Besluit van 25 augustus 2006, houdende regels ter zake van de behandeling van klachten over de raad voor de kinderbescherming door een externe klachtencommissie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 8 juni 2006, nr. 5424309/06/6, Directie Wetgeving;

Gelet op artikel 239, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juli 2006, nr. W03.06.0195/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 22 augustus 2006 Directie Wetgeving, nr. 5436001/06/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

b. algemeen directeur: de algemeen directeur, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming 2006;

c. raad: de raad voor de kinderbescherming, bedoeld in artikel 238, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

Eenieder heeft het recht om over de wijze waarop een medewerker van de raad zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, schriftelijk een klacht in te dienen bij de klachtencommissie, bedoeld in artikel 15.

Artikel 3

  • 1. Alvorens een klacht aan de klachtencommissie voor te leggen, dient de klager over de gedraging een klacht in bij de raad, tenzij de klacht betrekking heeft op de wijze van klachtbehandeling door de raad.

  • 2. Indien naar het oordeel van de klachtencommissie ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde gedraging voor de klager de mogelijkheid openstaat de klacht in te dienen bij de raad of bij Onze Minister indien het een klacht tegen de algemeen directeur betreft, wijst zij de klager onverwijld op deze mogelijkheid en draagt zij het klaagschrift over, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, aan de raad dan wel Onze Minister ter afhandeling, tenzij de klager kenbaar heeft gemaakt dat het klaagschrift aan hem moet worden teruggezonden. Het tijdstip van ontvangst bij de klachtencommissie is bepalend voor de vraag of het klaagschrift tijdig is ingediend.

Artikel 4

  • 1. De klager kan zijn klacht binnen zes weken nadat de raad zijn beslissing heeft genomen of ingevolge artikel 9:11 van de Algemene wet bestuursrecht had behoren te nemen, aan de klachtencommissie voorleggen. Een klacht die na afloop van deze termijn is ingediend, kan alsnog in behandeling worden genomen indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 2. De klachtencommissie bevestigt onverwijld de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk. In deze bevestiging is de mededeling opgenomen dat de klager zich bij de behandeling van de klacht kan doen bijstaan door een raadsman of een vertrouwenspersoon.

  • 3. Indien de klacht verband houdt met een aangelegenheid waarover de raad een verzoek bij de rechter heeft ingediend of de rechter adviseert en de rechter over die aangelegenheid nog geen beslissing heeft genomen, stelt de raad na ontvangst van bericht door de klachtencommissie, de rechter onverwijld schriftelijk in kennis van het indienen van de klacht bij de klachtencommissie.

HOOFDSTUK 2. DE BEHANDELING VAN DE KLACHT

Artikel 5

  • 1. Het klaagschrift is ondertekend door de klager en bevat in ieder geval:

    a. de naam en het adres van de klager;

    b. de dagtekening;

    c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht, een aanduiding van de medewerker van de raad die zich aldus heeft gedragen en een aanduiding van degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden, indien deze niet de klager is;

    d. de gronden van het klaagschrift;

    e. de wijze waarop de klacht bij de raad is ingediend, en zo mogelijk de bevindingen van het onderzoek naar de klacht door de raad, zijn oordeel daarover alsmede de eventuele conclusies die de raad hieraan heeft verbonden.

  • 2. Indien het klaagschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, draagt de klager zorg voor een vertaling.

  • 3. Indien niet is voldaan aan de in dit artikel gestelde vereisten, stelt de klachtencommissie de klager in de gelegenheid het verzuim binnen een door haar daartoe gestelde termijn te herstellen.

Artikel 6

De klachtencommissie is niet bevoegd een klacht te behandelen die betrekking heeft op een gedraging van de algemeen directeur.

Artikel 7

De klachtencommissie is niet verplicht de klacht te behandelen indien:

a. het klaagschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 5;

b. de klacht kennelijk ongegrond is;

c. het belang van de klager bij onderzoek door de klachtencommissie dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is;

d. de klager een ander is dan degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden;

e. de klacht betrekking heeft op een gedraging waartegen bezwaar kan worden gemaakt, waartegen een bezwaarprocedure aanhangig is of waartegen beroep kan worden ingesteld;

f. de klacht betrekking heeft op een gedraging waartegen door de klager bezwaar had kunnen worden gemaakt of waartegen door de klager beroep had kunnen worden ingesteld;

g. niet is voldaan aan het vereiste van artikel 3, eerste lid;

h. een klacht, dezelfde gedraging betreffende, bij de klachtencommissie in behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden, door haar is afgedaan.

Artikel 8

Indien de klachtencommissie op grond van de artikelen 6 of 7 de klacht niet in behandeling neemt, deelt zij dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de klager mee. De kennisgeving vermeldt tevens binnen welke termijn de klager een verzoekschrift bij de Nationale ombudsman kan indienen.

Artikel 9

  • 1. De klachtencommissie beoordeelt de klacht. Indien zij de klacht van eenvoudige aard acht, kan zij beslissen dat de voorzitter van de klachtencommissie de klacht zelfstandig behandelt overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 13.

  • 2. De voorzitter kan de zaak te allen tijde verwijzen naar de klachtencommissie. Van die verwijzing wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager alsmede aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.

Artikel 10

  • 1. De klachtencommissie stelt de klager, degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft alsmede de raad in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Bij de behandeling van de klacht door de klachtencommissie kan zowel de klager als degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft zich door een raadsman of vertrouwenspersoon doen bijstaan.

Artikel 11

  • 1. Binnen een door de klachtencommissie te bepalen termijn worden ten behoeve van de beoordeling van de klacht de onder de raad, degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, en bij anderen berustende stukken aan haar overgelegd nadat zij hiertoe schriftelijk een verzoek heeft gedaan. De klachtencommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen.

  • 2. Degenen die ingevolge het eerste lid verplicht zijn stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het overleggen van stukken of het geven van inlichtingen weigeren of de klachtencommissie mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de stukken of de inlichtingen.

  • 3. De klachtencommissie beslist of de in het tweede lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

  • 4. Indien de klachtencommissie heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.

Artikel 12

  • 1. De klachtencommissie onderzoekt de klacht en geeft haar bevindingen en haar oordeel binnen zes weken of, indien de zienswijze, bedoeld in artikel 10, eerste lid, mondeling naar voren is gebracht, binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.

  • 2. De klachtencommissie kan de afhandeling van de klacht voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager, aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en aan de raad.

Artikel 13

  • 1. De klachtencommissie stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en haar oordeel daarover. De kennisgeving vermeldt tevens binnen welke termijn de klager een verzoekschrift bij de Nationale ombudsman kan indienen.

  • 2. Een afschrift van haar bevindingen en oordeel zendt de klachtencommissie aan Onze Minister en aan de raad.

  • 3. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is bevonden, deelt de raad binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk aan klager mee of en zo ja, welke gevolgen de raad hieraan binnen de organisatie verbindt. Een afschrift van deze mededeling wordt gezonden aan de klachtencommissie.

  • 4. Indien de rechter nog geen beslissing heeft genomen in de aangelegenheid waarmee de klacht verband houdt, zendt de raad de rechter onverwijld de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie, tenzij de klager hiertegen gemotiveerd zijn bedenkingen kenbaar heeft gemaakt dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bevindingen geen invloed zullen hebben op de aangelegenheid waarover de rechter nog moet beslissen. In deze gevallen deelt de raad de rechter schriftelijk mee dat op de klacht is beslist. Op verzoek van de rechter stelt de raad de rechter in kennis van de inhoud van de klacht en van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en het oordeel daarover van de klachtencommissie.

Artikel 14

De raad draagt zorg voor registratie van de bij de klachtencommissie ingediende schriftelijke klachten en van de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie. De geregistreerde klachten en de gevolgen, bedoeld in artikel 13, derde lid, die daaraan door de raad worden verbonden, worden jaarlijks in geanonimiseerde vorm gepubliceerd.

HOOFDSTUK 3. DE KLACHTENCOMMISSIES

Artikel 15

  • 1. Er zijn vijf klachtencommissies. Elke commissie behandelt de klachten over gedragingen van de medewerker van de raad, werkzaam op het landelijk bureau of in de regio, bedoeld in artikel 2, van het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming 2006, waarvoor zij bevoegd is.

  • 2. De bevoegdheidsverdeling van de klachtencommissies is de volgende. Er is een klachtencommissie voor de:

    a. regio Friesland en Flevoland en regio Groningen en Drente;

    b. regio Overijssel en regio Gelderland;

    c. regio Utrecht, regio Amsterdam, regio Noord-Holland, het landelijk bureau en de Landelijke directie met uitzondering van de algemeen directeur;

    d. regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord en Midden, regio Rotterdam-Rijnmond en regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland;

    e. regio Oost-Brabant, regio Midden- en West-Brabant en regio Limburg.

  • 3. Van de klachtencommissie mogen geen lid worden:

    a. medewerkers van de raad en

    b. personen die werkzaam zijn geweest voor de raad indien minder dan drie jaar is verstreken nadat hun dienstverband bij de raad is beëindigd.

  • 4. De klachtencommissie bestaat uit de volgende leden:

    a. een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters, zijnde rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, door Onze Minister benoemd, op voordracht van de Raad voor de rechtspraak, gehoord de rechtbank waar de voorzitter of plaatsvervangende voorzitter werkzaam is;

    b. een lid en een of meer plaatsvervangende leden, deskundig op het terrein van jeugdzorg of jeugdwelzijn en betrokken bij de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de jeugdbescherming, door Onze Minister benoemd op voordracht van het provinciebestuur of op gemeenschappelijke voordracht van de provinciebesturen van de provincies waarin het betreffende regiogebied is gelegen;

    c. een lid en een of meer plaatsvervangende leden, deskundig op het terrein van jeugdzorg of jeugdwelzijn en betrokken bij de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de jeugdbescherming, benoemd door Onze Minister.

  • 5. De voorzitter en de leden van de klachtencommissie worden benoemd voor de tijd van zes jaar. Zij kunnen aansluitend op die termijn éénmaal voor een gelijke termijn worden herbenoemd. Zij zijn bevoegd als plaatsvervangend lid van de klachtencommissie in een ander regiogebied op te treden.

  • 6. Aan de voorzitter en aan een lid wordt op eigen verzoek tussentijds ontslag verleend.

  • 7. Een lid kan door Onze Minister worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of andere zwaarwegende gronden. Omtrent het voornemen tot ontslag wordt de betrokkene door of namens Onze Minister gehoord.

Artikel 16

  • 1. Onverminderd artikel 9 houdt de klachtencommissie zitting en beslist met drie leden. De voorzitter wijst de leden aan.

  • 2. Onze Minister voegt aan elke klachtencommissie een secretaris toe. De secretaris is bevoegd als plaatsvervangend secretaris in een ander regiogebied op te treden.

Artikel 17

  • 1. De voorzitter van de klachtencommissie bepaalt in overleg met de secretaris plaats, dag en uur van de zittingen.

  • 2. De voor de klachtencommissie bestemde stukken worden ingediend bij haar secretaris.

Artikel 18

  • 1. De leden van de klachtencommissie ontvangen een vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Voor het deelnemen aan een zitting ter behandeling van klachten ontvangen zij een vacatiegeld overeenkomstig de door Onze Minister te stellen regels.

  • 2. Aan de secretaris wordt voor zijn werkzaamheden een afzonderlijke vergoeding toegekend tot een nader door Onze Minister te bepalen bedrag.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming wordt ingetrokken.

Artikel 20

De op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in de klachtencommissies zitting hebbende leden, blijven daarin zitting houden voor de duur van hun benoeming.

Artikel 21

Klaagschriften die voor de inwerkingtreding van dit besluit bij de klachtencommissie zijn ontvangen, worden door de klachtencommissie behandeld met toepassing van het voor de inwerkingtreding van dit besluit geldende recht.

Artikel 22

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 25 augustus 2006

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de negentiende september 2006

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit stelt regels omtrent de behandeling van klachten over gedragingen van medewerkers van de raad voor de kinderbescherming (hierna ook: raad) door een externe klachtencommissie. Aanpassing van de regeling is noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van de regelingen van het interne en externe klachtrecht van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de reorganisatie van de raad per 1 januari 2006.

De nieuwe regeling sluit zoveel als mogelijk aan bij de huidige regeling voor klachtenbehandeling van de raad voor de kinderbescherming. Uit de praktijk blijkt dat het hebben van een externe klachtencommissie tegemoet komt aan de behoefte van de cliënt en dat de klachtencommissie bovendien naar tevredenheid functioneert. De behoefte aan de mogelijkheid om een klacht voor te leggen aan een externe klachtencommissie komt vermoedelijk voort uit het feit dat de raad op basis van onderzoek ingrijpende beslissingen neemt. Een advies aan de rechter of een verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel kan immers diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer of het (gezins)leven van mensen. Het is daarom belangrijk dat mensen, nadat de raad intern de klacht heeft behandeld, hun klacht kunnen voorleggen aan een onafhankelijke externe klachtencommissie die gespecialiseerd is deze zaken. De klachtenprocedure bij de klachtencommissie is dan ook gehandhaafd. De klachtencommissie is een onafhankelijke klachtinstantie niet zijnde een ombudsman (artikel 9:23, sub, m, Awb) welke niet onder het extern klachtrecht van de Awb valt. Dit besluit bevat dan ook bepalingen ingegeven door het eigen karakter van de klachtprocedure bij de klachtencommissie. Waar mogelijk is in de regeling aansluiting gezocht bij de bepalingen over het extern klachtrecht van de Awb.

De raad heeft de wijze van interne klachtbehandeling vastgelegd in een eigen regeling.

2. Nieuwe regeling

Tot nu toe waren in het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 1996, 330) de regels ter zake van de behandeling van klachten bij de raad voor de kinderbescherming opgenomen. De regels zagen zowel op de interne behandeling van klachten door een directeur van de raad, als op de externe behandeling van klachten door een onafhankelijke externe klachtencommissie en waren opgenomen in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur. Bij de wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verband met de reorganisatie van de raden voor de kinderbescherming in 1996 was voor het klachtbesluit een zelfstandige wettelijke grondslag in het leven geroepen (artikel 1:239, vijfde lid, BW).

Op 1 juli 1999 is hoofdstuk 9 van de Awb inzake klachtbehandeling (Stb. 1999, 214) in werking getreden. Dit hoofdstuk bevat een regeling inzake de interne behandeling van klachten door een bestuursorgaan over gedragingen die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. De regeling bevat minimumeisen waaraan elke procedure van klachtbehandeling door een bestuursorgaan moet voldoen en heeft in hoofdzaak een dwingendrechtelijk karakter. De raad voor de kinderbescherming is – als orgaan van het Ministerie van Justitie dat bij wet is ingesteld – een bestuursorgaan in de zin van de Awb, en valt als zodanig onder de werking van hoofdstuk 9 Awb.

De invoering van de interne klachtenregeling van hoofdstuk 9 leidt ertoe dat een bestuursorgaan verplicht is klachten met toepassing van dit hoofdstuk te behandelen. Dit betekent dat een eigen klachtenregeling achterwege kan blijven, of dat bestaande klachtenregelingen kunnen worden ingetrokken dan wel aangepast dienen te worden voor zover zij regelen hetgeen reeds in de Awb is geregeld. Vorenstaande heeft tot gevolg, dat de (interne) regeling voor de behandeling van klachten door de raad zelf, zoals deze in het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming was opgenomen, kan vervallen.

Op 15 maart 2005 is het extern klachtrecht (neergelegd in titel 9.2 van de Awb) in werking getreden. Met de Wet extern klachtrecht, die voorziet in een aanvulling van de Awb met een regeling over de behandeling van klachten over bestuursorganen door een ombudsman, is beoogd te komen tot een eenvormige regeling voor de externe klachtbehandeling en een landelijk dekkend stelsel van onafhankelijke klachtinstanties. Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat alle decentrale overheden moeten beschikken over een externe klachtvoorziening. Dit kan de Nationale ombudsman zijn of een eigen ombudsman of -commissie die voldoet aan de eisen die titel 9.2 daaraan stelt.

Deze regeling voorziet, zoals in de inleiding is aangegeven, in een eigen externe klachtvoorziening voor klachten over gedragingen van medewerkers van de raad voor de kinderbescherming. Op grond van titel 9.2 Awb heeft de klager tevens de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. Wanneer een klacht in behandeling is bij de externe klachtencommissie of door deze is afgedaan, is de Nationale ombudsman bevoegd, maar niet verplicht om een onderzoek in te stellen naar de klacht (artikel 9:23, sub m, Awb).

3. Opbouw besluit

In (de hoofdstukken 1 en 2 van) dit besluit is zoveel mogelijk aangesloten bij de bepalingen van de Wet extern klachtrecht. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op een aantal verschillen tussen de oude en de nieuwe regeling. De bepalingen in hoofdstuk 3 van het onderhavige besluit inzake de klachtencommissies komen in grote lijnen overeen met de oude regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 kent aan een ieder het recht toe bij de externe klachtencommissie van de raad een klacht in te dienen over de wijze waarop een medewerker van de raad zich in een concrete situatie heeft gedragen. Deze gedraging kan zich richten tegen de klager zelf, maar iemand kan ook een klacht indienen over de wijze waarop een medewerker zich jegens iemand anders heeft gedragen. Deze klachtmogelijkheid is ruimer dan onder de oude klachtregeling omdat is aangesloten bij de Awb (artikel 9:18, eerste lid). In de oude regeling was de groep klachtgerechtigden beperkt tot belanghebbenden en informanten en diende de klacht een gedraging jegens de klager zelf te betreffen. De klager moet ook in de nieuwe regeling wel enig belang bij zijn klacht hebben. Indien naar het oordeel van de klachtencommissie het belang van de klager bij de klacht kennelijk onvoldoende is, dan is de klachtencommissie niet verplicht de klacht te behandelen (artikel 7, eerste lid, sub c).

Klachten moeten betrekking hebben op de wijze waarop een medewerker van de raad zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen. Onder een gedraging valt elk handelen of nalaten. Algemene klachten of wensen over het beleid van de raad hebben geen betrekking op de wijze waarop de raad zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen en vallen dus niet onder de reikwijdte van de klachtenregeling. Ook kan onder een gedraging worden verstaan de wijze waarop door de raad de beslissing is genomen om een zaak niet in onderzoek te nemen zoals bijvoorbeeld na een zorgmelding door het bureau jeugdzorg (zie ook artikel 9, tweede lid, wet op de jeugdzorg). Tevens kan een klacht worden ingediend over de wijze waarop de raad tot het oordeel is gekomen dat het niet noodzakelijk is om verzoek tot een verderstrekkende maatregel (ontheffing, ontzetting) in te dienen. Ook het bureau jeugdzorg dat de ondertoezichtstelling uitvoert kan een zodanige klacht indienen.

Een klacht moet schriftelijk bij de klachtencommissie worden ingediend. Artikel 5 bevat de vereisten waaraan een klaagschrift dient te voldoen.

Artikel 3

Alvorens een klacht kan worden voorgelegd aan de klachtencommissie moet de klager zijn klacht eerst aan de raad zelf hebben voorgelegd. Indien de klager zijn klacht rechtstreeks bij de klachtencommissie indient, dan dient de klachtencommissie deze klacht over te dragen aan de raad. Indien de klacht gericht is tegen een gedraging van de algemeen directeur dan moet de klacht worden doorgezonden aan de Minister van Justitie (zie tevens de toelichting bij artikel 6).

Het tweede lid regelt deze doorzendplicht. De doorzendplicht is niet van toepassing indien de klacht betrekking heeft op de wijze waarop de klacht door de raad is behandeld omdat in dat geval de klager de klacht rechtstreeks aan de klachtencommissie kan voorleggen (uitzondering van het eerste lid). Ook is de doorzendplicht niet van toepassing indien de klager heeft aangegeven (bijvoorbeeld in zijn klaagschrift) dat het klaagschrift aan hem dient te worden teruggezonden indien de klachtencommissie van mening is dat er nog een mogelijkheid is om de klacht bij de raad of de Minister van Justitie in te dienen.

Van belang bij deze doorzendplicht is dat in verband met eventuele ontvankelijkheidsvragen het tijdstip van ontvangst bij de klachtencommissie wordt vastgelegd. Het tijdstip waarop het klaagschrift door de klachtencommissie is ontvangen, is bepalend voor de vraag of de klacht tijdig bij de raad of de minister is ingediend.

Artikel 4

Ingevolge het eerste lid kan de klager zijn klaagschrift tot zes weken na de beslissing van de raad bij de klachtencommissie indienen. Ook kan een klager een klacht bij de klachtencommissie indienen indien de afdoeningstermijn is verstreken en er door de raad geen beslissing op de klacht is genomen. De raad blijft in dat geval verplicht om het klaagschrift verder te behandelen (zie kamerstukken II 1997/98, 25 837, nr. 3, p. 21). Deze termijn is korter dan de termijn genoemd in artikel 9:24 Awb, maar gelijk aan de termijn in de klachtenregeling zoals deze tot inwerkingtreding van dit besluit van toepassing was. De korte termijn is ingegeven door de bijzondere aard van de klachten (emotioneel beladen) waarvan het belangrijk is dat de behandeling relatief kort nadien plaatsvindt. De termijn is in de praktijk ook niet bezwaarlijk gebleken. Klachten worden vanwege het overschrijden van de termijn zelden niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij komt dat op grond het eerste lid een klacht alsnog in behandeling genomen kan worden indien niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Als zorgvuldigheidsvereiste legt het tweede lid vast dat de ontvangst van een klaagschrift door de klachtencommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk moet worden bevestigd. In deze ontvangstbevestiging moet tevens worden vermeld, dat de klager zich bij de behandeling van de klacht kan doen bijstaan door een raadsman of een vertrouwenspersoon.

De rechter die beslist over een zaak, waarmee de klacht verband houdt, dient op de hoogte te zijn van het indienen van een klacht bij de raad. Om die reden verplicht het derde lid de raad dan ook na ontvangst van bericht door de klachtencommissie de rechter hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen. Dezelfde verplichting rust op de raad indien er door de klachtencommissie op de klacht is beslist (artikel 13, vierde lid).

Artikel 5

Dit artikel komt overeen met artikel 9:28 Awb. Het eerste lid bepaalt aan welke vereisten een klaagschrift tenminste moet voldoen. Zo dient een klaagschrift naast de naam en het adres van de klager, de dagtekening en de omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht tevens te bevatten, een aanduiding van de medewerker van de raad die zich aldus heeft gedragen en van degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden indien deze de klager niet is, de gronden van het klaagschrift, de wijze waarop de klacht bij de raad is ingediend, zo mogelijk de beslissing van de raad op de klacht en de eventuele conclusies die de raad aan de beslissing heeft verbonden.

Ook in de procedure bij de klachtencommissie moet de klager zorgdragen voor een vertaling van het klaagschrift als dit in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is (tweede lid).

In het derde lid is vastgelegd dat de klachtencommissie, voordat zij beslist dat zij de klacht niet in behandeling neemt omdat het klaagschrift niet aan de gestelde eisen voldoet, eerst de klager de gelegenheid biedt het verzuim te herstellen. De klachtencommissie zal zich moeten beraden op de vraag of het verzuim zodanig is dat zij herstel daarvan noodzakelijk acht voor de verdere behandeling. Ingevolge artikel 7, eerste lid, sub a, is de klachtencommissie immers niet verplicht maar wel bevoegd de klacht in behandeling te nemen wanneer niet aan de vereisten van artikel 5 is voldaan. De klachtencommissie heeft dus de mogelijkheid om een vormgebrek te passeren. Alleen indien zij overweegt een onvolledig klaagschrift niet in behandeling te nemen omdat niet aan alle vormvereisten is voldaan, moet zij op grond van het vierde lid van artikel 5 de klager eerst de gelegenheid geven het verzuim te herstellen.

Artikel 6

Ingevolge artikel 4, tweede lid van het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming kon de klager zich direct tot de klachtencommissie wenden indien de klacht betrekking had op een gedraging van de directeur of van de algemeen directeur. Hiermee werd echter niet (meer) voldaan aan het in titel 9.1 van de Awb neergelegde uitgangspunt, dat een klacht eerst intern binnen een bestuursorgaan moet worden behandeld alvorens deze aan een externe klachteninstantie kan worden voorgelegd. De interne regeling van de raad is op dit punt dan ook aangepast, in die zin dat een klacht over een gedraging van een directeur dient te worden voorgelegd aan de algemeen directeur van de raad. Een klacht tegen een gedraging van de algemeen directeur moet worden ingediend bij de Minister van Justitie, die de klacht namens hem kan laten afdoen. De minister onderzoekt de klacht en stelt de klager en de algemeen directeur schriftelijk op de hoogte van zijn bevindingen van het onderzoek naar de klacht en zijn oordeel daarover. Het ligt in die gevallen niet voor de hand dat de klacht daarna alsnog aan de klachtencommissie kan worden voorgelegd. Derhalve is in artikel 6 bepaald dat de klachtencommissie niet bevoegd is deze klachten jegens de algemeen directeur te behandelen. Het staat de klager vrij na het onderzoek van de klacht door de minister aan de Nationale ombudsman te verzoeken een onderzoek naar zijn klacht in te stellen (zie ook algemeen deel van de toelichting).

Artikel 7

Dit artikel bevat een limitatieve opsomming van in totaal zeven gronden waarop de klachtencommissie kan besluiten om een klacht niet te behandelen. Op grond van dit artikel vervalt alleen de verplichting tot klachtbehandeling, de bevoegdheid van de klachtencommissie blijft bestaan. Het bepaalde onder sub a tot en met d, komt overeen met artikel 9:23, sub a tot en met d, Awb.

De verplichting tot klachtenbehandeling vervalt bijvoorbeeld als het klaagschrift niet voldoet aan de vereisten van artikel 5 (sub a) of als de klager een ander is dan degene jegens wie de gedraging heeft plaatsgevonden (sub d). Ook is de klachtencommissie bijvoorbeeld niet verplicht een klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is; de zogenoemde bagatelzaken (sub c). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een klacht door de raad gegrond is verklaard en er aan de klachten van klager naar behoren tegemoet is gekomen. Ondanks het feit dat de klachtencommissie bij deze grond een zekere beoordelingsruimte heeft, mag de klachtencommissie niet lichtvaardig besluiten om een klacht op deze grond niet in behandeling te nemen. In ieder geval zal een dergelijke beslissing goed gemotiveerd moeten worden.

In de onderdelen e en f wordt in aansluiting op art. 9:22 en 9:23 Awb de samenloop van de klachtprocedure met bezwaar en beroep geregeld: een belanghebbende kan tegen een gedraging van de raad die tevens een besluit is zowel opkomen via het indienen van een klacht als via het maken van bezwaar. Afhankelijk van de bedoeling van de klager vindt behandeling plaats als bezwaarschrift, als klaagschrift of als bezwaarschrift en klaagschrift. Het is echter niet de bedoeling dat de klachtprocedure oneigenlijk wordt gebruikt door personen die te laat zijn met het indienen van een bezwaarschrift. De samenloopregeling is eenvoudiger dan het bepaalde in de artikelen 9:22 en 9:23 Awb. Dit is mogelijk omdat samenloop bijna nooit voorkomt. De raad neemt slechts een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht bij inzage en afgifte van een dossier en afgifte van een verklaring van geen bezwaar aan aspirant-pleegouders. In die gevallen dat samenloop voorkomt, kan de klachtencommissie beoordelen of de klacht in behandeling wordt genomen.

Ook indien de klacht kennelijk ongegrond is, is de klachtencommissie niet verplicht de klacht te behandelen (sub b). Van een kennelijk ongegronde klacht is sprake wanneer uit het klaagschrift zelf blijkt dat de klachten van de klager ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Deze grond dient restrictief te worden toegepast.

De onderdelen g en h komen overeen met de onderdelen h en i van artikel 9:23 Awb. Uit onderdeel g volgt dat de klachtencommissie niet verplicht is de klacht te behandelen als niet eerst intern is geklaagd en op grond van onderdeel h hoeft de klachtencommissie zich niet tweemaal over dezelfde klacht te buigen.

Artikel 8

Als een klacht op grond van artikel 6 of 7 niet wordt behandeld, moet de klachtencommissie ingevolge dit artikel de klager hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd in kennis stellen. Daarbij moet de klachtencommissie de klager tevens wijzen op de klachtmogelijkheid bij de Nationale ombudsman. De eerste volzin van dit artikel komt overeen met artikel 9:25, eerste lid, Awb.

Artikel 9

Het is niet altijd nodig de volle klachtencommissie (bestaande uit drie leden) over een klacht te laten beslissen. Derhalve is in het eerste lid van dit artikel vastgelegd, dat de volle klachtencommissie kan bepalen dat indien een klacht van eenvoudige aard is, de voorzitter van de klachtencommissie deze klacht zelfstandig kan afdoen. De voorzitter dient de klacht dan wel volgens de gebruikelijke procedure te behandelen (conform de artikelen 10 tot en met 13).

De voorzitter kan de behandeling van de klacht te allen tijde weer terug verwijzen naar de volle klachtencommissie. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in zaken die ingewikkelder blijken te zijn dan in eerste instantie werd gedacht. Van deze verwijzing worden de klager en de aangeklaagde schriftelijk door de klachtencommissie op de hoogte gesteld.

Artikel 10

Dit artikel regelt het recht van de klager, degene op wiens gedrag gedraging betrekking heeft alsmede de raad om zijn zienswijze naar voren te brengen. Hieronder valt ook het hoorrecht. Indien de klager, degene op wiens gedrag gedraging betrekking heeft of de raad mondeling zijn zienswijze wil geven, is de klachtencommissie verplicht om deze personen te horen. De raad is aan het eerste lid toegevoegd, omdat het van belang is dat degene die de klacht in eerste instantie bij de raad heeft behandeld ook uitleg kan geven over zijn beslissing. Desgewenst kunnen de klager en de aangeklaagde bij de behandeling van de klacht door de klachtencommissie zich laten bijstaan door een raadsman of een vertrouwenspersoon.

De klachtencommissie hoeft de klager niet te horen indien de klacht kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Daarnaast kan de klager schriftelijk en/of mondeling (ook telefonisch) laten weten dat hij afziet van zijn recht om gehoord te worden. Bij twijfel over de wil van de klager moet hij altijd worden gehoord.

Het horen van betrokkenen door de klachtencommissie zal in de meeste gevallen plaatsvinden tijdens een hoorzitting. Of ook anderen dan de klager, de aangeklaagde, de raad en een raadsman of vertrouwenspersoon tijdens deze zitting aanwezig mogen zijn, is ter beoordeling van de voorzitter van de klachtencommissie.

Artikel 11

Dit artikel is ontleend aan artikel 9:31, derde tot en met het zesde lid. Bij de beoordeling van een klacht dient de klachtencommissie te beschikken over de relevante stukken die op de klacht betrekking hebben en over voldoende informatie. Om die reden bepaalt het eerste lid dat de klachtencommissie kan verzoeken bepaalde stukken te overleggen. Tevens is in dit lid bepaald dat de klachtencommissie ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen kan inwinnen. Hierbij kan worden gedacht aan andere medewerkers van de raad of medewerkers van andere instanties zoals het bureau jeugdzorg of het advies- en meldpunt kindermishandeling. Degene aan wie dit wordt gevraagd is verplicht deze stukken of informatie te geven tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten (tweede tot en met vierde lid).

Op dezelfde grond (gewichtige redenen verzetten zich) kan degene die de inlichtingen of stukken verstrekt, mededelen dat slechts de klachtencommissie deze informatie mag gebruiken en niet andere belanghebbenden zoals bijvoorbeeld de klager. In die gevallen kan de voorzitter, hoewel de klager in beginsel recht heeft op inzage van de stukken, inzage of afschrift weigeren op grond van de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 12

De klachtencommissie moet de klacht in beginsel binnen zes weken of – indien betrokkenen over de klacht moeten worden gehoord – binnen tien weken na ontvangst van de klacht afhandelen. In de praktijk bleek het niet mogelijk om binnen de in het artikel 6, derde lid, van het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming opgenomen termijn van zes weken te beslissen als betrokkenen door de klachtencommissie over de klacht moesten worden gehoord. Derhalve wordt in het onderhavige besluit de termijn in die gevallen verlengd tot tien weken. Dit betekent, dat de klachtencommissie een klacht in beginsel wel binnen de termijn van zes weken moet afhandelen indien zij de klacht kennelijk als niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond oordeelt.

Ingevolge het tweede lid kan de klachtencommissie de afhandeling van de klacht voor ten hoogste vier weken verdagen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de klachtencommissie het inwinnen van nadere informatie wenselijk acht. Van deze verdaging moet de klachtencommissie de klager, degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en de raad schriftelijk op de hoogte stellen.

Artikel 13

De klachtencommissie is verplicht om na het afsluiten van het onderzoek de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft schriftelijk en gemotiveerd in kennis te stellen van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Tevens moet de beslissing van de klachtencommissie op de klacht een oordeel over de klacht bevatten. Dit betekent dat een gegrond- dan wel ongegrondverklaring moet worden uitgesproken. Ook moet de klager er volledigheidshalve in de beslissing op worden gewezen dat hij, indien hij zich niet kan vinden in de beslissing van de klachtencommissie zijn klacht kan voorleggen aan de Nationale ombudsman. Hierbij moet worden opgemerkt, dat het ter beoordeling aan de Nationale ombudsman is of hij het verzoek in onderzoek neemt. Ingevolge artikel 9:23, onder m, Awb is de Nationale ombudsman namelijk niet verplicht een dergelijk verzoek in behandeling te nemen.

Ingevolge het derde lid deelt de raad binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie aan de klager mee of en zo ja, welke gevolgen aan de gegrond verklaarde klachten binnen de organisatie worden verbonden. Over deze mededeling kan niet opnieuw een klacht bij de klachtencommissie worden ingediend op grond van artikel 7, eerste lid, onder g. Wel staat de mogelijkheid open deze klacht aan de Nationale ombudsman voor te leggen.

Het vierde lid geeft aan wanneer de rechter inhoudelijk in kennis gesteld dient te worden van de beslissing op de klacht. Tijdens de behandeling van de klacht zal hierover met de klager moeten worden gesproken, zodat de klager kan aangeven of hij de inhoud van de beslissing op de klacht buiten de gerechtelijke procedure wenst te houden.

Artikel 14

Artikel 14 verplicht de raad tot registratie en jaarlijkse publicatie van schriftelijk ingediende klachten bij de raad en de klachtencommissies. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 9:12a van de Awb. Deze bepaling verplicht echter niet tot registratie en publicatie van het onderzoek naar de klacht en van de conclusies die het bestuursorgaan daaraan heeft verbonden. In afwijking van artikel 9:12a Awb wordt het in het kader van de versterking van het leerproces voor en van de transparantie van de raad toch wenselijk geacht ook de bevindingen en het oordeel over de klacht en de gevolgen die de raad daaraan heeft verbonden te registreren en te publiceren. Artikel 14 is dan ook in die zin aangevuld.

Artikelen 15 tot en met 18

In deze artikelen worden de samenstelling, de benoeming en ontslag, de werkwijze en de vergoeding van de (voorzitter, leden en de secretaris van de) klachtencommissie geregeld. Deze artikelen komen in grote mate overeen met de betreffende bepalingen in het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming. Op een aantal punten wijken de bepalingen van de oude regeling af. Deze wijzigingen zijn voor een deel (technische) aanpassingen als gevolg van gewijzigde wetgeving, zoals de Wet op de jeugdzorg en de Wet dualisering provinciebestuur en de reorganisatie van de raad (zie Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming 2006). Tevens zijn wijzigingen in de regeling gewenst met het oog op de mogelijkheid leden en secretarissen flexibeler bij de klachtbehandeling te kunnen in zetten. Tevens is aan het derde lid van artikel 15 toegevoegd dat een voormalige medewerker van de raad niet eerder tot lid van een klachtencommissie kan worden benoemd dan nadat het tijdstip waarop zijn dienstverband bij de raad is beëindigd ten minste drie jaar is verstreken.

Artikel 20

Op grond van dit artikel blijven de huidige leden van de klachtencommissies zitting houden voor de duur van hun benoeming. Dit betekent dat de huidige benoemingstermijn doorloopt. Als deze termijn is verstreken dan kunnen de leden – indien zij daarvoor opteren en dit op grond van artikel 15, vijfde lid, mogelijk is – voor een termijn van zes jaar worden herbenoemd.

Artikel 21

In dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen die bepaalt dat klaagschriften die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn ontvangen, worden behandeld met toepassing van de oude regeling. Het is niet wenselijk dat op de behandeling van de klachten die reeds zijn ingediend de nieuwe regeling van toepassing is. Dit kan mogelijk tot verwarring bij de klager leiden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven