de implementatie van richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG (PbEG L 390) (hierna: de EMC-richtlijn). De implementatie van deze richtlijn vindt echter niet plaats in dit besluit, maar in de wijziging van hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van de richtlijn1 en in het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007, die beiden gelijktijdig met dit besluit in werking zullen treden.
Toch bleek de implementatie van de richtlijn gevolgen te hebben voor het Besluit randapparaten en radioapparaten. Aanvankelijk bestond namelijk het voornemen het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 en het Besluit randapparaten en radioapparaten samen te voegen tot één besluit. Daarom is in de wijziging van hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet niet voorzien in een zogenaamde omhangbepaling. Bij de nadere uitwerking bleek het toch minder voor de hand te liggen de beide onderwerpen samen te regelen in één besluit. Redenen hiervoor waren onder andere dat de reikwijdte verschillend is en dat er ook twee richtlijnen zijn met een verschillende systematiek. Met het vaststellen van een nieuw hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet komt derhalve de grondslag voor het Besluit randapparaten en radioapparaten te vervallen, en dient het besluit opnieuw te worden vastgesteld.
Het besluit is materieel niet daadwerkelijk gewijzigd, maar slechts geschikt gemaakt om gebaseerd te worden op het nieuwe hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet. Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om definities van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 en het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 op elkaar af te stemmen, uitgewerkte artikelen te schrappen en bepalingen aan te passen aan het nieuwe hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet. Wijzigingen betreffen artikel 1, onderdelen d, f en i, artikel 6, artikel 7, artikel 18, artikel 19 en artikel 22.
Het oude artikel 2 van het Besluit randapparaten en radioapparaten is geschrapt. Aan dit artikel 2 was inmiddels invulling gegeven doordat het Gemengd Comité inmiddels een besluit heeft genomen (Besluit van het Gemengd Comité van de EER, nr. 48/2000, van 31 mei 2000, tot wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) bij de EER-Overeenkomst (PbEG L 237)). Derhalve is dit artikel geschrapt.
Het oude artikel 19, eerste lid, dat voorzag in de bevoegdheid om uit de handel te nemen indien randapparaten of radioapparaten niet voldoen aan de in artikel 5 bedoelde essentiële eisen, is verwijderd. Inmiddels is in het systeem van de wet ervoor gekozen deze bevoegdheid niet langer apart op te nemen, omdat de bevoegdheid reeds voortvloeit uit de bestaande toezichts- en handhavingsbepalingen. Het toezicht op de naleving van dit besluit berust bij Agentschap Telecom (artikel 15.1, eerste lid, onderdeel e van de Telecommunicatiewet jo. Besluit aanwijzing toezichthouders telecommunicatiewet). Het Agentschap kan gebruik maken van de bevoegdheden genoemd in artikel 15.2 van de Telecommunicatiewet, eerste lid (bestuursdwang), 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (last onder dwangsom) en 15.4 van de Telecommunicatiewet (bestuurlijke boete). Deze bevoegdheden kunnen worden gebruikt bij niet naleving van regels bij of krachtens dit besluit. Het uit de handel nemen van niet-conforme apparaten wordt beschouwd als toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid.
Voor het oude artikel 20 (delegatiegrondslag om regels te stellen ten aanzien van de vakbekwaamheid voor beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparaten) bestaat geen rechtsbasis meer in het nieuwe hoofdstuk 10 van de Telecommunciatiewet. Dit omdat er in de praktijk geen gebruik van deze grondslag werd gemaakt. Derhalve is de bepaling geschrapt.
Implementatie van richtlijn 1999/5/EG
Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatieeindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) (hierna: de richtlijn). Deze richtlijn was geïmplementeerd in het Besluit randapparaten en radioapparaten, dat wordt vervangen door dit besluit. De richtlijn strekt tot harmonisatie van de voorschriften van de lidstaten met betrekking tot randapparaten en radioapparaten (radiozend- en ontvangapparaten), met het oog op het tot stand brengen van een gemeenschappelijke markt voor deze apparaten.
De richtlijn behelst voorschriften voor randapparaten en radioapparaten (radiozendapparaten en ontvangers). Zij behoort tot de categorie van richtlijnen die gestoeld is op de zogenaamde «nieuwe aanpak». Kort gezegd houdt dit in, dat de richtlijn voor een productgroep geldt, algemeen geformuleerd is en dat er geen gedetailleerde technische specificaties in zijn uitgewerkt. Op grond van de richtlijn worden voor randapparaten en radioapparaten essentiële eisen gesteld op het gebied van veiligheid (gezondheid), elektromagnetische compatibiliteit en – voor zover het radioapparaten betreft – een efficiënt gebruik van de frequentieruimte. Op grond van de richtlijn heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Commissie) de bevoegdheid gekregen om specifieke essentiële eisen te formuleren op het gebied van:
a. de interactie via openbare telecommunicatienetwerken en de aansluiting op netwerkaansluitpunten van hetzelfde type binnen de Europese Unie;
b. het voorkomen van schade aan openbare telecommunicatienetwerken of aan de werking daarvan of van misbruik van netwerkcapaciteit, waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de openbare telecommunicatiedienst ontstaat, of
c. de aan te brengen bijzondere voorzieningen om de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker en de abonnee te beschermen, om fraude te voorkomen, om de toegang tot alarmdiensten te waarborgen of om het gebruik van randapparaten of radioapparaten door gebruikers met een handicap te vergemakkelijken.
Uitgangspunt van de richtlijn is dat degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt verantwoordelijk is voor het onderzoek naar de overeenstemming van de apparaten met de essentiële eisen. Indien randapparaten en radioapparaten blijkens de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan de toepasselijke geharmoniseerde normen voldoen, wordt aangenomen dat er sprake is van overeenstemming van de apparaten met de essentiële eisen waarop deze geharmoniseerde normen betrekking hebben. Er wordt in dat geval gesproken van een «vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen».
Een geharmoniseerde norm is een norm die door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie en in overeenstemming met de procedures van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), is goedgekeurd. De toepassing van de geharmoniseerde normen is niet verplicht. De overeenstemming met de essentiële eisen kan ook langs andere weg worden aangetoond. In dat geval dient bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure veelal een aangemelde instantie als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van dit besluit te worden ingeschakeld.
Afhankelijk van de soort apparaten, heeft degene die de apparaten in de handel brengt de keuze uit verschillende conformiteitsbeoordelingsprocedures. In artikel 7 van het besluit wordt in verband met de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedures verwezen naar de bijlagen II tot en met V van de richtlijn. Ten aanzien van de toepassing van deze procedures wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7.
Ten bewijze dat apparaten aan de essentiële eisen voldoen, stelt degene die de randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een verklaring van overeenstemming op en brengt hij op elk apparaat de door de minister aangewezen markering aan.
Overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning
Het besluit strekt tenslotte tot gedeeltelijke implementatie van een aantal overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen. Bij ministeriële regeling zijn de desbetreffende overeenkomsten genoemd.
De implementatie van deze overeenkomsten houdt in dat, met ingang van 8 april 2000, door degene die randapparaten of radioapparaten in de Europese Unie in de handel brengt bij het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 9, van het besluit een instantie mag worden ingeschakeld die is gevestigd in een van de derde landen waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling heeft gesloten. Hiermee wordt beoogd om de handel tussen de lidstaten van de Europese Unie en de desbetreffende derde landen te vergemakkelijken.
Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan Overlegplatform Telecom. Er is door de leden van het Platform geen aanleiding gezien opmerkingen te maken.
Een ontwerp van het onderhavige besluit is eveneens voorgelegd aan het college, bedoeld in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit. Het college heeft bij brief van 30 juni 2006 aangegeven geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen, aangezien het besluit niet materieel wijzigt ten opzichte van het Besluit randapparaten en radioapparaten.
Het ontwerp-besluit is op 18 september 2006 voorgelegd aan de Europese Commissie in verband met Richtlijn 1998/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van deze notificatie zijn geen opmerkingen van de Commissie noch van andere lidstaten ontvangen.
Dit besluit is de opvolger van het Besluit randapparaten en radioapparaten. De administratieve lasten blijven ongewijzigd ten opzichte van het Besluit randapparaten en radioapparaten. De wijzigingen betreffen enkel verwijzingen en wetstechnische aanpassingen. Deze wijzigingen hebben geen invloed op de administratieve lasten. Hierdoor is afgezien van nadere kwantificering.
De onderstaande artikelsgewijze toelichting is vrijwel ongewijzigd overgenomen uit de toelichting op het Besluit randapparaten en radioapparaten (Stb. 2000, 143 en Stb. 2001, 546).
Artikel 10.1, onderdeel kk, van de Telecommunicatiewet definieert «radiozendapparaten» als uitrusting die naar haar aard bestemd is voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen. Ontvangers vallen hier dus niet onder. Ontvangers zijn door middel van de definitie van «radioapparatuur» in artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn echter wel onder het toepassingsgebied van de richtlijn gebracht. Daarmee is het noodzakelijk om ontvangers ook onder het toepassingsgebied van het onderhavige besluit te brengen. Dit is gebeurd door de definitie van radioapparaten in artikel 1, onderdeel e, van het besluit op te nemen. Ingevolge deze definitie worden onder radioapparaten zowel radiozendapparaten als ontvangers verstaan. De artikelen uit hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet waar het onderhavige besluit op is gebaseerd bieden voldoende basis voor het stellen van regels met betrekking tot radioapparaten. Er wordt in deze artikelen immers over uitrusting als bedoeld in artikel 1, onderdeel gg van de wet gesproken.
De definitie van een geharmoniseerde norm (onderdeel f) is afgestemd op de definitie van hetzelfde begrip uit het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007. Een geharmoniseerde norm is een technische specificatie, die voldoet aan een aantal voorwaarden. In de eerste plaats dient de specificatie te zijn goedgekeurd door een erkende Europese normalisatie-instelling, zoals ETSI, CEN of CENELEC. In de tweede plaats dient deze normalisatie-instelling opdracht tot goedkeuring van de specificatie te hebben gehad van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Tenslotte dient de goedkeuring tot stand te zijn gekomen in overeenstemming met de procedures van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204). Deze richtlijn is in artikel 1, onderdeel zz van de Telecommunicatiewet gedefinieerd als de notificatierichtlijn.
De definitie van aangemelde instantie (onderdeel i) is afgestemd op de definitie van hetzelfde begrip uit het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007, maar is verder inhoudelijk niet gewijzigd. Er is sprake van een aangemelde instantie, indien deze is aangewezen voor het uitvoeren van conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in artikel 10 van richtlijn 1999/5/EG. De aanwijzing dient afkomstig te zijn van een bevoegde autoriteit. Hierbij zijn drie mogelijkheden. Ten eerste kan het een instantie betreffen die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie. In dat geval moet de instantie door de desbetreffende lidstaat zijn aangewezen voor het uitvoeren van de in artikel 10 van richtlijn 1999/5/EG bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures. Bovendien moet de instantie voor de desbetreffende conformiteitsbeoordelingsprocedure of het desbetreffende onderdeel daarvan bij de Commissie zijn aangemeld op grond van artikel 11 van richtlijn 1999/5/EG. Indien het een in Nederland gevestigde instantie betreft, dan dient deze door de Minister te zijn aangewezen op grond van artikel 11 van het onderhavige besluit.
Ten tweede kan het een instantie betreffen die is gevestigd in een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte, niet zijnde een lidstaat. Hier gelden dezelfde eisen als voor instanties die zijn gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie.
Ten derde kan het een instantie betreffen die is gevestigd in een derde land (een staat met wie een overeenkomst is gesloten inzake wederzijdse erkenning van conformiteitsbeoordeling). In dat geval dient de instantie aangewezen te zijn door de bevoegde autoriteit in het derde land. Deze zijn genoemd in de desbetreffende overeenkomst.
Er is geen sprake van een aangemelde instantie in de zin van dit besluit indien de aanwijzing is ingetrokken, of de wederzijdse erkenningsovereenkomst niet langer geldt
Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op rand- en radioapparaten die genoemd worden in bijlage I van richtlijn nr. 1999/5/EG. Momenteel kent deze bijlage 6 punten. Punt 6 van bijlage I is inmiddels een «lege bepaling» geworden, nu de in dat punt genoemde richtlijn nr. 93/65/EEG per 20 oktober 2005 is komen te vervallen. Hiermee zijn apparaten of systemen voor de luchtverkeersafhandeling onder richtlijn nr. 1999/5/EG gebracht door ze te schrappen uit bijlage I van die richtlijn.
Ingevolge onderdeel b van dit artikel vallen randapparaten of radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen eveneens buiten het toepassingsgebied van het besluit.
Hierbij zij aangetekend, dat het een zeer beperkte categorie apparaten betreft waarop het besluit niet van toepassing is. Uitgangspunt is, dat het besluit van toepassing is op alle randapparaten en radioapparaten. Uitgezonderd zijn alleen de apparaten die in bijlage I van de richtlijn worden genoemd en de apparaten waarvan reeds ten tijde van de productie vaststaat dat zij uitsluitend worden gebruikt bij bovenvermelde activiteiten.
Artikel 2 strekt tot implementatie van artikel 1, vierde en vijfde lid en bijlage I van de richtlijn.
Artikel 3 bepaalt dat de verplichtingen die bij of krachtens het besluit worden opgelegd aan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt en aan degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, niet alleen gelden voor die personen, maar tevens gelden voor de in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordigers van deze personen. Deze in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordiger is derhalve – naast bijvoorbeeld degene die een randapparaat in de handel brengt – verantwoordelijk voor het voldoen aan de verplichtingen bij of krachtens dit besluit. Deze in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordiger kan zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon zijn.
Vanuit het oogpunt van efficiënt markttoezicht is het wenselijk dat degene die het voornemen heeft om radioapparaten in Nederland in de handel te brengen die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, de minister hiervan in kennis stelt. De kennisgeving aan de minister dient te geschieden ten minste vier weken voordat de apparaten in Nederland in de handel worden gebracht. Bij de kennisgeving wordt aan de minister informatie verschaft over de radiokenmerken van de radioapparaten. Hierbij moet worden gedacht aan informatie inzake de frequentiebanden, de kanaalscheiding, de soort modulatie en het radiofrequentvermogen. Indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie is betrokken, wordt bij de kennisgeving aan de minister tevens het identificatienummer van deze aangemelde instantie verstrekt. Bij ministeriële regeling is nader uitgewerkt op welke wijze de kennisgeving aan de minister geschiedt en welke informatie hierbij wordt verschaft.
In artikel 5 worden de voorschriften, bedoeld in artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet, nader aangeduid. Het betreft de essentiële eisen van artikel 3 van de richtlijn.
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn is één van de essentiële eisen waar randapparaten en radioapparaten aan moeten voldoen de bescherming van de gezondheid of de veiligheid van de gebruiker of van anderen, met inbegrip van de doelstellingen met betrekking tot de veiligheidsvoorschriften van richtlijn nr. 73/23/EEG, echter zonder toepassing van de spanningsgrens. De richtlijn hanteert de begrippen gezondheid en veiligheid naast elkaar. In de praktijk is het echter vooralsnog niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen de eisen die aan de apparatuur worden gesteld ter bescherming van de gezondheid enerzijds en ter bescherming van de veiligheid anderzijds. Het stellen van eisen aan apparatuur ter bescherming van de gezondheid is nog onderwerp van discussie op Europees en nationaal niveau. In afwachting van de uitkomst van deze discussie moeten de voorschriften waar het in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn om gaat onder de noemer veiligheidsvoorschriften worden gebracht. Dit wordt ondersteund door het feit, dat op grond van artikel 18, eerste lid, van de richtlijn geldt, dat de normen die krachtens richtlijn nr. 73/23/EEG (veiligheidsvoorschriften) zijn vastgesteld als basis kunnen dienen voor een vermoeden van overeenstemming met de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde essentiële eis.
Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn is geïmplementeerd in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het onderhavige besluit.
De tweede essentiële eis die geldt voor randapparaten en radioapparaten is neergelegd in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn. Op grond van dit artikelonderdeel moeten randapparaten en radioapparaten voldoen aan de beschermingsvoorschriften met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit zoals neergelegd in de EMC-richtlijn. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is geïmplementeerd in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.
Specifiek voor radioapparatuur geldt op grond van artikel 3, tweede lid, van de richtlijn nog als essentiële eis, dat deze apparaten zo moeten zijn geconstrueerd, dat zij het voor aarde/ruimtecommunicatie toegewezen spectrum en de satellietcapaciteit efficiënt gebruiken, zonder schadelijke interferentie te veroorzaken.
Artikel 3, tweede lid, is geïmplementeerd in artikel 5, tweede lid, van het besluit. Hierbij zij opgemerkt, dat het begrip frequentieruimte in de Telecommunicatiewet zowel de voor aarde- als voor ruimtecommunicatie te benutten frequentieruimte omvat. Ook het vereiste van een efficiënt gebruik van de satellietcapaciteit (in de Engelse tekst wordt gesproken van «orbital resources») heeft betrekking op het gebruik van frequentieruimte. Het begrip «orbital resources» heeft namelijk betrekking op de plaatsing van de satellieten en op de frequentie die deze gebruiken.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de richtlijn kan de Commissie bijzondere essentiële eisen formuleren welke betrekking kunnen hebben op de interactie met en via openbare telecommunicatienetwerken, het voorkomen van schade aan openbare telecommunicatienetwerken of aan de werking daarvan of misbruik van netwerkcapaciteit, waardoor een onaanvaardbare achteruitgang van de openbare telecommunicatiedienst ontstaat. De bijzondere essentiële eisen kunnen tevens betrekking hebben op de aan te brengen bijzondere voorzieningen om de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker te beschermen, om fraude te voorkomen, om de toegang tot alarmdiensten te waarborgen of om het gebruik van de randapparaten of radioapparaten door gebruikers met een handicap te vergemakkelijken. De Commissie dient hierbij de procedure van het regelgevend comité, zoals neergelegd in artikel 15 van de richtlijn, te volgen. Op grond van deze procedure dient de Commissie – alvorens de voorschriften vast te stellen – het advies van het Comité voor overeenstemmingsbeoordeling en markttoezicht inzake telecommunicatie (TCAM) in te winnen.
Artikel 5, derde lid, van het besluit biedt de basis voor de minister voor het stellen van regels ter uitvoering van eventuele voorschriften van de Commissie.
Op grond van artikel 6, eerste lid, geldt, dat randapparaten en radioapparaten worden vermoed in overeenstemming te zijn met een of meer van de voorschriften, bedoeld in artikel 5 (essentiële eisen), indien deze apparaten blijkens toepassing van een van de in dit besluit geregelde conformiteitsbeoordelingsprocedures voldoen aan de krachtens de richtlijn vastgestelde geharmoniseerde normen of delen daarvan, die betrekking hebben op de desbetreffende voorschriften. Het gebruik van de geharmoniseerde normen is niet verplicht; ook op een andere wijze kan worden aangetoond dat randapparaten of radioapparaten in overeenstemming zijn met de essentiële eisen. In dat geval moet bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie worden ingeschakeld, behalve bij de in bijlage II van de richtlijn neergelegde procedure van interne productiebewaking en bij de in bijlage III van de richtlijn neergelegde conformiteitsbeoordelingsprocedure, indien de essentiële radiotestreeksen in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd.
Ter beoordeling van de conformiteit van de apparaten met de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a (gezondheid en veiligheid), onderscheidenlijk onderdeel b (elektromagnetische compatibiliteit) bedoelde voorschriften, mag degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt er voor kiezen om de geharmoniseerde normen van richtlijn nr. 73/23/EEG, onderscheidenlijk van de EMC-richtlijn, in plaats van de geharmoniseerde normen van de richtlijn, toe te passen. Van een vermoeden van overeenstemming is overigens slechts sprake indien de referentienummers van de bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure gehanteerde geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke technische voorschriften gepubliceerd zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en deze normen of voorschriften van kracht zijn.
Afhankelijk van de soort apparaten, heeft degene die de apparaten in de handel brengt de keuze uit verschillende conformiteitsbeoordelingsprocedures. In artikel 7 van het besluit wordt in verband met de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedures verwezen naar de bijlagen II tot en met V van de richtlijn.
Bijlage II van de richtlijn behelst de procedure van interne productiebewaking. Deze procedure is bestemd voor apparaten met een laag risico, te weten randapparaten die geen gebruik maken van frequentieruimte, radio-ontvangers en ontvangende delen van radioapparaten. Het betreft een procedure die door degene die de apparaten in de handel brengt zelf mag worden uitgevoerd. Bij deze conformiteitsbeoordelingsprocedure behoeft geen aangemelde instantie te worden ingeschakeld. Degene die de apparaten in de handel brengt, draagt er zorg voor en verklaart dat de apparaten voldoen aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde. Ten bewijze daarvan stelt hij een verklaring van conformiteit op en brengt hij op elk apparaat de door de minister aangewezen markering aan. Degene die de apparaten in de handel brengt is verplicht om de technische documentatie van het product ter beschikking van de toezichthoudende instantie (Agentschap Telecom) te houden gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de datum dat het laatste apparaat de fabriek heeft verlaten.
Bijlage III van de richtlijn betreft de procedure van interne productiebewaking, aangevuld met specifieke tests van apparaten. Deze conformiteitsbeoordelingsprocedure kan alleen worden toegepast indien het radioapparaten, met uitzondering van radio-ontvangers en van de ontvangende delen van radioapparaten, betreft en de geharmoniseerde normen worden toegepast. In aanvulling op de procedure van bijlage II worden voor elk type apparaat door of namens degene die de apparaten in de handel brengt alle essentiële radiotestreeksen uitgevoerd. Deze procedure voorziet in het inschakelen van een aangemelde instantie in de gevallen waarin de testreeksen niet in geharmoniseerde normen zijn vastgelegd. Degene die de apparaten in de handel brengt, verklaart dat de tests zijn uitgevoerd en dat de apparaten met de belangrijkste vereisten overeenstemmen. In het geval waarin een aangemelde instantie bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure is betrokken, wordt door degene die de radioapparaten in de handel brengt het identificatienummer van deze aangemelde instantie op de apparaten aangebracht.
Bijlage IV betreft de procedure waarbij door degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een technisch constructiedossier wordt aangelegd. Deze procedure kan voor randapparaten en alle soorten radioapparaten, ongeacht het gebruik van geharmoniseerde normen, worden toegepast. Deze procedure bestaat uit de procedures van de bijlagen II en III, met een aantal extra voorschriften. In deze procedure legt degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt het technisch constructiedossier voor aan een of meer aangemelde instanties. De aangemelde instanties nemen het dossier door en kunnen – indien zij de mening zijn toegedaan dat niet naar behoren is aangetoond dat aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde is voldaan – advies uitbrengen aan degene die de apparaten in de handel brengt. Degene die de randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, bewaart het dossier gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de laatste apparaten zijn geproduceerd.
Bijlage V betreft tenslotte de procedure van volledige kwaliteitsborging. Deze procedure kan voor randapparaten en alle soorten radioapparaten, ongeacht het gebruik van geharmoniseerde normen, worden toegepast. Bij deze procedure hanteert degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor ontwerp, fabricage, eindproductcontrole en beproeving. Hij staat hierbij onder toezicht van een aangemelde instantie.
Tenslotte geldt, dat de conformiteitsbeoordelingsprocedures van richtlijn nr. 73/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lid-Staten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEG L 77) (hierna: richtlijn nr. 73/23/EEG) in plaats van bovengenoemde conformiteitsbeoordelingsprocedures, mogen worden toegepast om de overeenstemming van de apparaten met de voorschriften van artikel 3, eerste lid, onderdeel a (veiligheid en gezondheid) van de richtlijn, aan te tonen.
Om de overeenstemming van de apparaten met de voorschriften van artikel 3, eerste lid, onderdeel b (elektromagnetische compatibiliteit) van de richtlijn, aan te tonen, mag enkel gebruik worden gemaakt van de conformiteitsbeoordelingsprocedures van de richtlijn en niet van de procedures van de EMC-richtlijn (zie de gelijkluidende analyses van de Europese Commissie van 10 september 2006, DG ENTR/H5/EMC/WP/12/13/EC en van 6 oktober 2006, (21)55 Effects of new EMC Directive.doc, DG ENTR/H5/TCAM 21 (06) 55).
In artikel 7 van het besluit wordt in verband met de van toepassing zijnde conformiteitsbeoordelingsprocedures verwezen naar de bijlagen van de richtlijn. Voor alle duidelijkheid is in verband daarmee in artikel 8 van het besluit bepaald, dat degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, moet voldoen aan de uit de bijlagen II tot en met V van de richtlijn voortvloeiende verplichtingen die van toepassing zijn op die apparatuur.
In artikel 9 is bepaald dat, indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure een aangemelde instantie moet worden ingeschakeld, degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt zelf mag kiezen welke aangemelde instantie hij hierbij inschakelt. Het kan hierbij gaan om een in een lidstaat gevestigde aangemelde instantie dan wel om een in een derde land gevestigde aangemelde instantie. Overeenkomstig artikel 1, onderdeel g, van het besluit wordt met derde land bedoeld een land waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van conformiteit heeft gesloten (zie algemeen deel van de nota van toelichting). Hierbij zij echter aangetekend, dat een in een derde land gevestigde aangemelde instantie slechts bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure mag worden ingeschakeld, indien het radioapparaten of randapparaten betreft die in de Europese Unie in de handel worden gebracht. De reden hiervoor is, dat de hiervoor bedoelde overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van conformiteit alleen van toepassing zijn in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is. Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel wil brengen in een van de landen die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en geen lidstaat van de Europese Unie is, kan bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure derhalve slechts een aangemelde instanties inschakelen die in een lidstaat is gevestigd.
Artikel 11 van het besluit ziet op de aanwijzing door de minister van Nederlandse instanties. Uit artikel 11, eerste lid, vloeit voort dat een instantie slechts voor aanwijzing in aanmerking komt indien uit de aanvraag tot aanwijzing volgt, dat de instantie blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN 45011 of de norm NEN-EN 45012. De norm NEN-EN 45011 behelst algemene eisen voor instellingen die productcertificatiesystemen uitvoeren en de norm NEN-EN 45012 behelst algemene eisen voor instellingen die beoordeling en certificatie/ registratie van kwaliteitssystemen uitvoeren. Deze normen omvatten in elk geval de minimumcriteria die op grond van bijlage VI van de richtlijn gelden voor de aanwijzing van aan te melden instanties. Overigens wordt er van uitgegaan, dat de accreditatie plaatsvindt door de Raad voor Accreditatie of een vergelijkbare accreditatie-instelling in een lidstaat van de Europese Unie.
In het tweede lid van artikel 11 wordt de mogelijkheid geopend de aanwijzing tot bepaalde categorieën randapparaten of radioapparaten te beperken. Dit is van belang gezien de diversiteit van apparaten die onder de werking van het onderhavige besluit vallen. Iedere te onderscheiden groep apparaten vraagt zijn eigen specifieke deskundigheid. Dit kan leiden tot een zekere specialisatie per instantie.
In een ministeriële regeling op basis van artikel 12 van het besluit is uitgewerkt op welke wijze een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend.
Artikel 10 van het besluit behelst voorschriften over de markeringen die op de apparaten moeten worden aangebracht.
Artikel 10, eerste lid, gaat over de CE-markering, die door degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt wordt aangebracht ten bewijze dat de apparaten voldoen aan de essentiële eisen.
Artikel 10, tweede lid, gaat over de markering die op radioapparaten wordt aangebracht ter aanduiding van de categorie waartoe deze radioapparaten behoren. Deze markering wordt slechts aangebracht, indien de Commissie, overeenkomstig de procedure van artikel 15 van de richtlijn, een dergelijke aanduiding van apparatuurcategorie («equipment class identifier») heeft vastgesteld. Ter uitvoering van deze regelgeving van de Commissie is bij ministeriële regeling uitgewerkt in welke gevallen een aanduiding van apparatuurcategorie op de radioapparaten wordt aangebracht.
Artikel 10, derde lid, gaat over de markering die moet worden aangebracht op radioapparaten die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd. Door middel van deze markering («alert sign») wordt de gebruiker van de apparaten geattendeerd op voorschriften inzake het gebruik van deze radioapparaten in bepaalde lidstaten.
Bij ministeriële regeling zijn regels gesteld omtrent de afmeting en de grafische vorm van vorenbedoelde markeringen, de aanvullende aanduidingen bij deze markeringen, de wijze waarop deze markeringen worden aangebracht en omtrent de zichtbaarheid, leesbaarheid en herkenbaarheid hiervan.
Bij een aanvullende aanduiding bij de CE-markering gaat het om het identificatienummer van de aangemelde instantie die bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure is betrokken (artikel 12, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn) en de aanduiding waaruit blijkt aan welke voorschriften de desbetreffende apparaten voldoen (artikel 8, derde lid, van de richtlijn).
Artikel 13, eerste lid, ziet op de gebruiksvoorschriften van de apparaten en op de wijze waarop degene die de apparaten in de handel brengt de informatie omtrent het gebruik aan de gebruiker verstrekt. Gewezen zij op het feit, dat door middel van een speciale markering («alert sign») die op radioapparaten wordt aangebracht de gebruiker wordt geattendeerd op voorschriften die gelden met betrekking tot het gebruik van deze apparaten in bepaalde lidstaten. Het betreft de aanvullende markering, bedoeld in artikel 10, derde lid, van het besluit. In een ministeriële regeling zijn nadere regels gesteld omtrent deze markering.
Artikel 13, tweede lid, behelst de verplichting voor degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt om ervoor te zorgen dat op die apparaten zijn naam of de naam van de fabrikant is aangebracht alsmede een type-, partij- of serienummer waardoor het mogelijk is hem of de fabrikant te identificeren.
In artikel 14 van het onderhavige besluit is uitvoering gegeven aan artikel 4, tweede lid, van de richtlijn.
Ter uitvoering van laatstgenoemd artikellid van de richtlijn geldt op grond van artikel 14, eerste lid, van het besluit, dat aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken aan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) informatie verschaffen over de technische specificaties van de netwerkaansluitpunten en deze informatie op genoegzame wijze bekend maken, voordat via deze netwerkaansluitpunten diensten aan het publiek beschikbaar worden gesteld. Eventuele wijzigingen in de technische specificaties worden ten minste twee maanden voor de datum waarop deze wijzigingen ingaan door de aanbieder aan het college medegedeeld en bekend gemaakt (artikel 14, derde lid). Van de wijze waarop deze bekendmaking plaatsvindt (bijvoorbeeld via dag- of vakbladen) wordt door de aanbieder mededeling gedaan in de Staatscourant (artikel 14, vierde lid).
Deze artikelen, die strekken tot uitvoering van artikel 7, derde tot en met vijfde lid, van de richtlijn bevatten regels betreffende de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken. Uit artikel 15 vloeit voort, dat een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk er zorg voor draagt dat de toegang tot het openbare telecommunicatienetwerk is gegarandeerd, indien dit geschiedt met behulp van randapparaten die voldoen aan de in artikel 5 bedoelde voorschriften.
Artikel 16 behelst een bijzondere procedure voor het geval waarin randapparaten die aan de in artikel 5 bedoelde voorschriften voldoen, ernstige schade toebrengen aan een telecommunicatienetwerk, schadelijke interferentie veroorzaken of het telecommunicatienetwerk of de werking daarvan schaden. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk mag in dat geval de randapparaten weigeren aan te sluiten, afsluiten dan wel buiten gebruik stellen. Hij heeft hiervoor de toestemming nodig van de OPTA.
Artikel 17 geeft een procedure voor dringende gevallen, waarin ter bescherming van het openbare telecommunicatienetwerk onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen. De aanbieder is in een dergelijk geval gerechtigd om randapparaten onmiddellijk af te sluiten. De aanbieder is verplicht om de gebruiker van het openbare telecommunicatienetwerk, direct en zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, een alternatieve voorziening te bieden. Op hem berust ingevolge het tweede lid van artikel 17 de verplichting om de OPTA hiervan onmiddellijk achteraf in kennis stellen.
Aan dit artikel is een nieuw eerste lid toegevoegd. Bij de wijziging van hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet is deze bepaling niet langer opgenomen in de wet, maar gekozen voor een systeem met een delegatiebasis in de wet. De bepaling, die inhoudelijk niet is gewijzigd, diende derhalve in dit besluit te worden opgenomen.
Artikel 10.1, eerste lid, van de Telecommuncatiewet bevat een verbod om niet-conforme uitrusting in de handel te brengen of te verhandelen. Artikel 18 bevat voor randapparaten en radioapparaten een uitzondering op het verhandelverbod. Hiermee wordt voor het verhandelen van randapparaten en radioapparaten een minder zwaar regime in het leven geroepen dan voor het in de handel brengen van randapparaten en radioapparaten. De verhandelaar hoeft bijvoorbeeld niet zelf te toetsen aan de essentiële eisen. Wel moet hij voldoen aan de verplichtingen betreffende de CE-markering, het beschikbaar hebben van documenten en het verschaffen van informatie. Indien hij aan deze verplichtingen voldoet, dan is het hem niet verboden de uitrusting te verhandelen.
Echter, indien ondanks het voldoen aan de verplichtingen betreffende de CE-markering, het beschikbaar hebben van documenten en het verschaffen van informatie toch geconstateerd wordt dat uitrusting niet voldoet aan de essentiële eisen, dan is het onwenselijk dat deze uitrusting verhandeld wordt. Daarom is voor dat geval in het vierde lid voorzien in een verhandelverbod. Voordat dit verhandelverbod geldt, ontvangt de betrokkene een schriftelijke mededeling en wordt er een bekendmaking in de Staatscourant geplaatst
De bekendmaking in de Staatscourant is noodzakelijk om te informeren omtrent de «ondeugdelijkheid» van uitrusting en omtrent het tijdstip waarop het in het vierde lid neergelegde verbod van toepassing is. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de soort uitrusting kan de hiervoor bedoelde bekendmaking tevens in een landelijk dagblad dan wel in een vakblad worden gepubliceerd.
Dit artikel berust op artikel 10.2, tweede lid, van de Telecommunicatiewet en behelst de implementatie van artikel 9, vijfde lid van richtlijn nr. 1999/5/EG. Bij de uitvoering van dit artikel zal de keus voor het toe te passen middel afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. In sommige gevallen zal het voldoende zijn om het in de handel brengen van de betreffende apparaten slechts te beperken, terwijl in andere gevallen een beëindiging van het in de handel brengen noodzakelijk kan zijn. In voorkomende gevallen kan in plaats van het uit de handel nemen van radiozendapparaten, een last onder dwangsom worden opgelegd.
Dit artikel is zonder inhoudelijke wijziging reeds overgenomen uit het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations en het Besluit radio-elektrische inrichtingen.
Op grond van het Besluit radio-elektrische inrichtingen gold reeds een verbod om handelsreclame te maken voor radiozendapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van de Telecommunicatiewet verboden is. Aangezien er geen reden bestaat om ten aanzien van handelsreclame voor radio-ontvangers en randapparaten anders op te treden dan ten aanzien van handelsreclame voor radiozendapparaten, is in artikel 21 van het onderhavige besluit een verbod opgenomen voor het maken van handelsreclame voor randapparaten of radioapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.1, eerste lid en artikel 10.5, tweede lid van de Telecommunicatiewet verboden is.
De inhoud van dit artikel is in de nieuwe systematiek van hoofdstuk 10 van de Telelcommuniatiewet niet langer op wetsniveau opgenomen. Derhalve diende de bepaling van artikel 10.7, eerste lid, onderdeel c en d te worden opgenomen in dit besluit.
Het artikel implementeert artikel 8, tweede lid, van de richtlijn.
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit het Besluit radioelektrische inrichtingen.
In dit artikel wordt een omissie hersteld door een onjuiste verwijzing naar het Besluit randapparaten en radioapparaten te vervangen door een juiste verwijzing naar het Frequentiebesluit.
Artikel 27, eerste lid behelst een overgangsbepaling die inhoudt, dat het bij of krachtens het besluit bepaalde niet van toepassing is op randapparaten en radioapparaten die uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn (dat wil zeggen vóór 8 april 2001), conform het bij of krachtens het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, onderscheidenlijk het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde, in de handel zijn gebracht. Artikel 27, eerste lid strekt tot implementatie van artikel 18, tweede lid, van de richtlijn.
Voorgesteld wordt de datum van inwerkingtreding van de artikelen van dit besluit te bepalen bij koninklijk besluit. De reden hiervan is dat, op grond van de in de richtlijn genoemde implementatietermijn en de toepassingsdatum, inwerkingtreding van dit besluit gelijk moet lopen met de inwerkingtreding van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 en het nieuwe hoofdstuk 10 van de Telecommunicatiewet. Aangezien in de wet geen vaste datum van inwerkingtreding is opgenomen en reeds voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit is gekozen, wordt deze optie ook voor dit besluit gevolgd. Op deze wijze kan alles gelijktijdig, door middel van één besluit in werking treden. Op grond van artikel 16, eerste lid van de EMC-richtlijn, mag de EMC-richtlijn worden toegepast vanaf 20 juli 2007. Deze datum zal waarschijnlijk dan ook de datum van inwerkingtreding worden.
Daarnaast wordt voorzien in de mogelijkheid om de inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend te stellen. Het kan nodig blijken om de artikelen 11 en 12 eerder in werking te laten treden, zodat instanties reeds aanvragen tot aanwijzingen kunnen indienen. Hiermee zullen de bij ministeriële regeling te stellen regels over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing moet worden ingediend eerder in werking treden.
III Transponeringstabel en vergelijkend overzicht
Hierna is in de transponeringstabel aangegeven op welke wijze de verschillende bepalingen van de richtlijn zijn geïmplementeerd in met name het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007.
Richtlijn nr. 1999/5/EG | Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 |
---|---|
Art. 1, eerste lid | behoeft geen implementatie |
Art. 1, tweede en derde lid | Art. 1, onderdeel e |
Art. 1, vierde en vijfde lid | Art. 2, eerste lid |
Art. 2 | Art 1 |
Art. 3, eerste lid | Art. 5, eerste lid |
Art. 3, tweede lid | Art. 5, tweede lid, gezien in samenhang met artikel 3.5 van de Telecommunicatiewet |
Art. 3, derde lid | Art. 5, derde lid |
Art. 4, eerste lid | behoeft geen implementatie |
Art. 4, tweede lid | Art. 14 |
Art. 5, eerste lid | Art. 6, eerste lid |
Art. 5, tweede en derde lid | behoeven geen implementatie |
Art. 6, eerste lid | Art. 5 |
Art. 6, tweede lid | Art. 5, derde lid |
Art. 6, derde lid | Art. 13, eerste lid |
Art. 6, vierde lid | Art. 4 |
Art. 7, eerste lid | Art. 5 |
Art. 7, tweede lid | Art. 16 Frequentiebesluit |
Art. 7, derde lid | Art. 15 |
Art. 7, vierde lid | Art. 16 |
Art. 7, vijfde lid | Art. 17 |
Art. 8, eerste lid | behoeft geen implementatie |
Art. 8, tweede lid | Art. 22 en art. 16 Frequentiebesluit |
Art. 8, derde lid | Art. 10, vierde lid en Art. 13, derde lid |
Art. 9, eerste lid | Artikel 10.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, gezien in samenhang met Hoofdstuk 15 van de Telelcommunicatiewet |
Art. 9, tweede t/m vierde lid | behoeven geen implementatie |
Art. 9, vijfde lid, onderdeel a | Art. 10.2, tweede lid van de Telecommunicatiewet |
Art. 9, vijfde lid, onderdeel b, zesde en zevende lid | behoeven geen implementatie |
Art. 10, eerste lid | behoeft geen implementatie |
Art. 10, tweede t/m zesde lid | Art. 7 |
Art. 11, eerste lid | Art. 11 |
Art. 11, tweede en derde lid | behoeven geen implementatie |
Art. 12, eerste en tweede lid | Art. 10 |
Art. 12, derde lid | Hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet en Wet op de economische Delicten |
Art. 12, vierde lid | Art. 13, tweede lid |
Art. 13 t/m 17 | behoeven geen implementatie |
Art. 18, eerste lid | Art. 6, tweede en derde lid |
Art. 18, tweede lid | Art. 27, eerste lid |
Art. 18, derde lid | behoeft geen implementatie |
Art. 19 | behoeft geen implementatie |
Art. 20, eerste lid | inmiddels uitgewerkt, was geïmplementeerd in artikel 30 van het Besluit randapparaten en radioapparaten |
Art. 20, tweede en derde lid | Art. 7, vierde lid |
Art. 21 en 22 | behoeven geen implementatie |
Bijlage I | Art. 2 |
Bijlage II tot en met V | Art. 8 |
Bijlage VI | Art. 11 |
Bijlage VII | Art. 10 |
2. Vergelijkend overzicht huidig Besluit randapparaten Besluit randapparaten 2007
Besluit randapparaten | Besluit randapparaten 2007 |
---|---|
Artikel 1 | Artikel 1 |
Artikel 2 | Vervallen |
Artikel 3 | Artikel 2 |
Artikel 4 | Artikel 3 |
Artikel 5 | Artikel 4 |
Artikel 6 | Artikel 5 |
Artikel 7 | Artikel 6 |
Artikel 8 | Artikel 7 |
Artikel 9 | Artikel 8 |
Artikel 10 | Artikel 9 |
Artikel 11 | Artikel 10 |
Artikel 12 | Artikel 11 |
Artikel 13 | Artikel 12 |
Artikel 14 | Artikel 13 |
Artikel 15 | Artikel 14 |
Artikel 16 | Artikel 15 |
Artikel 17 | Artikel 16 |
Artikel 18 | Artikel 17 |
Artikel 19 | Artikel 18, deels overbodig gebleken wegens bevoegdheden op grond van de Algemene wet bestuursrecht jo. artikel 15.1 en 15.2 van de Telecommunicatiewet |
Artikel 20 | Vervallen |
Artikel 21 | Artikel 20 |
Artikel 22 | Artikel 21 |
Artikel 23 | Artikel 23 |
Artikel 29 | Artikel 27 |
Artikel 30 | Vervallen, inmiddels uitgewerkt |
De Minister van Economische Zaken,
J. G. Wijn
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 februari 2007, nr. 31.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-20.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.