Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2005, nr. MJZDJZ2005159565, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 39b van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 8 september 2005, nr. W08.05.0360/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 januari 2006, nr. DJZ 2005202055, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet bodembescherming;

b. bevoegd gezag: gedeputeerde staten en daarmee op grond van artikel 88 van de wet gelijkgestelde bestuursorganen, dan wel Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in gevallen als bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van de wet;

c. saneringslocatie: het gedeelte van het grondgebied van het geval van verontreiniging van een land- of waterbodem waarop de melding, bedoeld in artikel 6 betrekking heeft;

d. terugsaneerwaarde: de getalsmatige invulling van het concentratieniveau voor stoffen in de bodem dat met een sanering moet worden gerealiseerd;

e. isolatielaag: een leeflaag of een andere duurzame aaneengesloten afdeklaag.

Artikel 2

  • 1. Dit besluit is van toepassing op een sanering die behoort tot een krachtens artikel 39b van de wet bij ministeriële regeling aangewezen categorie van uniforme saneringen, indien met betrekking tot die sanering een voornemen kenbaar is gemaakt overeenkomstig artikel 39b, derde lid, van de wet.

  • 2. Degene die de bodem saneert, alsmede degene die de sanering feitelijk uitvoert, voeren de sanering uit overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Degene die saneert, maakt in geval van een landbodem gebruik van een saneringsaanpak bestaande uit:

    a. het verplaatsen van verontreinigde grond;

    b. het saneren van verontreinigde grond door middel van een open ontgraving;

    c. het aanbrengen van een isolatielaag;

    d. het saneren van verontreinigd grondwater;

    e. een combinatie van a, b, c of d.

  • 2. Degene die saneert, maakt in geval van een waterbodem gebruik van een saneringsaanpak bestaande uit:

    a. het verplaatsen van verontreinigd sediment;

    b. het ontgraven of baggeren van verontreinigd sediment;

    c. het aanbrengen van een isolatielaag;

    d. een combinatie van a, b of c.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de saneringsaanpak.

Artikel 4

  • 1. Bij ministeriële regeling worden per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent aspecten van de sanering, waartoe onder meer behoren:

    a. de grootte van de verontreinigde bodemoppervlakte van de saneringslocatie;

    b. de aard en omvang van de verontreinigingen;

    c. de hoeveelheid, kwaliteit en afvoerbestemming van bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond, grondwater en baggerspecie;

    d. de hoeveelheid en kwaliteit van de aan te voeren grond of baggerspecie.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden in geval van een landbodem per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent het saneringsresultaat, waartoe onder meer kunnen behoren:

    a. de dikte, aard, constructie en kwaliteit van de aan te brengen isolatielaag;

    b. de terugsaneerwaarde.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden in geval van een waterbodem per categorie uniforme saneringen regels gesteld omtrent het saneringsresultaat, waartoe onder meer kunnen behoren:

    a. de dikte, aard, constructie en kwaliteit van de aan te brengen isolatielaag;

    b. de kwaliteit van de waterbodem na het ontgraven of baggeren van het verontreinigde sediment.

Artikel 5

  • 1. Voorafgaand aan de melding, bedoeld in artikel 6, wordt onderzoek gedaan met betrekking tot de kwaliteit van de bodem van de saneringslocatie.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden per categorie van uniforme saneringen nadere regels gesteld met betrekking tot het bodemonderzoek, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2. Melding uniforme sanering

Artikel 6

  • 1. Degene die het voornemen heeft te saneren overeenkomstig dit besluit verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 39b, derde lid, van de wet in ieder geval met betrekking tot de saneringslocatie aan het bevoegd gezag gegevens over:

    a. de van toepassing zijnde categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 2;

    b. de van toepassing zijnde saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3;

    c. de invulling van de te realiseren aspecten van de sanering en het saneringsresultaat, bedoeld in artikel 4;

    d. het uitgevoerde bodemonderzoek, bedoeld in artikel 5.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder d, betreffen, afhankelijk van de categorie van uniforme saneringen, onder meer gegevens omtrent:

    a. het vroegere, huidige en toekomstige gebruik;

    b. de bodemopbouw en geohydrologische situatie;

    c. de aard en omvang van de verontreinigingen van de saneringslocatie;

    d. de verspreiding van verontreinigende stoffen uit de bovengrond;

    e. de kwaliteit van de af te voeren grond.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen per categorie van uniforme saneringen nadere regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens.

  • 4. De gegevens worden verstrekt op een formulier waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Paragraaf 3. Saneringswerkzaamheden

Artikel 7

  • 1. Met de sanering kan worden begonnen nadat vijf werkdagen zijn verstreken vanaf de datum van ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 6, indien de volgende omstandigheden zich voordoen:

    a. toegepast wordt de saneringsaanpak verplaatsen van verontreinigde grond, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, onder a;

    b. het verplaatsen betreft het tijdelijk uitplaatsen van grond, waarbij de grond na ontgraving weer wordt teruggebracht in het profiel van ontgraving;

    c. de bodem is tot ontgravingsdiepte verontreinigd, en

    d. er is geen isolatielaag op de saneringslocatie aanwezig.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de saneringsaanpak in de omstandigheden, genoemd in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1. De saneringswerkzaamheden vangen aan uiterlijk zes maanden nadat het bevoegd gezag de melding, bedoeld in artikel 6, heeft ontvangen. Het bevoegd gezag kan deze termijn eenmalig met zes maanden verlengen.

  • 2. De melding vervalt indien de saneringswerkzaamheden niet binnen de termijn van zes maanden of voor de afloop van de termijn waarmee is verlengd, zijn aangevangen.

  • 3. Degene die saneert dan wel degene die de sanering feitelijk uitvoert, meldt de datum van aanvang van de saneringswerkzaamheden binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn schriftelijk aan het bevoegd gezag.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling kunnen per categorie van uniforme saneringen regels worden gesteld omtrent:

a. de wijze waarop de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd;

b. het verstrekken van gegevens tijdens de sanering aan het bevoegd gezag en de termijn waarbinnen deze gegevens worden verstrekt;

c. de milieukundige begeleiding;

d. de in het kader van de milieukundige begeleiding verzamelde gegevens over de saneringsuitvoering.

Artikel 10

  • 1. Degene die saneert dan wel degene die de sanering feitelijk uitvoert, meldt wijzigingen ten opzichte van de gegevens verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 6 schriftelijk aan het bevoegd gezag.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de melding van de wijzigingen. Deze regels hebben onder meer betrekking op:

    a. de wijze waarop de wijzigingen worden gemeld;

    b. de termijn waarbinnen de wijzigingen worden gemeld.

Artikel 11

  • 1. De datum van voltooiing van de sanering dient binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen termijn na beëindiging van de saneringswerkzaamheden aan het bevoegd gezag schriftelijk te worden gemeld.

  • 2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan per categorie van uniforme saneringen verschillen.

Paragraaf 4. Evaluatieverslag en nazorg

Artikel 12

In afwijking van artikel 39c van de wet, gelden voor saneringen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de artikelen 13 en 14.

Artikel 13

  • 1. Na de uitvoering van de sanering doet degene die de landbodem of waterbodem heeft gesaneerd daarvan binnen acht weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden schriftelijk verslag aan het bevoegd gezag.

  • 2. Het verslag bevat de volgende gegevens:

    a. de vermelding van de gerealiseerde aspecten van de sanering en het saneringsresultaat, bedoeld in artikel 4, en

    b. de in het kader van de milieukundige begeleiding verzamelde gegevens, bedoeld in artikel 9.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens, waarbij per categorie uniforme saneringen kan worden bepaald dat de vermelding van gegevens, bedoeld in het tweede lid, achterwege kan blijven.

  • 4. Het verslag wordt verstrekt op een formulier waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Artikel 14

  • 1. Het verslag, bedoeld in artikel 13, behoeft de instemming van het bevoegd gezag, dat slechts met het verslag instemt indien de sanering voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 4.

  • 2. Het bevoegd gezag beslist met betrekking tot de instemming binnen acht weken na de indiening van het verslag.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 55 van de wet, wordt een beschikking als bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld met een beschikking als bedoeld in artikel 39c van de wet.

Artikel 15

  • 1. In afwijking van artikel 39d van de wet, behoeft met betrekking tot saneringen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, geen nazorgplan als bedoeld in dat artikel te worden ingediend.

  • 2. De eigenaar, erfpachter of gebruiker van de saneringslocatie waar het aanbrengen van een isolatielaag, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, onder c, heeft plaatsgevonden:

    a. treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het in stand houden en onderhouden alsmede waar nodig het herstellen, verbeteren of vervangen van de isolatielaag, en

    b. neemt de noodzakelijke beperkingen in het gebruik van de bodem of het watersysteem in acht.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de maatregelen en beperkingen, bedoeld in het tweede lid.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16

Dit besluit is niet van toepassing op saneringen waarvoor, voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, overeenkomstig artikel 39 van de wet is ingestemd met een daarop betrekking hebbend saneringsplan.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking met ingang van de vijfde dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 18

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit uniforme saneringen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 1 februari 2006

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Uitgegeven de negende februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Hoofdstuk I. Aanleiding en uitgangspunten van het Besluit

1. Aanleiding

De beleidsvernieuwing bodemsanering (bever) heeft geleid tot wijzigingen in beleid en regelgeving op het gebied van bodemsanering. Doel van de beleidsvernieuwing is het wegnemen van factoren die stagnatie veroorzaken in de uitvoering van de bodemsanering. Stagnatie in de bodemsanering kan tot gevolg hebben dat gewenste maatschappelijke ontwikkelingen niet of pas veel later door kunnen gaan. Door middel van een wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) en daarop gebaseerde uitvoeringsregels worden die factoren waar mogelijk weggenomen.

Een van die factoren is de uitvoerige procedure die nodig is wanneer activiteiten plaatsvinden op verontreinigde bodems. Er moet dan bodemonderzoek worden verricht en een saneringsplan worden opgesteld, hetgeen maanden in beslag kan nemen. In het kader van de beleidsvernieuwing is vastgesteld dat die uitgebreide procedure lang niet altijd nodig is. Het bevoegde gezag bodemsanering heeft in de afgelopen jaren op diverse manieren al geprobeerd tot een vereenvoudiging van procedures te komen. In een aantal gevallen is dit al een verbetering, maar heeft als nadeel dat er onderlinge verschillen ontstaan, en soms oplossingen worden gekozen die niet helemaal passen binnen de wettelijke systematiek. Daarom is er voor gekozen in de wet zelf een grondslag op te nemen voor een eenvoudige procedure voor eenvoudige saneringen. In navolging van de Wet milieubeheer (Wm) wordt het mogelijk categorieën aan te wijzen waarvoor algemene regels gelden met een meldingsplicht.

Het systeem van algemene regels plus een melding zoals gehanteerd in het Besluit uniforme saneringen (hierna: Besluit) draagt zorg voor een uniform landelijk kader dat geschikt is voor deze eenvoudige standaardsaneringen. Het Besluit stelt daarom exclusief eisen aan saneringen die conform dit besluit worden uitgevoerd. Dat wil zeggen dat het niet mogelijk is bepalingen ten aanzien van deze saneringen in gemeentelijke of provinciale verordeningen op te nemen. Dit systeem heeft tevens als gevolg dat een eventuele mededeling door het bevoegd gezag met betrekking tot de juistheid van de melding geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oplevert.

Het Besluit bevat een uitwerking van voornamelijk procedurele voorschriften. De categorieën waarvoor dit Besluit geldt worden beschreven in een ministeriële regeling. In 2003 is VROM aangevangen met het project Besluit uniforme saneringen. In dit project is vanaf het begin bewust gekozen voor een benadering waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de ervaring en de kennis van gemeenten en provincies en het bedrijfsleven. Het milieuhygiënische belang van uniforme saneringen is groot. Een groot deel van de saneringsoperatie heeft betrekking op kleinschalige en eenvoudige verontreinigingssituaties. Daarbij gaat het om een aanzienlijke hoeveelheid sterk verontreinigde grond, die met toepassing van dit instrument binnen een relatief korte periode op een uniforme manier kan worden gesaneerd. Dit instrument zal naar verwachting bijdragen aan een toename van het aantal saneringen. Een lichtere procedure betekent ook dat uitvoering van bouwplannen en dergelijke sneller kan plaatsvinden, waardoor de maatschappelijke kosten zullen afnemen.

2. Uitgangspunten

Doel van het Besluit is het bodemsaneringsproces te versnellen door de procedure voor eenvoudige saneringen in te perken. Daarmee wordt bijgedragen aan een beperking van de administratieve lasten voor de saneerder en uitvoeringslasten voor het bevoegd gezag. De overheden die bevoegd gezag zijn kunnen meer saneringen behandelen in een korte tijd door deze procedurele vereenvoudiging. De procedure voorafgaand aan de sanering neemt minder tijd in beslag, waardoor er meer tijd kan worden besteed aan de handhaving. In artikel 39b van de Wbb is geregeld dat voor een sanering die wordt uitgevoerd overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens artikel 39b geen beschikkingen omtrent de ernst, de spoedeisendheid, en de beschikking op het saneringsplan worden genomen.

Deze worden vervangen door een melding dat overeenkomstig de eisen van het Besluit wordt gesaneerd. De meldingsprocedure duurt vijf weken. Bij bepaalde nader omschreven zeer eenvoudige uniforme saneringen duurt de procedure zelfs slechts vijf werkdagen. Dit is aanmerkelijk korter dan de instemmingprocedure op het saneringsplan, waarvoor een termijn geldt van dertien weken tot maximaal zelfs een half jaar.

Voor de saneringen die onder dit Besluit vallen geldt – evenals bij reguliere saneringen – de verplichting een evaluatieverslag op te stellen. De voorschriften ten aanzien van de inhoud van het evaluatieverslag zijn voor uniforme saneringen, ten opzichte van de voorschriften die gelden voor reguliere saneringen als bedoeld in artikel 39c van de wet, sterk vereenvoudigd. Hetzelfde geldt voor de instemmingprocedure op het evaluatieverslag. Bovendien is de instemmingstermijn expliciet vastgelegd op 8 weken. Tenslotte geldt ten aanzien van nazorg dat in het Besluit is afgezien van de plicht om een nazorgplan op te stellen (zie artikel 39d van de wet). Hiervoor is gekozen omdat de bepalingen van het Besluit zodanig zijn dat het opstellen van een nazorgplan voor eenvoudige standaard saneringen geen toegevoegde waarde oplevert en bovendien een onevenredige belasting betekent voor diegene die de sanering uitvoert. In geval van een uniforme sanering waarbij een isolatielaag wordt aangebracht zijn – in het Besluit en de ministeriële regeling – wel enkele algemene nazorgbepalingen opgenomen gericht tot de eigenaar, erfpachter en gebruiker, ten behoeve van het gebruik en het instandhouden of herstellen van de isolatielaag.

De effecten van dit Besluit voor de uitvoerings- en handhavingpraktijk zullen in het eerste jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. De evaluatie zal indien noodzakelijk leiden tot aanpassing van regelgeving.

Hoofdstuk II. Inhoud regelgeving uniforme saneringen

1. Structuur

De regelgeving betreffende uniforme saneringen kent een getrapte structuur. Op wetsniveau (artikel 39b van de Wbb) wordt op hoofdlijnen de reikwijdte van het Besluit uniforme saneringen bepaald. Voorts wordt in artikel 39b vastgelegd welke onderdelen van de regelgeving worden gedelegeerd naar lagere regelgeving (algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling). Tenslotte bepaalt artikel 39b welke artikelen van de Wbb buiten toepassing worden gelaten. Op het niveau van algemene maatregel van bestuur wordt vastgelegd wat de gemeenschappelijke inhoudelijke en procedurele eisen zijn die aan de verschillende categorieën van uniforme saneringen kunnen worden gesteld. Op het niveau van ministeriële regeling wordt vastgelegd welke categorieën van uniforme saneringen worden onderscheiden, inclusief de specifieke (voornamelijk technische) randvoorwaarden per categorie van uniforme saneringen.

2. Subdelegatie

Het werken met algemeen verbindende voorschriften op het terrein van bodemsanering is nieuw voor zowel de saneerder als de decentrale overheden. De reguliere Wbb-procedure wordt gekenmerkt door een hoge mate van individuele gedetailleerde bepalingen en voorschriften in saneringsplannen en beschikkingen op saneringsplannen. Een dergelijke detaillering is niet altijd (of meestal niet) noodzakelijk voor eenvoudige standaard saneringen. Een deel van deze voorschriften blijft echter noodzakelijk en wordt daarom overgenomen in de regelgeving betreffende uniforme saneringen. Waar het gaat om voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven, en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld, is gekozen voor opneming in een ministeriële regeling. Daarbij valt te denken aan de opdracht aan de minister tot het vaststellen van een model voor een formulier waarop de gegevens verstrekt worden of het regelen van de technische details van een bepaalde sanerings- of onderzoeksmethode. Voorts is aan de minister de bevoegdheid gedelegeerd om categorieën van uniforme saneringen aan te wijzen waarop de algemene maatregel van bestuur van toepassing zal zijn. De wet stelt hiervoor het kader: het moet gaan om eenvoudige, gelijksoortige saneringen van korte duur. Voor het instrument Regeling is tevens gekozen, omdat een regeling de flexibiliteit biedt om op een snelle wijze noodzakelijke randvoorwaarden aan te passen, zodat binnen een voor de uitvoerings- en handhavingspraktijk aanvaardbare periode (drie tot zes maanden) kan worden ingespeeld op onvoorziene omstandigheden.

Hoofdstuk III. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

1. Uitvoerbaarheid

Tot voor kort werkte het bevoegd gezag in het kader van bodemsanering slechts met het systeem van het saneringsplan en de beschikking op het saneringsplan. Door de invoering van het Besluit wordt het werken met een specifiek meldingssysteem daar aan toegevoegd. Een meldingsysteem vereist een iets andere organisatie van de uitvoering en handhaving. Daardoor is de verwachting dat de administratieve organisatie van de bevoegde gezagsinstanties op onderdelen zal worden aangepast. Dit zal gepaard gaan met het verleggen van accenten van uitvoering naar handhaving. VROM heeft gedurende ruim anderhalf jaar intensief overleg gevoerd met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, VNG, IPO en organisaties uit het bedrijfsleven om de uitvoerbaarheid af te stemmen op de wensen en mogelijkheden uit de praktijk. Hieruit is gebleken dat het Besluit goed uitvoerbaar is.

2. Handhaafbaarheid

Het Besluit regelt de kaders en criteria waaraan een uniforme sanering dient te voldoen en welke procedurele eisen worden gesteld aan de verschillende categorieën van uniforme saneringen. In de Regeling worden de kaders en criteria nader uitgewerkt en wordt per categorie beschreven aan welke eisen de sanering moet voldoen. Bestuurlijke handhaving is op grond van deze regels goed mogelijk, omdat een overtreding als regel eenvoudig is vast te stellen. Uit het evaluatieverslag moet blijken of aan het saneringsresultaat wordt voldaan. Indien dit niet het geval is kan het bevoegd gezag verlangen dat hier alsnog aan zal worden voldaan. In het Besluit is geregeld dat wijzigingen tijdens de sanering moeten worden gemeld. In het Besluit is voorgeschreven dat zowel de saneerder als degene die de sanering uitvoert de regels van het Besluit en de Regeling moet toepassen bij de uitvoering van de sanering. Indien in strijd met dit voorschrift wordt gehandeld kan bestuursrechtelijke handhaving wordt ingesteld overeenkomstig de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 39b van de Wbb is bovendien opgenomen in de Wet economische delicten, zodat ook strafrechtelijke handhaving mogelijk is. In het deelproject handhaving is uitvoerig overleg gevoerd met vertegenwoordigers van het bevoegde gezag Wbb uit de handhavingpraktijk. De conclusie die uit dit overleg kon worden getrokken is dat de voorschriften in dit Besluit aangevuld met bepalingen in de Regeling voldoende mogelijkheden bieden voor een adequate handhaving.

Hoofdstuk IV. Gevolgen van het besluit

1. Gevolgen voor de met uitvoering belaste overheden

Het Besluit draagt bij aan vermindering van de uitvoeringslasten bij decentrale overheden. Voor saneringen op grond van dit Besluit is minimaal of geen vooroverleg nodig, komen de beschikking omtrent de ernst en spoedeisendheid, en de beschikking op het saneringsplan te vervallen, geldt een eenvoudige instemmingprocedure op het evaluatieverslag en gelden er in plaats van een verplicht nazorgplan eenvoudige nazorgmaatregelen voor bepaalde gevallen. Het Besluit heeft op de middellange termijn een afname van de apparaatskosten tot gevolg. Op korte termijn zal het effect van het Besluit op de apparaatskosten echter neutraal zijn. Dit wordt onder meer veroorzaakt doordat het Besluit noodzaakt tot een aanpassing van de administratieve organisatie van de bevoegde gezagen. Daarnaast wordt verwacht dat het Besluit saneerders zal stimuleren eerder tot sanering over te gaan, hetgeen op de korte termijn tot gevolg heeft dat er in de eerste jaren meer saneringen dienen te worden afgehandeld. Tenslotte noodzaakt het Besluit tot een snellere en meer adequate handhaving door bevoegde gezagen vanwege de korte reactie- en saneringsdoorlooptermijnen. De bevoegde gezagen dienen daarom een deel van de vrijgekomen capaciteit bij de uitvoering in te zetten voor de extra benodigde handhaving van het Besluit. Het Besluit wordt in het eerste jaar na inwerkingtreding gemonitoord en geëvalueerd. Hierbij zal ook onderzoek worden gedaan naar de vermindering van de apparaatskosten.

2. Gevolgen voor het bedrijfsleven

Het Besluit schept voor de saneerder en het bedrijfsleven vooraf maximale duidelijkheid en rechtsgelijkheid. De saneerder kan indien wordt voldaan aan de regels van het Besluit snel – dat wil zeggen na maximaal vijf weken – aan de slag. Daardoor kunnen voorgenomen vervolgactiviteiten op een saneringslocatie sneller worden uitgevoerd. Het inzetten van het instrument algemene regels (Besluit en Regeling) gaat in casu niet ten koste van de behoefte die in de praktijk bestaat aan maatwerk, omdat de saneerder de flexibiliteit behoudt om – indien dat voor hem nuttig is – te kiezen voor de reguliere Wbb-procedure.

3. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger

Het Besluit vermindert de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger, met name omdat de eigenaar van de saneringslocatie kan volstaan met een beperkte maar gerichte onderzoeksinspanning en daardoor minder onderzoekskosten zal maken, geen kosten hoeft te maken voor het opstellen van een saneringplan en een saneringsverslag, aangezien beide worden vervangen door een standaard meldingsformulier en minder kosten heeft door inkorting van de proceduretijd voorafgaande aan de sanering. Daarnaast spelen ook nog aspecten als gerichte nazorg en de standaardisatie van saneringsoplossingen die tot kostenvermindering zouden kunnen leiden.

In het Besluit worden twee standaard formulieren voorgeschreven, namelijk het standaard meldingsformulier BUS en het standaardformulier voor het saneringsverslag. Beide formulieren komen in de plaats van het saneringsplan en het huidige evaluatierapport. Het werken met formulieren is in dit geval onvermijdelijk in verband met de controle op de naleving van de saneringsregels. De modellen van deze formulieren worden opgenomen als bijlagen bij de Regeling.

De saneerder dient weliswaar door middel van deze formulieren een grote hoeveelheid informatie te verstrekken aan het bevoegd gezag, maar dit is aanzienlijk minder dan de benodigde informatie volgens de huidige procedure. In de projectgroep (zie hoofdstuk V) is veel aandacht besteed aan de inhoud van de meldingsformulieren, zodat alleen de meest noodzakelijke informatie in de formulieren wordt gevraagd.

Eind vorig jaar is een analyse uitgevoerd op het beschikbare databestand van het landsdekkend beeld om inzicht te verkrijgen in de potentiële aantallen BUS-saneringen. Aan saneringslocaties die onder het Besluit vallen, wordt een aantal eisen gesteld, zoals eisen die gelden voor de oppervlakte van de saneringslocatie (voor zowel immobiele als mobiele verontreinigingssituaties) en voor het verontreinigde bodemvolume (alleen voor mobiele verontreinigingssituaties). Dit zijn grootheden die ook voorkomen in de landelijke inventarisatie naar (mogelijke) locaties met bodemverontreiniging, de nulmeting van het landsdekkend beeld van 1 maart 2004, of daaruit kunnen worden afgeleid.

Uit deze analyse blijkt dat naar verwachting 45% van alle saneringen een potentiële BUS-sanering is en dat het totaal aantal potentiële BUS-saneringen wordt geschat op circa 29.000, waarvan circa 36% valt onder de categorie kleinschalige immobiele BUS-saneringen en circa 64% valt onder de categorie kleinschalige mobiele BUS-saneringen.

Daarnaast is een onderzoek gedaan naar de gemiddelde saneringskosten van BUS-saneringen en de mogelijk te realiseren kostenverminderingen. De administratieve lastenvermindering als gevolg van het Besluit worden in hoofdzaak gerealiseerd door de vermindering van regels en procedures met betrekking tot de voorbereidings- en onderzoekskosten van de sanering. Eventueel andere kostenbesparingen die zouden kunnen worden gerealiseerd, zijn op dit moment moeilijker in te schatten, hetzij omdat nog geen gegevens bekend zijn, of omdat sprake is van vermindering van kosten ten opzichte van de onlangs in de Wbb nieuw opgenomen eisen (zie bijvoorbeeld artikel 39d inzake nazorg). Uit het kostenonderzoek blijkt dat de gemiddelde kosten van een BUS-sanering voor een mobiele verontreinigingssituatie per locatie kunnen worden geschat op € 45.000 en van een BUS-sanering voor een immobiele verontreinigingssituatie op € 58.000.

Uit de schatting van de voorbereidings- en onderzoekskosten van BUS-saneringen, blijkt dat het Besluit in geval van mobiele verontreinigingssituaties tot een besparing leidt van circa 13% en in geval van immobiele verontreinigingssituaties kan dit percentage oplopen tot circa 20%.

Uit de gegevens met betrekking tot het aantal potentiële BUS-saneringen, de gemiddelde kosten per categorie uniforme saneringen en de verwachte besparingen, kan worden afgeleid dat het Besluit kan leiden tot een totale administratieve lastenverlichting van circa € 230 miljoen.

Uit de jaarlijkse monitoringsrapportages blijkt dat in de laatste vier jaar gemiddeld circa 1.000 saneringen per jaar zijn uitgevoerd. Indien wordt uitgegaan van circa 45% potentiële BUS-saneringen dan resulteert dat in een totale administratieve lastenvermindering per jaar van circa € 3.6 miljoen.

Op welke termijn en in welke mate de genoemde besparingen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd hangt van meerdere factoren af. Een belangrijke factor is het draagvlak voor het Besluit en de keuze van de eigenaar/erfpachter om saneringen via het Besluit te laten plaatsvinden. De eigenaar/erfpachter is namelijk vrij om te kiezen voor een sanering via het Besluit of via het normale Wbb-saneringsplanprocedure. Daarnaast is de bekendheid met het Besluit van belang.

Anderzijds geldt dat in de nabije toekomst een uitbreiding van het aantal potentiële categorieën van uniforme saneringen is voorzien, waardoor de besparingen verder zullen oplopen.

Naast de lastenverlichting zal het Besluit naar verwachting mogelijk drempelverlagend werken in situaties waarbij ontwikkelingen zijn voorzien en waarbij binnen deze te ontwikkelen gebieden sprake is van bodemverontreiniging. Zelfs zal het Besluit mogelijk een bijdrage kunnen leveren in het opheffen van stagnaties van maatschappelijke processen waarbij bodemverontreiniging een rol speelt.

In verband met de administratieve lastentoets is het Besluit voor advies voorgelegd aan Actal. Dat advies is positief. Wel zijn er enige opmerkingen gemaakt waarmee rekening gehouden moet worden.

Actal geeft aan dat de inschatting van het aandeel administratieve lasten voor burgers en voor bedrijven nader met cijfers moet worden onderbouwd bij de ministeriële regeling.

Voorts adviseert Actal de nulmeting administratieve lasten voor burgers op het punt van bodemsaneringen aan te vullen. Tot slot wordt geadviseerd zoveel mogelijk saneringen onder het eenvoudige regime te laten vallen. De opmerkingen van Actal zullen ter harte worden genomen en de ministeriële regeling zal voor advies aan Actal worden voorgelegd.

4. Milieueffecten

De milieueffecten van het Besluit zijn naar verwachting in beginsel neutraal ten opzichte van de oude situatie. Milieueffecten kunnen globaal ingedeeld worden in kwantitatieve en kwalitatieve effecten.

Daar het Besluit zich voornamelijk richt op het terugdringen en uniformeren van regels en het vereenvoudigen van de saneringsprocedure wordt verwacht dat het totaal aantal saneringen op de lange termijn ongeveer gelijk zullen blijven na de inwerkingtreding van het Besluit.

Het aantal uniforme saneringen zal wel toenemen ten koste van het aantal reguliere Wbb-saneringen. Hierbij is van belang dat de saneerder zelf de procedure kiest, dat het Besluit niet dwingt tot het uitvoeren van een sanering en dat de aanleiding voor een uniforme sanering veelal niet een milieuhygiënische, maar eerder een maatschappelijke (bouwactiviteiten, etc.) is.

Een mogelijk positief kwantitatief effect is dat verwacht wordt dat op de lange termijn een aantal saneringen eerder zullen worden gestart vanwege de lagere onderzoekskosten, de procedurele vereenvoudigingen en het feit dat de saneerder nu in beginsel zelf de omvang van de sanering bepaalt. Hoe groot het uiteindelijke effect is is afhankelijk van een groot aantal factoren.

Een mogelijk licht negatief effect op de middellange termijn is dat de omvang van de gemiddelde sanering naar verwachting zal afnemen, omdat de saneerder van een uniforme sanering – minder dan bij een reguliere (deel)sanering – niet gebonden is aan de omvangseisen van het geval van verontreiniging. De saneerder zal vaker kiezen voor bijvoorbeeld het aanpakken van de bron van de verontreiniging, waardoor hij er tevens voor kiest de pluim in een later stadium aan te pakken.

Ook de kwalitatieve milieueffecten (bijvoorbeeld in termen van terugsaneerwaarden) zijn naar verwachting in beginsel neutraal ten opzichte van de oude situatie. De uiteindelijke effecten zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de inhoudelijke eisen in de ministeriële regeling.

Hoofdstuk V. Voorbereiding van het besluit

VROM heeft in projectverband gedurende ruim twee jaar intensief overleg gevoerd met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, VNG, IPO, het bedrijfsleven en koepels uit het bedrijfsleven (waaronder VNO/NCW) over de inhoud van het Besluit en de bijbehorende Regeling. Daarnaast is overleg gevoerd met de reguliere bodemoverleg-organen van IPO, VNG.

De overheden die het Besluit moeten uitvoeren zijn over het algemeen positief over de vereenvoudiging die hierdoor mogelijk wordt. Het bedrijfsleven is met name positief over de snellere en eenvoudiger procedure, de vermindering van de administratieve lasten en de verbetering die het Besluit teweegbrengt met betrekking tot de landelijke uniformiteit in de uitvoering door de verschillende bevoegde gezagsinstanties Wbb.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Sub c

Uit deze bepaling blijkt dat degene die meldt de omvang van de saneringslocatie bepaalt. Op grond van artikel 39b Wbb kan de saneringslocatie zowel het geval als ook een gedeelte van het geval van verontreiniging betreffen.

Artikel 2

Eerste lid

Uit deze bepaling blijkt dat het Besluit alleen van toepassing is op saneringen vallend onder de aangewezen categorieën uniforme saneringen indien de saneerder voornemens is te saneren overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde algemene regels (dit Besluit en Regeling).

Daarnaast blijkt dat de saneerder vrij is hiervoor te kiezen dan wel toch de saneringsplanprocedure te volgen. In het laatste geval is het Besluit niet van toepassing. Het bevoegd gezag heeft deze keuzevrijheid niet.

Tweede lid

Ook bij uniforme saneringen is er voor gekozen om snel ingrijpen tijdens een sanering mogelijk te maken. Daarom wordt in deze bepaling – analoog aan artikel 39a Wbb – voorgeschreven dat de saneerder de sanering uitvoert overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens dit besluit. Wanneer hij dit voorschrift overtreedt, kan het bevoegd gezag bestuursrechtelijke handhaving toepassen. Daarbij zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ook de strafrechtelijke handhaving kan op basis van dit voorschrift, dat daartoe wordt opgenomen in de Wet economische delicten, in gang worden gezet. De bepaling richt zich niet alleen tot degene die saneert, maar ook tot degene die de sanering feitelijk uitvoert. Beoogd wordt met deze omschrijvingen een brede groep te kunnen aanspreken van personen die bij de sanering zijn betrokken. De saneerder is degene die de melding heeft gedaan. Dat kan zijn de opdrachtgever tot de sanering, bijvoorbeeld de eigenaar van de grond, maar ook een organisatie die saneringen uitvoert voor anderen. Degene die de sanering feitelijk uitvoert, kan zijn de aannemer, maar ook een werknemer die op eigen houtje afwijkt van de melding. Wanneer bijvoorbeeld de grond op een andere wijze wordt afgevoerd of verwerkt dan in de melding is aangegeven, en de opdrachtgever is daar niet in gekend, kan degene die hiervoor verantwoordelijk is rechtstreeks worden aangesproken door het bevoegd gezag of het Openbaar Ministerie. Het komt in de praktijk ook voor dat er «illegaal» wordt gesaneerd, zonder melding op grond van artikel 28 en/of 39b Wbb en zonder indienen van een saneringsplan zoals voorgeschreven in artikel 39 Wbb. In dat geval worden de genoemde artikelen overtreden, en daarnaast is ook artikel 38 Wbb, waarin de saneringsdoelstelling is opgenomen, in het geding. Overtreding van deze artikelen kan leiden tot bestuursrechtelijke handhaving, en tevens tot strafrechtelijke handhaving op grond van de Wet economische delicten.

Artikel 3

In geval van uniforme sanering dient gekozen te worden voor een bepaalde saneringsaanpak. Dit artikel (gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder d, van de wet) geeft een limitatieve opsomming hiervan, waarbij de aanpakken in een breed kader zijn geplaatst. Dit biedt goede mogelijkheden om bij Regeling door middel van nadere regels voor de te onderscheiden aanpakken te differentiëren en te specificeren, terwijl het mogelijkheden voor nadere regels voor in de toekomst nog uit te werken aanpakken openhoudt. Ook is een combinatie van de genoemde aanpakken mogelijk. Aan enkele van de genoemde combinaties zal echter pas op een later tijdstip – na inwerkingtreding van de tweede tranche van de regeling – invulling worden gegeven.

In het tweede lid wordt een aantal saneringsaanpakken vermeld die van toepassing zijn op waterbodems. Ook hier zijn de aanpakken om bovengenoemde reden in een breed perspectief geplaatst. Met het gestelde in lid twee, onder a, wordt bedoeld het verplaatsen van sterk verontreinigd sediment binnen een watersysteem, terwijl het gestelde in lid twee, onder b, betrekking heeft op het aan het watersysteem onttrekken van verontreinigd sediment en het vervolgens be- of verwerken van dit sediment.

Het aanbrengen van een isolatielaag, zoals bedoeld in lid twee, onder c, kan theoretisch ook inhouden het op natuurlijke wijze laten ontstaan van een afdeklaag indien hiermee aan de criteria van de ministeriële regeling kan worden voldaan. Beoogd wordt te zijner tijd invulling te geven aan de categorie van uniforme saneringen «kleinschalige waterbodems».

Artikel 4

In dit artikel (gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder d, van de wet) wordt de nadere kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de aspecten van sanering gedelegeerd naar de ministeriële regeling. Het betreft hier technische aspecten, met name het stellen van regels over de aard en omvang van de verontreiniging, grond en grondwater. De vaststelling daarvan vindt plaats op basis van gegevens uit de saneringspraktijk.

Het eerste lid van artikel 4, en met name de uitwerking daarvan in de ministeriële regeling, maken het mogelijk om een heldere afbakening van de reikwijdte van de categorieën uniforme saneringen te maken. Het eerste lid noemt de belangrijkste elementen voor het onderscheid tussen uniforme saneringen en reguliere Wbb-saneringen. Dit lid geeft in feite invulling aan wat onder eenvoudige, gelijksoortige saneringen van korte duur wordt verstaan (artikel 39b, eerste lid, Wbb).

Na verloop van tijd zal geëvalueerd worden of de afbakening in de praktijk goed werkt of dat meer of minder saneringen onder een categorie moeten worden gebracht.

In het tweede derde lid zijn de elementen opgenomen die het saneringsresultaat bepalen. Deze zijn met name vanuit milieuhygiënisch- en handhavingstechnisch oogpunt van belang.

Artikel 5

Dit artikel (gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder a, van de wet) bepaalt dat bodemonderzoek voorafgaand aan de melding dient plaats te vinden. De specifieke technische eisen voor dit onderzoek worden per categorie saneringen gegeven in de Regeling.

Artikel 6

Dit artikel is gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder b, van de wet.

De saneerder is niet verplicht om zijn sanering via het Besluit uniforme saneringen te laten lopen.

De saneerder analyseert of zijn situatie valt binnen één van de categorieën van uniforme saneringen, zoals beschreven in de Regeling. Zo ja, dan kiest de saneerder óf voor het indienen van een melding in het kader van het Besluit óf hij kiest voor een melding in het kader voor het «reguliere» Wbb-traject. Indien de saneerder kiest voor de meldingsprocedure conform het Besluit dan vult hij het formulier «Melding BUS-sanering» volledig en naar waarheid in. De saneerder is tevens verplicht om bij het meldingsformulier alle in het Besluit en de Regeling vereiste documenten en onderzoeksrapporten te voegen, waardoor het bevoegd gezag in staat is om op een snelle en eenvoudige wijze te controleren of de melding al dan niet voldoet aan de eisen van het Besluit.

Een belangrijke randvoorwaarde van het Besluit is dat de saneringslocatie waar de melding betrekking op heeft zich in beginsel moet bevinden binnen de grenzen van het perceel van de eigenaar.

Het bevoegd gezag gaat na ontvangst van de melding na:

a. of het meldingsformulier volledig en juist is ingevuld en

b. of de informatie op het meldingsformulier en de informatie in de bijgeleverde onderzoeksrapporten en documenten aanleiding geven om te concluderen dat de melding voldoet aan de eisen van het Besluit en

c. of de informatie op het meldingsformulier overeenkomt met de feitelijke situatie.

Het betreft een volledige inhoudelijke controle van het meldingsformulier en bijbehorende rapporten en documenten aan de eisen van het Besluit. Hier is geen sprake van een formeel besluit (beschikking) in de zin van de Awb, maar van een rechtsoordeel. Het bevoegd gezag gaat slechts na of de melding al dan niet voldoet aan de eisen van het Besluit. Het is het bevoegd gezag niet toegestaan andere eisen toe te voegen. Indien gebleken is dat de melding niet conform het Besluit is ingediend dan kan het bevoegd gezag in het kader van de handhaving aan de saneerder meedelen aan welke eisen van het Besluit niet is voldaan. Deze mededelingen betreffen niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Onderzoeksgegevens zijn noodzakelijk om eenduidig te kunnen vaststellen of de verontreinigingssituatie valt binnen de gedefinieerde afbakening van de reikwijdte van de categorieën uniforme saneringen.

Artikel 7

Artikel 39b, vierde lid, van de wet schept de bevoegdheid om in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven omstandigheden een kortere termijn dan vijf weken voor de aanvang van de sanering te stellen. Met artikel 7 wordt hiervan gebruik gemaakt. Het betreft hier een categorie van de meest eenvoudige uniforme saneringen waarvoor een langere wachttermijn dan 5 dagen niet gewenst is. Met een langere wachttermijn zou de aanvang van deze simpele saneringswerkzaamheden onevenredig lang op zich laten wachten. Voorbeelden hiervan zijn het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan kabels en leidingen in geval van geconstateerde defecten hieraan of situaties waarbij tijdelijk nieuwe nutsleidingen moeten worden aangelegd ten behoeve van de uitvoering van bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden.

De wet bepaalt dat de termijn begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van de melding door het bevoegd gezag. Van belang is dus dat de saneerder weet wanneer de melding door het bevoegd gezag is ontvangen. Dat kan bijvoorbeeld door de melding met bericht van ontvangst te versturen.

Artikel 8

Aangezien één van de doelstellingen van dit Besluit is om de saneringsprocedure voor uniforme, eenvoudige saneringen te bekorten, is het wenselijk dat met de saneringswerkzaamheden binnen niet te lange tijd wordt begonnen. Een termijn van zes maanden (met mogelijkheid van verlenging) ligt in dit verband in de rede. Indien binnen die termijn niet wordt begonnen met de sanering is het wenselijk de procedure te beëindigen door de melding te laten vervallen (volgt uit artikel 39b, vierde lid, laatste zin, van de wet). Indien men na verloop van tijd toch wil saneren conform dit Besluit zal opnieuw een melding moeten worden gedaan.

Om controle op de aanvang van de werkzaamheden te houden, dient de concrete aanvangsdatum aan het bevoegd gezag te worden gemeld.

Artikel 9

Dit artikel (gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder c en d, van de wet) schept de mogelijkheid om in de ministeriële regeling per categorie van uniforme saneringen eisen te stellen aan de wijze waarop de saneringswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd, de milieukundige begeleiding moet plaatsvinden en het verstrekken van gegevens tijdens de sanering en de termijn waarbinnen deze gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt, bijvoorbeeld de melding van de datum waarop de einddiepte van de ontgraving zal worden bereikt bij mobiele saneringen. De eisen in de ministeriële regeling omtrent milieukundige begeleiding zullen waar mogelijk worden afgestemd op het Besluit Kwalibo dat momenteel in voorbereiding is.

Het is de bedoeling dat de milieukundige begeleiding en de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig het in voorbereiding zijnde VROM-protocol: kwaliteit uitvoering en begeleiding uniforme saneringen. Dit protocol is afgeleid van onder meer het VKB-protocol 6001: «Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met conventionele methoden» en het VKB-protocol 6002: «Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met in situ methoden». Ter zake worden eisen gesteld in de ministeriële regeling. Deze eisen zullen worden aangepast bij de inwerkingtreding van het Besluit Kwalibo dat momenteel in voorbereiding is.

Zie ook artikel 13, tweede lid, onder d, waaruit blijkt dat de in dit kader verzamelde gegevens in het evaluatieverslag dienen te worden opgenomen hetgeen van belang is voor een goede beoordeling door het bevoegd gezag van de uitgevoerde sanering.

Artikel 10

In verband met het toezicht op de naleving van het Besluit is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van eventuele wijzigingen in de gegevens die eerder met betrekking tot de sanering zijn gemeld op grond van artikel 39b, eerste en tweede lid, onder c, van de wet; deze wijzigingen kunnen zich ook voordoen door onvoorziene omstandigheden.

Bij Ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de te melden wijzigingen ten opzichte van de gegevens verstrekt bij de melding van de uniforme sanering als bedoeld in artikel 6 door de saneerder of degene die de sanering uitvoert.

Indien gebleken is dat als gevolg van de wijziging de voorgenomen uniforme sanering niet meer in overeenstemming is met het Besluit, dan kan het bevoegd gezag in het kader van de handhaving aan de saneerder meedelen aan welke eisen van het Besluit niet is voldaan. Deze mededeling betreft niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11

In verband met de handhaving is het wenselijk een termijn te stellen voor de schriftelijke melding door de saneerder aan het bevoegd gezag van de voltooiing van de sanering (gebaseerd op artikel 39b, eerste en tweede lid, onder d, van de wet).

Deze termijn kan per categorie van uniforme saneringen verschillen en wordt bij ministeriële regeling bepaald.

Artikelen 12 en 13

De bepalingen in het Besluit ten aanzien van de inhoud van het evaluatieverslag en de instemmingprocedure op het evaluatieverslag zijn sterk vereenvoudigd ten opzichte van de bepalingen van artikel 39c van de wet. Afwijking van dit artikel voor uniforme saneringen is mogelijk op grond van artikel 39b, vijfde lid, van de wet.

Artikel 14

Bovendien is de instemmingstermijn expliciet bepaald op acht weken. Dat betekent dat de procedure binnen een vrij korte termijn kan worden afgerond, waarmee één van de doelstellingen van dit Besluit wordt behaald. In dit verband ligt het ook in de rede dat een inspraakprocedure hier achterwege blijft; mede gelet op de uniformiteit en de algemene regels die gelden voor deze saneringen heeft deze geen toegevoegde waarde. Deze beslissing betreft wel een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Indien het bevoegd gezag niet binnen de termijn van acht weken beslist, kan de saneerder op grond van de artikel 6:2 juncto de artikelen 8:1 en 7:1 Awb een bezwaarschrift indienen en daarna eventueel in beroep gaan. Aangezien in bepaalde situaties zou kunnen worden volstaan met een beperkt verslag, gedacht wordt aan de saneringsaanpak Tijdelijk uitplaatsen van verontreinigde grond, is de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regeling te bepalen dat opneming van bepaalde gegevens achterwege kan blijven.

Voor de beschikkingen met betrekking tot het reguliere evaluatieverslag, bedoeld in artikel 39c van de wet, is op grond van artikel 55 van de wet kadastrale registratie verplicht. Aangezien er geen misverstand over dient te bestaan dat dit ook geschiedt voor de beschikking met betrekking tot het evaluatieverslag van BUS-saneringen, is de bepaling in het derde lid opgenomen.

Artikel 15

In het Besluit is afgezien van de plicht om een nazorgplan op te stellen, hetgeen mogelijk is op grond van artikel 39b, vijfde lid, van de wet. Hiervoor is gekozen omdat de bepalingen van het Besluit zodanig zijn dat het opstellen van een nazorgplan voor eenvoudige standaardsaneringen geen toegevoegde waarde oplevert en bovendien een onevenredige belasting betekent voor diegene die saneert.

In het geval van uniforme saneringen waarbij een isolatielaag wordt aangebracht zijn in het Besluit enkele algemene nazorgbepalingen opgenomen, gericht tot de eigenaar, erfpachter en gebruiker, ten behoeve van het gebruik en het instandhouden en waar nodig herstellen en/of vervangen van de isolatielaag. De gegevens omtrent de gebruiksbeperkingen worden in beginsel vermeld op het meldingsformulier bedoeld in artikel 6.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven