Besluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2005, nr. WJZ/ 2005/54946 (3779), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 38a, 40b, 77, derde lid, 84, eerste lid, en 106, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 21 december, nr. WO5.05.0557/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 januari 2006, nr. WJZ/2006/299 (3779), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT RVC’S, REGIONAAL ZORGBUDGET EN PRAKTIJKSCHOLEN MET DECLARATIEBEKOSTIGING

Het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging wordt gewijzigd als volgt:

A

De hoofdstukken 4, 5 en 6 vervallen.

B

Hoofdstuk 7 wordt vernummerd tot hoofdstuk 4.

C

De artikelen 83 en 84 worden vernummerd tot 9 en 10.

D

Artikel 10 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 10. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit RVC’s en regionaal zorgbudget.

ARTIKEL II. WIJZIGING FORMATIEBESLUIT W.V.O.

Het Formatiebesluit W.V.O. wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de begripsbepaling van «school» vervalt: , met uitzondering van scholen voor praktijkonderwijs die zijn aangewezen op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging.

2. In de begripsbepaling van «schoolsoortgroep 1» vervalt: die niet zijn aangewezen op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt in de tabel met opschrift «Vaste aantal formatieplaatsen categoriale school» in de kolom met opschrift «Formatieplaatsen» voor wat betreft «praktijkonderwijs» het getal «2,64» vervangen door: 3,14.

ARTIKEL III. WIJZIGING BEKOSTIGINGSBESLUIT W.V.O.

Het Bekostigingsbesluit W.V.O. wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

In de begripsbepaling van «school» vervalt: , met uitzondering van scholen voor praktijkonderwijs die zijn aangewezen op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging.

B

Artikel 15d wordt vervangen door:

Artikel 15d. Overgangsbepaling voor scholen voor praktijkonderwijs die op 31 juli 2006 op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging zijn aangewezen

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geldt voor het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs die op 31 juli 2006 op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging was aangewezen, artikel 15b in plaats van artikel 14a.

ARTIKEL IV. COMPENSATIEREGELING BEKOSTIGINGSVERSCHILLEN BIJ OVERGANG NAAR LUMPSUMBEKOSTIGING

  • 1. Onze Minister kent aan het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen, zoals dit luidde op 31 juli 2006, een aanvullende bekostiging toe, voor zover daarop aanspraak bestaat op grond van het tweede tot en met zevende lid.

  • 2. Om vast te stellen of aanspraak bestaat op aanvullende bekostiging wordt volgens bij ministeriële regeling te stellen regels voor elke in het eerste lid bedoelde school:

    a. op grond van de bekostigingsvoorschriften die golden op 31 juli 2006 een bedrag berekend voor de bekostiging voor het schooljaar 2004/2005, en

    b. op grond van de bekostigingsvoorschriften die gelden met ingang van 1 augustus 2006 een bedrag berekend voor de bekostiging voor dat schooljaar.

  • 3. De bedragen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, worden berekend op de grondslag van het aantal leerlingen van de school op 1 oktober 2003 en met inachtneming van het prijspeil 2004/2005.

  • 4. Indien het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, lager is dan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, drukt Onze Minister dit verschil uit in een percentage van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 5. De aanvullende bekostiging bedraagt voor de periode:

    a. van 1 augustus 2006 tot en met 31 juli 2007: het verschil tussen het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, indien het eerste bedrag lager is dan het tweede,

    b. van 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008: indien het percentage, bedoeld in het vierde lid, groter is dan 2, het eerstbedoelde percentage, verminderd met 2 en de uitkomst hiervan vermenigvuldigd met het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a,

    c. van 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2009: indien het percentage, bedoeld in het vierde lid, groter is dan 4, het eerstbedoelde percentage, verminderd met 4 en de uitkomst hiervan vermenigvuldigd met het bedrag bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en

    d. van 1 augustus 2009 tot en met 31 juli 2010: indien het percentage, bedoeld in het vierde lid, groter is dan 6, het eerstbedoelde percentage, verminderd met 6 en de uitkomst hiervan vermenigvuldigd met het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 6. Bij ministeriële regeling:

    a. wordt de uiterste datum vastgesteld waarvoor Onze Minister de aanvullende bekostiging vaststelt, en

    b. wordt een betaalritme vastgesteld voor de betaling van de aanvullende bekostiging.

  • 7. Indien een bevoegd gezag meer scholen als bedoeld in het eerste lid in stand houdt, worden de bedragen die voor elk van deze scholen zijn berekend op grond van het tweede lid, onderdeel a, respectievelijk het tweede lid, onderdeel b, bij elkaar opgeteld, en zijn het vierde, vijfde en zesde lid daarop van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen, zonodig in afwijking van dit artikel, voorzieningen worden getroffen ten behoeve van een goede invoering van dit artikel, voor zover deze voorzieningen betrekking hebben op een periode van ten hoogste drie jaar na 1 augustus 2006.

ARTIKEL V. OVERGANGSRECHTELIJKE BEPALINGEN

  • 1. In de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006 heeft het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging aanspraak op 7/12 van de materiële bekostiging die voor het kalenderjaar 2006 voor de desbetreffende school op grond van artikel 28 van dat besluit is vastgesteld.

  • 2. Hoofdstuk 4 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften, zoals deze luidden op 31 juli 2006, blijven van toepassing op:

    a. aanvragen die op grond van die voorschriften binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend en betrekking hebben op de periode voor 1 augustus 2006,

    b. bezwaarschriften en beroepschriften die binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend met betrekking tot toepassing van die voorschriften en betrekking hebben op de periode voor 1 augustus 2006, en

    c. de afrekening van bekostiging op grond van die voorschriften voor de periode voor 1 augustus 2006.

  • 3. In de periode van 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2006 heeft het bevoegd gezag van een in het eerste lid bedoelde school aanspraak op 32% van de personele bekostiging en 5/12 van de materiële bekostiging die voor het kalenderjaar 2006 voor de desbetreffende school op grond van de artikelen 84 en 85 respectievelijk 86 van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt vastgesteld.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de afrekening na 31 juli 2006 van de personele bekostiging van de in het eerste lid bedoelde scholen.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

De artikelen I en III treden in werking op 1 augustus 2006. De artikelen II, IV en V treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 19 januari 2006

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Uitgegeven de zevende februari 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit besluit heeft tot doel, scholen voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) die op grond van artikel 77, derde lid, van de WVO nog op declaratiebasis werden bekostigd, te brengen onder de reguliere bekostigingsregels van de WVO (lumpsumbekostiging).

Ook verhoogt dit besluit de basisformatie voor leraren, ook wel vaste voet genoemd. Deze basisformatie is vooral voor kleinere scholen van belang.

2. Inhoud van het besluit

Dit besluit schrapt de afwijkende regels voor declaratiebekostiging van scholen voor praktijkonderwijs door:

a. Hoofdstuk 4 uit het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging te laten vervallen, en

b. de naar dit hoofdstuk verwijzende andere algemene maatregelen van bestuur (hierna: AMvB’s) aan te passen.

Behalve de bekostigingsbepalingen komen hiermee ook afwijkende bepalingen op het gebied van rechtspositie, georganiseerd overleg, gemeentelijk beleid, schoolbegeleiding, Vervangingsfonds en Participatiefonds te vervallen.

Deze scholen voor praktijkonderwijs vallen door het schrappen van de afwijkende regels per 1 augustus 2006 onder de wet- en regelgeving die van toepassing is op de scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs die al eerder op de lumpsumbekostiging zijn overgestapt. Voor de scholen die door deze overstap een achteruitgang in de bekostiging zouden ondervinden, bevat dit besluit een tijdelijke overgangsvoorziening.

3. Achtergronden van het besluit

De voornaamste reden om over te gaan naar de lumpsumbekostiging VO is dat er in dat stelsel veel minder centrale regels zijn op het vlak van bekostiging en rechtspositie dan in een systeem van declaratiebekostiging. Bovendien biedt lumpsumbekostiging meer eigen ruimte voor de scholen, waardoor zij het onderwijs beter kunnen laten aansluiten op de behoeften van leerlingen en ouders. De beoogde invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs vanaf 1 augustus 2006 is een goed moment om zo’n omslag ook te maken voor het praktijkonderwijs.

Een tweede argument is dat de verschillen in bekostigingssystematiek en rechtspositie binnen één onderwijssector (het praktijkonderwijs) een ongelijke behandeling betekenen van scholen en medewerkers. Die ongelijkheid moet niet voortbestaan.

Als gevolg van dit besluit zal met ingang van 1 augustus 2006 op het geheel van het praktijkonderwijs één bekostigings- en rechtspositiesystematiek van toepassing zijn, t.w. de lumpsumsystematiek VO respectievelijk het Kaderbesluit VO en de CAO/VO.

In de brief van 13 januari 2004 en de daarbij behorende uitwerkingsnotitie lumpsum, onderdelen 3.2.5 en 7.6 (Kamerstukken II 2003/04, 29 399, nrs. 1 en 5) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgangspunten. De brief van 1 april 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 823, nr. 8) biedt inzicht in de structurele bekostiging en de overgangsregeling, terwijl in de brief van 25 april 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 399, nr. 8) een uitvoerige beschrijving van het gehele overgangstraject is opgenomen. Tevens zijn bij brief van 4 juli 2005 vragen van enkele fracties beantwoord omtrent de invoering van lumpsumbekostiging in het praktijkonderwijs (Kamerstukken II 2004/05, 29 399, nr. 9).

Zoals hiervoor is aangegeven, is de beoogde invoeringsdatum 1 augustus 2006. Vanaf 2006 is in het VO het kalenderjaar de bekostigingsperiode. Dat betekent dat de lumpsum voor de scholen voor praktijkonderwijs begint met een gebroken bekostigingsperiode. Over de eerste zeven maanden van 2006 ontvangen de scholen nog declaratiebekostiging, gebaseerd op de leerlingentelling van 1 oktober 2004, en voor de laatste vijf maanden van 2006 ontvangen zij lumpsumbekostiging, gebaseerd op de leerlingentelling van 1 oktober 2005. Ook de materiële bekostiging wordt gesplitst: tot 1 augustus 2006 «VELO-bekostiging», vanaf 1 augustus 2006 de reguliere exploitatiebekostiging («BSM»).

4. Overgangsrechtelijke systematiek

Als gevolg van de lumpsumbekostiging gaat een beperkt aantal schoolbesturen voor praktijkonderwijs er ten opzichte van de declaratiebekostiging op achteruit. Om deze schoolbesturen de kans te geven zich in te stellen op de hoogte van de nieuwe bekostiging, regelt dit besluit een overgang in stappen.

Het schooljaar 2004–2005 is het meetjaar: het is de basis voor het bepalen van het overgangsrecht en moet zichtbaar maken, of en zo ja welke schoolbesturen er op achteruitgaan. Voor een schoolbestuur is alleen van belang wat er gebeurt met de scholen voor praktijkonderwijs onder dat bestuur; eventuele andere scholen onder datzelfde bestuur vallen buiten de overgangsregeling. Voor de bepaling van eventuele overgangsbekostiging worden de relevante bekostigingsbedragen van de scholen voor praktijkonderwijs onder hetzelfde schoolbestuur bij elkaar opgeteld en uitgedrukt in een percentage. Het percentage wordt berekend zoals hierna uiteengezet.

Allereerst wordt op schoolniveau de hoogte van de personele declaratiebekostiging en de materiële bekostiging van het schooljaar 2004–2005 bepaald. Vervolgens wordt op schoolniveau bepaald hoe hoog de personele en materiële bekostiging voor 2004–2005 zou zijn geweest op basis van de lumpsum-bekostigingsregels zoals deze gelden vanaf 1 augustus 2006. Als het meetjaar 2004–2005 voor een schoolbestuur een achteruitgang oplevert, ontstaat recht op overgangsbekostiging. Het verschil tussen deze beide bekostigingsbedragen wordt geaggregeerd op bestuursniveau en uitgedrukt in een percentage van de totale (oude) bekostiging voor praktijkonderwijs van dat schoolbestuur. Dit percentage vormt de basis voor het overgangsrecht.

Het overgangsrecht geldt voor maximaal vier jaar:

a. voor de periode 1 augustus 2006 tot en met 31 juli 2007 wordt de volledige achteruitgang vergoed die over 2004–2005 is vastgesteld;

b. voor de periode 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 wordt de achteruitgang vergoed die over 2004–2005 is vastgesteld, voor zover deze meer is dan 2% van de totale bekostiging voor praktijkonderwijs van het betreffende schoolbestuur;

c. voor de periode 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2009 wordt de achteruitgang vergoed die over 2004–2005 is vastgesteld, voor zover deze meer is dan 4% van de totale bekostiging voor praktijkonderwijs van het betreffende schoolbestuur;

d. voor de periode 1 augustus 2009 tot en met 31 juli 2010 wordt de achteruitgang vergoed die over 2004–2005 is vastgesteld, voor zover deze meer is dan 6% van de totale bekostiging voor praktijkonderwijs van het betreffende schoolbestuur;

e. voor de periode 1 augustus 2010 tot en met 31 juli 2011 en volgende is geen sprake meer van overgangsbekostiging.

De precieze uitwerking van de overgang gebeurt in een ministeriële regeling. Die regeling zal exact beschrijven welke elementen meegenomen worden om in het meetjaar het verschil op school- c.q. bestuursniveau te bepalen. Zo zal op een enkel punt gemotiveerd kunnen worden afgeweken van de geldende bekostigingsregels om het overgangsrecht te bepalen.

Voorbeeld:

Schoolbestuur X:

Achteruitgang: – 9%

Achteruitgang: – 3,5%

Overgangsrecht 1e jaar

Volledige vergoeding verschil

Volledige vergoeding verschil

Overgangsrecht 2e jaar

Vergoeding 7% van de bekostiging schooljaar 2004/2005

Vergoeding 1,5% van de bekostiging schooljaar 2004/2005

Overgangsrecht 3e jaar

Vergoeding 5% van de bekostiging schooljaar 2004/2005

Geen vergoeding

Overgangsrecht 4e jaar

Vergoeding 3% van de bekostiging schooljaar 2004/2005

Geen vergoeding

Overgangsrecht 5e jaar

Geen vergoeding

Geen vergoeding

5. Administratieve lasten

De overgang naar de lumpsumbekostiging leidt tot een vermindering van de administratieve lasten. Veel van de centrale regelgeving hangt nu nog samen met de systematiek van declaratiebekostiging. Met dit besluit vervalt een groot deel van die centrale regelgeving. Er komt een einde aan het rekenen met formatierekeneenheden en de scholen beschikken voortaan over een budget voor personeel en materieel. Hierdoor krijgen de schoolbesturen en scholen ook meer bestedingsvrijheid.

Verder worden de schoolbesturen als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging vanaf 2006 bekostigd op kalenderjaarbasis en niet meer per schooljaar. Door de overgang van schooljaar- naar kalenderjaarbekostiging wordt de periode tussen leerlingentelling en bekostiging verkort van tien maanden tot drie maanden. Als gevolg van deze «versnelling» van de bekostiging is de groeiregeling praktijkonderwijs niet meer nodig. In december 2006 ontvangt de school de bekostigingsbrief voor het kalenderjaar 2007 die gebaseerd is op de leerlingentelling van 1 oktober 2006.

6. Financiële gevolgen

De overgang van alle scholen voor praktijkonderwijs die nu nog op declaratiebasis worden bekostigd op lumpsumbekostiging heeft een aantal financiële gevolgen. In de eerste plaats leidt de lumpsumbekostiging (incl. de vervangende «cumi-vo-regeling») tot hogere structurele uitgaven dan het regime van declaratiebekostiging. Deze meerkosten worden geraamd op € 5,6 mln.

Artikel II, onderdeel B, van dit besluit verhoogt de basisformatie voor leraren, ook wel vaste voet genoemd, van 2,64 naar 3,14 fte. Deze basisformatie staat los van het aantal leerlingen en is daarmee vooral voor kleinere scholen van belang. De verhoging leidt tot structurele meeruitgaven van ongeveer € 3,0 mln.

De vierjarige overgangsregeling in artikel IV leidt tot eenmalige extra uitgaven van circa € 5,0 mln.

Deze kosten zijn gedekt binnen de begroting voor het Voortgezet Onderwijs.

7. Uitvoeringsgevolgen

De scholen voor praktijkonderwijs krijgen bij de overstap per 1 augustus 2006 te maken met de personele en materiële lumpsumbekostiging VO en met de arbeidsvoorwaarden in het VO . Naast dit financieel-technische en rechtspositionele element verandert er ook het een en ander op het gebied van beleidsvoering, verantwoording en medezeggenschap.

Dit heeft gevolgen voor het beleidsproces en leidt tot een verschuiving van administratie naar beheer en bestuur. De scholen besteden daarbij meer aandacht aan de ontwikkeling, planning en de uitvoering van het schoolbeleid. De invulling hiervan is sterk afhankelijk van de bestuurssamenstelling en de wijze waarop een schoolbestuur dit proces heeft ingericht. Daarnaast dienen zij meer en aan andere instanties verantwoording af te leggen voor het gevoerde beleid.

Om dit in goede banen te leiden, wordt fors geïnvesteerd in het flankerend beleid. Dit beleid richt zich op de versterking van het bestuur en management, informatievoorziening (website, brochures, nieuwsbrieven etc.), instrumentontwikkeling (berekeningstool lumpsumbekostiging, quick scan AO, handboek jaarverslag), en jaarlijks onderzoek naar de stand van zaken tijdens het voorbereidingsproces.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdelen A, B, C en D

Door Hoofdstuk 4 uit het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging te schrappen, vervallen de regels voor declaratiebekostiging.

De hoofdstukken 5 en 6 komen te vervallen omdat deze zijn uitgewerkt. Hierin waren wijzigingsbepalingen opgenomen die reeds zijn opgegaan in de te wijzigen besluiten. Het besluit wordt hierdoor opgeschoond. Vervolgens worden ook de nummering van de laatste twee artikelen (inwerkingtreding en de citeertitel) aangepast. Vanwege het schrappen van Hoofdstuk 4 is ook de citeertitel van het besluit aangepast.

Artikel II

De wijzigingen in artikel 1 van het Formatiebesluit W.V.O. houden in, het schrappen van de verwijzingen naar artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging. Daarnaast wordt in artikel 2 van het Formatiebesluit W.V.O. de vaste voet van een categoriale school voor praktijkonderwijs met een halve formatieplaats verhoogd.

Artikel III

Onderdeel A (artikel 1)

Analoog aan artikel II, zijn ook in het Bekostigingsbesluit W.V.O. de verwijzingen naar het vervallen hoofdstuk in het Besluit RVC’s geschrapt.

Onderdeel B (artikel 15d)

Deze nieuwe bepaling houdt verband met de invoering van het onderwijsnummer. De invoering van het onderwijsnummer voor deze scholen gebeurt pas ná de overgang naar lumpsumbekostiging. In een tweetal ministeriële regelingen is hiervoor een voorziening getroffen: de Regeling gegevenslevering onderwijsnummer VO, gepubliceerd in het Gele katern van 25 juni 2003 (nr. 10) en de Regeling Leerlingentelling scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging VO per 1 oktober 2004, gepubliceerd in het Gele katern van 15 september 2004 (nr. 14).

Artikel IV

Hoewel een aantal scholen voor praktijkonderwijs destijds vrijwillig is overgestapt op lumpsumbekostiging, zijn er nog scholen die via declaratiebekostiging van middelen voorzien worden. Deze vorm van bekostiging verdwijnt en alle scholen voor praktijkonderwijs hebben nu lumpsumbekostiging.

Als gevolg van de overgang naar lumpsumbekostiging gaat een beperkt aantal scholen voor praktijkonderwijs er ten opzichte van declaratiebekostiging op achteruit. Om deze scholen de kans te geven zich in te stellen op de hoogte van nieuwe bekostiging, regelt deze bepaling een overgang in stappen. De vergoeding van het verschil kent na een eerste overgangsjaar een steeds hoger wordende drempel, waarna vanaf het schooljaar 2010–2011 in het geheel geen vergoeding van een eventueel verschil meer plaatsvindt. Zie ook paragraaf 4 van deze nota van toelichting.

De regeling heeft geen betrekking op afdelingen. Het gaat om scholen voor praktijkonderwijs die op 31 juli 2006 nog op declaratiebasis bekostigd worden. Daarnaast moet rekening gehouden worden met het volgende. Alleen in het geval een bevoegd gezag meer scholen voor praktijkonderwijs onder zijn beheer heeft, moet er gesaldeerd worden. Als de gesaldeerde uitkomst van de declaratiebekostiging van die scholen hoger uitvalt dan de toekomstige lumpsumbekostiging, komt dat bevoegd gezag voor de overgangsbekostiging in aanmerking.

Het voert te ver om de gedetailleerde uitwerking van de overgangsregeling in dit besluit op te nemen. De precieze uitwerking van de overgangsregeling gebeurt dan ook in een ministeriële regeling. In die regeling wordt, naast de uiterste datum van vaststelling en het betaalritme, exact beschreven welke specifieke elementen meegenomen worden om de aanvullende bekostiging te bepalen.

Dit artikel voorziet tevens in een bevoegdheid om af te wijken bij ministeriële regeling van het bepaalde in deze AMvB. Omdat moeilijk is te voorzien hoe de overgang van declaratiebekostiging naar lumpsumbekostiging gaat verlopen bij deze scholen is een dergelijke mogelijkheid opgenomen. De periode voor afwijking is gelimiteerd tot drie jaar. Mocht daarna toch de noodzaak blijven bestaan om gebruik te kunnen maken van deze voorziening, dan zal er een AMvB tot wijziging van dit besluit in procedure gebracht moeten worden.

Artikel V

Dit artikel bevat een voorziening voor de overgang lumpsumbekostiging in combinatie met de overgang van bekostiging op schooljaarbasis naar bekostiging op kalenderjaarbasis, die gebeurt vanaf 1 januari 2006. Zie ook paragraaf 5 van deze nota van toelichting.

Ook is een overgangsbepaling opgenomen voor bezwaar en beroep.

Tot slot voorziet dit artikel in een ministeriële regeling waarbij de overlopende personeelskosten in het kalenderjaar 2006 worden verrekend. Het gaat hierbij om aanspraken op grond van de bekostigingsvoorschriften zoals die golden tot en met 31 juli 2006 en na 1 augustus 2006 tot betalingen leiden.

Artikel VI

In de artikelen IV en V zijn grondslagen opgenomen voor ministeriële regelingen. Deze regelingen moeten in een eerder stadium dan de overige artikelen in werking treden, omdat de vereiste berekeningen welke in deze ministeriële regelingen verder uitgewerkt worden, geruime tijd voor 1 augustus 2006 (de beoogde datum van overgang naar lumpsumbekostiging) moeten plaatsvinden.

De wijzigingen in het Formatiebesluit W.V.O. (artikel II) moeten op grond van artikel 84, eerste lid, van de WVO aan beide Kamers der Staten-Generaal worden overlegd. Inwerkingtreding van dit artikel geschiedt niet voordat 4 weken na de overlegging zijn verstreken. Om deze redenen is bepaald dat de artikelen II, IV en V bij koninklijk besluit in werking treden en de overige bepalingen per 1 augustus 2006.

Deze nota van toelichting onderteken ik mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven