Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 462 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 462 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 4 juli 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/UB/00/42726;
Gelet op de artikelen 14a, zevende lid, van de Algemene bijstandswet, 17, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 27a, zevende lid, van de Werkloosheidswet, 45a, zevende lid, van de Ziektewet, 29a, zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 48, zevende lid van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 40, zevende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14a, zevende lid, van de Toeslagenwet, 17c, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, 39, zevende lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17a, zevende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 46, zevende lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 2000, nr. W12.00.0269/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 11 oktober 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/UB/00/64581;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Abw: de Algemene bijstandswet;
b. WIK: de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;
c. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
e. WW: de Werkloosheidswet;
f. ZW: de Ziektewet;
g. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
h. WAZ: de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
i. WAJONG: de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
j. REA: de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;
k. TW: de Toeslagenwet;
l. AOW: de Algemene Ouderdomswet;
m. ANW: de Algemene nabestaandenwet;
n. AKW: de Algemene Kinderbijslagwet;
o. boete: de boete, bedoeld in de artikelen 14a, eerste lid, van de Abw, 17, eerste lid, van de WIK, 20a, eerste lid, van de IOAW, 20a, eerste lid, van de IOAZ, 27a, eerste lid, van de WW, 45a, eerste lid, van de ZW, 29a, eerste lid, van de WAO, 48, eerste lid, van de WAZ, 40, eerste lid, van de WAJONG, 14a, eerste lid, van de TW, 17c, eerste lid, van de AOW, 39, eerste lid, van de ANW, 17a, eerste lid, van de AKW en 46, eerste lid, van de REA;
p. inlichtingenverplichting: de verplichting, bedoeld in de artikelen 65, eerste lid, van de Abw, 15, tweede lid, sub c, van de WIK, 13, eerste lid, van de IOAW, 13, eerste lid, van de IOAZ, 25 van de WW, 31, eerste lid, en 49 van de ZW, 80 van de WAO, 70 van de WAZ, 62 van de WAJONG, 12 van de TW, 49 van de AOW, 35 van de ANW, 15 van de AKW en 45 van de REA;
q. benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat ten onrechte als uitkering is verleend op grond van een in onderdeel a tot en met n genoemde wet, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
1. De boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste f 100,– wordt vastgesteld.
2. De boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van f 25,–.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt de boete vastgesteld op f 100,–.
Indien de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert daartoe aanleiding geven, wordt de boete, die is berekend met toepassing van artikel 2, verhoogd of verlaagd. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
1. Het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz wordt ingetrokken.
2. De artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK1 vervallen.
1. Het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw en het Boetebesluit AKW, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting die voorafgaat aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit.
2. Indien voor de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting die vooraf gaat aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit, op grond van dit besluit een lagere boete zou moeten worden opgelegd dan op grond van het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw of het Boetebesluit AKW, wordt, in afwijking van het eerste lid, dit besluit toegepast.
1. Artikel 9, onderdeel Q, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 27a, zesde lid, van de WW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
2. Artikel 11, onderdeel T, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 45a, zesde lid, van de ZW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
3. Artikel 13, onderdeel N, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 29a, zesde lid, van de WAO, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
4. Artikel XXII, onderdeel L, van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen, betreffende de vervanging van artikel 48, zesde lid, van de WAZ, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
5. Artikel XXIV, onderdeel Z, van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen, betreffende de vervanging van artikel 40, zesde lid, van de WAJONG, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
6. Artikel 18, onderdeel F, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 14a, zesde lid, van de TW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
7. Artikel 21, onderdeel C, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 17c, zesde lid, van de AOW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
8. Artikel 22, onderdeel B, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 39, zesde lid, van de ANW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
9. Artikel 23, onderdeel C, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, betreffende de vervanging van artikel 17a, zesde lid, van de AKW, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
10. Artikel 46, zesde lid van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals dat lid nadien bij de Veegwet 1998 is vernummerd tot zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het onderhavige besluit bevat nadere regels met betrekking tot de hoogte van de op te leggen administratieve boeten in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA), de Toeslagenwet (TW), de Algemene Ouderdomswet (AOW), de Algemene nabestaandenwet (ANW) en de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Het gaat om op te leggen boeten naar aanleiding van een schending van de in de genoemde wetten voor de belanghebbende geldende verplichting tot het verstrekken van inlichtingen aan het betrokken uitvoeringsorgaan.
Met het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 9, onderdeel Q, 11, onderdeel T, 13, onderdeel N, 18, onderdeel F, 21, onderdeel C, 22, onderdeel B en 23, onderdeel C, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de artikelen XXII, onderdeel L en XXIV, onderdeel Z, van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen en artikel 1, tweede lid, onder b Invoeringswet van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. In de genoemde artikelen is de aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen (het Lisv) respectievelijk de Sociale Verzekeringsbank (de SVb) toegekende bevoegdheid tot het stellen van nadere regels met betrekking tot op te leggen administratieve boeten, vervangen door een bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur. In beide wetten is geregeld dat de artikelen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Met het onderhavige besluit wordt tevens het tijdstip van de inwerkingtreding van de hierboven genoemde artikelen bepaald.
Daarnaast wordt in het besluit geregeld dat het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz wordt ingetrokken en dat de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK vervallen.
Tevens zijn met het onderhavige besluit de ingetrokken nadere regels inhoudelijk herzien. De ingetrokken nadere regels waren neergelegd in verschillende boetebesluiten. Op het gebied van de bijstandsregelingen golden het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz en de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK. Op het gebied van de werknemersverzekeringen gold het Boetebesluit Tica (Lisv). Op het gebied van de volksverzekeringen golden het Boetebesluit ANW, het Boetebesluit AOW en het Boetebesluit AKW van de SVb.
Aanleiding voor en uitgangspunten bij het besluit
Naar aanleiding van de tot nu toe verschenen rapporten ten behoeve van de evaluatie van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid en signalen uit de Tweede Kamer en de samenleving, is geconcludeerd dat er een aantal knelpunten in de sfeer van de uitvoering bestaat dat tussentijds, vooruitlopend op de afronding van de evaluatie, opgelost kan en behoeft te worden (de Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief d.d. 2 september 1999 van Onze Minister en de Staatssecretaris; TK 1998–1999, 26 200 XV nr. 88)). Het gaat om de volgende knelpunten: in gelijke gevallen leggen de uitvoeringsorganen vaak zeer verschillende sancties op, in veel gevallen is er disproportionaliteit tussen de ernst van de overtreding en de zwaarte van de sanctie, en in een aantal opzichten is het boetebeleid in de administratiefrechtelijke sfeer strenger dan het boetebeleid in de strafrechtelijke sfeer ten aanzien van overtredingen van de inlichtingenverplichting in verband met uitkeringen. Het laatstgenoemde knelpunt is inmiddels niet meer actueel, in de zin dat er ten aanzien van die overtredingen sinds 1 april 2000 geen sprake meer is van een strafrechtelijk boetebeleid, omdat op die datum nieuw beleid van het Openbaar Ministerie voor de afhandeling van frauduleuze overtredingen van de inlichtingenverplichting in werking is getreden. Het nieuwe beleid houdt in dat de uitvoeringsorganen geen aangifte meer hoeven te doen van de frauduleuze overtredingen met een benadelingsbedrag onder f 12 000,– (voorheen was deze zogenaamde aangiftedrempel f 6000,–) en dergelijke overtredingen zelfstandig met een administratiefrechtelijke boete mogen afdoen. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie alleen nog frauduleuze overtredingen met een benadelingsbedrag boven f 12 000,– zal afhandelen. Ten aanzien hiervan is het beleid dat geen boete wordt opgelegd, maar bij de strafrechter een gevangenis- of taakstraf wordt gevorderd.
De hiervoor genoemde knelpunten vinden hun voedingsbodem merendeels in de ingetrokken boetebesluiten respectievelijk de maatregelbesluiten op grond van de betrokken socialezekerheidswetten. Ten eerste verschilden respectievelijk verschillen die besluiten inhoudelijk van elkaar. Ten tweede konden respectievelijk kunnen de in de besluiten van het Tica (Lisv) en de SVb gekozen uitwerkingen tot disproportionele sancties leiden. En ten derde was de hoogte van administratieve boeten ten tijde van de totstandkoming van de ingetrokken boetebesluiten niet in alle opzichten afgestemd op het boetebeleid in de strafrechtelijke sfeer ten aanzien van overtredingen van de inlichtingenverplichting in verband met uitkeringen.
Om die reden is dit besluit gericht op de volgende doelen: het realiseren van de met de Wet Boeten, Maatregelen en Terug- en Invordering Sociale Zekerheid beoogde uniformiteit, een betere uitwerking geven aan het beginsel van proportionaliteit en wat betreft de hoogte van boeten een goede afstemming op het boetebeleid in de strafrechtelijke sfeer ten aanzien van overtredingen van de inlichtingenverplichting in verband met uitkeringen. Gegeven het feit dat er sinds 1 april 2000 geen sprake meer is van een strafrechtelijk boetebeleid als bedoeld, is afgegaan op het tot 1 april 2000 gevoerde boetebeleid.
De Tweede Kamer deelt deze uitgangspunten (Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 XV, nr. 19).
Bij de herziening van de boetebesluiten is ervoor gekozen per wet identieke nadere regels te geven, om welke reden volstaan kan worden met één, de onderhavige, algemene maatregel van bestuur. Hiermee is de gewenste uniformiteit gestalte gegeven.
Wat betreft het uitwerken van het beginsel van proportionaliteit is gekozen voor aansluiting bij de wijze van uitwerking in het ingetrokken Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz. Overeenkomstig die wijze wordt de ernst van de overtreding in beginsel afgemeten aan de hoogte van het benadelingsbedrag, namelijk door de hoogte van de boete in beginsel te stellen op een bepaald percentage van het benadelingsbedrag. Een dergelijke algemene maatstaf kan echter tot resultaten leiden die bij beoordeling op individueel niveau onbevredigend zijn.
Te denken valt bijvoorbeeld aan een bijstandsgerechtigde man die, hoewel zijn echtgenote elders is gaan wonen en een zelfstandige bijstandsuitkering heeft aangevraagd, bij herhaling meldt dat hij weer een gezamenlijke huishouding met haar voert. Bij controle blijkt uit zijn uitlatingen dat hij als oogmerk had haar financieel te benadelen (te voorkomen dat zij een zelfstandige uitkering zou krijgen). De verstrekking van de onjuiste informatie heeft niet geleid tot een benadelingsbedrag (aan de man is niet een bedrag ten onrechte als uitkering verleend als gevolg van zijn overtreding van de inlichtingenverplichting). Zou alleen de algemene maatstaf voor de ernst van de overtreding toegepast worden, dan zou hem slechts de minimumboete van f 100,– kunnen worden opgelegd. Het spreekt voor zich dat dit in dit geval een onbevredigend resultaat zou zijn en dat het in dit individuele geval aanwezige oogmerk van benadeling van een andere uitkeringsgerechtigde, mede maatgevend moet kunnen zijn bij het vaststellen van de ernst van de overtreding.
Feiten en omstandigheden op individueel niveau moeten mede maatgevend kunnen zijn bij het vaststellen van de ernst van de overtreding. In het onderhavige besluit is hiervoor geen regeling getroffen, omdat de wetgever daarin zelf reeds voorzien heeft middels de wettelijke opdracht om de hoogte van de boete per individueel geval af te stemmen op (onder andere) de ernst van de gedraging.
Daarnaast moet ingevolge de zelfde wettelijke opdracht de hoogte van de boete ook per individueel geval afgestemd worden op de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden waarin het betrokken individu verkeert. Het besluit is met de wettelijke opdracht in overeenstemming gebracht middels de bepaling dat indien de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert daartoe aanleiding geven, de berekende boete wordt verhoogd of verlaagd.
Evenals dat ten aanzien van de Abw, de IOAW en de IOAZ in het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz het geval was, is in het onderhavige besluit niet gekozen voor (nadere) uitwerking van de drie maatstaven voor afstemming op de maat van het individuele geval. Aangezien het om het wegen en afwegen van individu-gebonden feiten en belangen gaat, vraagt nadere uitwerking het geven van zeer gedetailleerde en praktische regels, opdat in elk individueel geval een optimaal adequate beoordeling en besluitvorming kan plaatsvinden. Een amvb is hiervoor niet het aangewezen instrument. Voor de ontwikkeling van praktische regels zoals hierboven bedoeld, kunnen de uitvoeringsorganen, zijnde terzake tevens het meest deskundig en geëquipeerd, beleidsregels opstellen. Het behoeft geen betoog dat de verschillende uitvoeringsorganen hierbij, met het oog op de rechtszekerheid, uniformiteit en bestendigheid dienen na te streven.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens de betrokken wetten op elke overtreding van de inlichtingenverplichting in principe een boete moet volgen, hetgeen inhoudt dat een in de beleidsregels opgenomen grond voor verlaging van de boete niet mag leiden tot oplegging van geen boete of tot afzien van oplegging van een boete.
Alleen in de volgende situaties zijn volgens de betrokken wetten de uitvoeringsorganen bevoegd of verplicht af te zien van het opleggen van een boete. Indien de schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, mag volstaan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing in plaats van oplegging van een boete, echter alleen indien in de voorgaande twee jaar niet reeds een zodanige waarschuwing is gegeven. Voor de situatie dat niet voldaan is aan de laatstgenoemde voorwaarde en de discretionaire bevoegdheid derhalve niet aan de orde is, is ervoor gekozen de in beginsel op te leggen boete op f 100,– te stellen. Daarnaast dienen de uitvoeringsorganen op grond van de wet zelve af te zien van het opleggen van een boete indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Tenslotte kan van een boete worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zoals tijdens de behandeling van het wetsvoorstel inzake de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid naar voren is gebracht, is deze mogelijkheid alleen in de wet opgenomen omdat uitzonderingen op de algemene regel mogelijk moeten zijn indien in een individueel geval blijkt dat door een boete-oplegging voor de betrokkene onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Niet alleen financiële redenen maar ook immateriële redenen kunnen een rol spelen. Een nadere duiding van het begrip dringende reden is niet doenlijk, de bepaling is juist opgenomen voor niet precies te voorziene gevallen (TK, 95–96, 23 909, nr. 14, p.14). Uiteraard moet in de motivering van de beschikking, waarbij wordt afgezien van oplegging van een boete wegens de aanwezigheid van dringende redenen, tot uitdrukking worden gebracht welke onaanvaardbare consequenties voor de betrokkene zouden optreden als de boete zou worden opgelegd.
Afstemming op strafrechtelijk boetebeleid
Ten behoeve van de gewenste betere afstemming van de hoogte van boeten op het boetebeleid in de strafrechtelijke sfeer, is ervoor gekozen, na overleg met het Openbaar Ministerie, het te hanteren percentage te stellen op 10%. Zoals hiervoor aangegeven, is hierbij afgegaan op het tot 1 april 2000 gevoerde strafrechtelijke boetebeleid ten aanzien van de overtredingen van de inlichtingenverplichting in verband met uitkeringen, met een benadelingsbedrag onder de f 12 000,–. In het ingetrokken Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz bedroeg het percentage 15%.
Eveneens ten behoeve van de gewenste betere afstemming van de hoogte van boeten op het strafrechtelijke boetebeleid, is ervoor gekozen, wederom na overleg met het Openbaar Ministerie, geen verhoogde boete op recidive te stellen, ook weer overeenkomstig het genoemde tot 1 april 2000 door het Openbaar Ministerie gevoerde boetebeleid bij benadelingsbedragen onder de f 12 000,–.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het feit dat in het besluit geen automatische verhoogde boete op recidive wordt gesteld niet betekent dat de uitvoeringsorganen geen verhoogde boete zouden kunnen opleggen in geval van recidive. Recidive kan van invloed zijn op de bepaling van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid en daarom, gelet op artikel 3 van het besluit, reden zijn voor verhoging van de boete. Wanneer het om recidive of herhaaldelijk recidive gaat binnen een bepaald tijdsbestek kan dit aanleiding zijn om de boete te verhogen. De uitvoeringsorganen kunnen dergelijke gronden voor een verhoogde boete opnemen in hun beleidsregels als nadere uitwerking van de drie maatstaven voor de afstemming van de hoogte van de boete op de feiten en omstandigheden op individueel niveau.
Afstemming op financiële draagkracht
In verband met de door de Tweede Kamer geuite wens dat gezocht wordt naar mogelijkheden om de hoogte van de boete af te stemmen op de financiële draagkracht van de betrokkene, wordt opgemerkt dat de wettelijke opdracht aan de uitvoeringsorganen om de hoogte van de boete af te stemmen op (onder andere) de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, tevens omvat dat ook afgestemd moet worden op de financiële omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, indien daarvoor aanleiding is.
Anders dan eerder in het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz het geval was, is in het voorliggende besluit de definitie van «boete» opgenomen. Het gaat hier steeds om de boete die wordt opgelegd naar aanleiding van het niet naleven van de inlichtingenverplichting, bedoeld in onderdeel p van dit artikel.
Hier wordt, afgezien van de specifieke inlichtingenverplichting, genoemd in artikel 31 van de Ziektewet, gedoeld op de in de te onderscheiden wetten opgenomen verplichting van de belanghebbende op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van dat recht, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
Het benadelingsbedrag is het bedrag dat ten onrechte als uitkering is verleend. De afgedragen of af te dragen loonheffing en premie zijn in het benadelingsbedrag begrepen.
Na de terugbetaling door belanghebbende van het benadelingsbedrag kan deze terugbetaling voor loon- en inkomstenbelasting worden aangemerkt als «negatief loon uit vroegere dienstbetrekking», waarmee in het jaar van terugbetaling bij de belastingheffing rekening gehouden kan worden.
Artikel 2 sluit aan bij artikel 3 van het (ingetrokken) Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz. Het eerste lid bepaalt de boete op 10% van het benadelingsbedrag. Is deze 10% lager dan f 100,– dan wordt de boete op f 100,– gesteld. Het tweede lid voorziet in een afrondingsmethodiek. Hierbij wordt opgemerkt dat met toepassing van artikel 3 de minimumboete van f 100,– kan worden verlaagd indien de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de overtreder daartoe aanleiding geven.
Indien de overtreding niet geleid heeft tot een benadelingsbedrag, kan het uitvoeringsorgaan op grond van de betrokken wetten afzien van een boete en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, onder voorwaarde dat in de voorgaande twee jaar niet reeds een dergelijke waarschuwing aan de betrokkene is gegeven. Het derde lid vindt toepassing indien niet wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, en bepaalt dat dan in beginsel een boete van f 100,– wordt opgelegd. Ook deze boete kan worden verhoogd of verlaagd met toepassing van artikel 3.
Met dit artikel wordt het besluit in overeenstemming gebracht met de wettelijke opdracht aan de uitvoeringsorganen om de boete, die is berekend met toepassing van artikel 2, nader af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Overigens wordt van het opleggen van een boete in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De formulering van de drie genoemde maatstaven is nagenoeg gelijkluidend aan de formulering van de maatstaven in de artikelen 14a, tweede lid, van de Abw, 17, tweede lid, van de WIK, 20a, tweede lid, van de IOAW, 20a, tweede lid, van de IOAZ, 27a, tweede lid, van de WW, 45a, tweede lid, van de ZW, 29a, tweede lid, van de WAO, 14a, tweede lid, van de TW, 17c, tweede lid, van de AOW, 39, tweede lid, van de ANW, 17a, tweede lid, van de AKW, 48, tweede lid, van de WAZ en 40, tweede lid, van de WAJONG, 46, tweede lid, van de REA.
De ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert, zoals de financiële omstandigheden, kunnen aanleiding geven tot een verhoging of verlaging van de boete. Uiteraard moet in de motivering van de beschikking, waarbij de boete wordt opgelegd, tot uitdrukking worden gebracht op welke wijze tot de vaststelling van het boetebedrag is gekomen.
Naast de verplichting om af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert hebben gemeenten, het Lisv en de SVb de bevoegdheid om bij dringende redenen van het opleggen van een boete af te zien. Deze bevoegdheid wordt gegeven door de artikelen 14a, vierde lid, van de Abw, 17, vierde lid, van de WIK, 20a, vierde lid, van de IOAW, 20a, vierde lid, van de IOAZ, 27a, vierde lid, van de WW, 45a, vierde lid, van de ZW, 29a, vierde lid, van de WAO, 14a, vierde lid, van de TW, 17c, vierde lid, van de AOW, 39, vierde lid, van de ANW, 17a, vierde lid, van de AKW, 48, vierde lid, van de WAZ , 40, vierde lid, van de WAJONG en 46, vierde lid van de REA. Deze wettelijke bepalingen worden niet door dit besluit ingeperkt. Daarnaast hebben de uitvoeringsorganen de bevoegdheid om, indien de overtreding niet geleid heeft tot een benadelingsbedrag, af te zien van een boete en te volstaan met een schriftelijke waarschuwing, onder voorwaarde dat in de voorgaande twee jaar niet reeds een dergelijke waarschuwing aan de betrokkene is gegeven. Deze bevoegdheid wordt gegeven door de artikelen 14a, derde lid, van de Abw, 17, derde lid, van de WIK, 20a, derde lid, van de IOAW, 20a, derde lid, van de IOAZ, 27a, derde lid, van de WW, 45a, derde lid, van de ZW, 29a, derde lid, van de WAO, 14a, derde lid, van de TW, 17c, derde lid, van de AOW, 39, derde lid, van de ANW, 17a, derde lid, van de AKW, 48, derde lid, van de WAZ en 40, derde lid, van de WAJONG en 46, derde lid, van de REA.
De normering van boeten op grond van de Abw, de IOAW en de IOAZ zoals eerder vastgelegd in het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, is (in enigszins gewijzigde vorm) overgeheveld naar dit besluit. Het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz kan daarom worden ingetrokken. Ook de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK worden om die reden ingetrokken.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit AKW en het Boetebesluit Anw, omdat de rechtsgronden daarvoor niet langer aanwezig zijn, van rechtswege zijn vervallen.
Dit besluit heeft eerbiedigende werking, dat wil zeggen dat ten aanzien van de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting, gepleegd voor de inwerkingtreding van dit besluit, het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw of het Boetebesluit AKW blijft gelden.
Wanneer voor de niet of niet behoorlijke nakoming, gepleegd voor inwerkingtreding van dit besluit, ingevolge dit besluit een lagere boete zou moeten worden opgelegd dan ingevolge het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw of het Boetebesluit AKW, is dit besluit van toepassing. Deze eis vloeit mede voort uit internationale verdragen.
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit besluit, treden de artikelen 9, onderdeel Q, 11, onderdeel T, 13, onderdeel N, 18, onderdeel F, 21, onderdeel C, 22, onderdeel B en 23, onderdeel C, van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de artikelen XXII, onderdeel L en XXIV, onderdeel Z, van de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen in werking en artikel 1, tweede lid, onder b van de Invoeringswet van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.
In deze artikelen wordt de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels door het Lisv, respectievelijk de SVb, vervangen door een bevoegdheid tot het stellen van nadere regels bij algemene maatregel van bestuur.
Ter voorkoming van misverstanden wordt er op gewezen dat de in de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen opgenomen bepalingen nog verwijzen naar de WW, de ZW, de WAO, de TW, de AOW, de ANW, de AKW, de WAZ en de WAJONG, zoals die wetten luidden op het moment dat de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen tot wet werden verheven. Na de totstandkoming van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn de verschillende artikelleden in de onderliggende socialezekerheidswetten echter vernummerd. Het gaat bij de inwerkingtreding van de genoemde artikelen van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 en de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen en artikel 1 lid 2 onder b van de Invoeringswet van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten dan ook om de verschillende artikelleden van de WW, de ZW, de WAO, de TW, de AOW, de ANW, de AKW, de WAZ, de WAJONG en de REA zoals deze na hun totstandkoming zijn vernummerd bij de Veegwet SZW 1998. Daarmee wordt, zoals beoogd, de delegatie aan het Lisv, respectievelijk de SVb, vervangen door delegatie aan de Kroon.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 november 2000, nr. 221.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-462.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.