Wet van 2 november 1995 tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Vestigingswet detailhandel in te trekken en de Drank- en Horecawet en de Vestigingswet Bedrijven 1954 te wijzigen in verband met de vaststelling van een vestigingsbesluit op basis van de Vestigingswet Bedrijven 1954 dat mede voorziet in een regeling van vestigingseisen voor de detailhandel en voor het horecabedrijf, en tevens te voorzien in daarmee verband houdende wijzigingen van de Wet op de economische delicten en de Wet op de erkende onderwijsinstellingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Vestigingswet detailhandel wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

De >Drank- en Horecawet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot tweede, derde en vierde lid.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede of derde lid» vervangen door: een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid.

3. In het vierde lid wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

B

In artikel 5 worden onder vernummering van het vierde lid tot zesde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De bedrijfsleiders en beheerders dienen tevens te beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden de bewijsstukken aangewezen waaruit het voldoen aan de eisen, bedoeld in het vierde lid, moet blijken.

C

In artikel 6, vijfde lid, wordt «artikel 5, vierde lid,» vervangen door: artikel 5, zesde lid,.

D

Artikel 7 vervalt.

E

In artikel 11, onderdeel a, wordt «artikel 3, derde lid» vervangen door: artikel 3, tweede lid.

F

Artikel 27 vervalt.

G

In artikel 28 wordt «de artikelen 26 en 27» vervangen door: artikel 26.

H

Artikel 29, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

I

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c vervalt de zinsnede «, anders dan ter opvolging van de overeenkomstig artikel 29, tweede lid, daarin vermelde bedrijfsleider of beheerder,».

b. De onderdelen d en e vervallen onder lettering van de onderdelen f en g tot onderdelen d en e.

2. In het vierde lid wordt «het eerste lid, onder b, c, d, e of g» vervangen door: het eerste lid, onder b, c of e.

3. In het zesde lid wordt «het eerste lid, onder f» vervangen door: het eerste lid, onder d.

4. Het zevende lid vervalt.

J

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «of krachtens artikel 42 verleende ontheffing».

2. Het tweede lid vervalt onder schrapping van de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

K

In de artikelen 35 en 36 wordt «artikel 31, eerste lid, onder c, d of e» telkens vervangen door: artikel 31, eerste lid, onder c.

L

In artikel 38, vijfde lid, wordt «31, eerste lid, onder a en f» vervangen door: 31, eerste lid, onder a en d.

M

In de artikelen 37, eerste lid, 39, eerste lid, 40, eerste lid, 43, eerste lid, en 44, eerste en vierde lid, vervalt telkens de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken».

N

De artikelen 41, 42, 53, 74, 75 en 85 vervallen.

ARTIKEL III

De Vestigingswet Bedrijven 19542 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Deze wet is niet van toepassing op de landbouw, de visserij, het bankbedrijf, het verzekeringsbedrijf en het vervoerbedrijf.

B

In de artikelen 10, eerste lid, onder b, en 11, eerste lid, onder d, vervallen telkens de zinsneden «of de Vestigingswet detailhandel» en «of genoemde».

C

In artikel 25, derde lid, wordt de zinsnede «het krachtens deze wet bepaalde» vervangen door: het bepaalde krachtens deze wet, de Vestigingswet detailhandel of de Drank- en Horecawet.

D

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Aan hen, die bij het in werking treden van een vestigingsbesluit het aangewezen bedrijf al gedurende een aaneengesloten termijn van tenminste 18 maanden uitoefenen, wordt op hun aanvrage de vereiste vergunning verleend, indien de in de aanvrage als bedrijfsleider van de betrokken onderneming en als beheerder van de betrokken onderneming vermelde personen die hoedanigheid bij het in werking treden van dat besluit al gedurende een aaneengesloten termijn van tenminste 18 maanden bezaten en haar tot het tijdstip van de aanvrage hebben behouden.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «het krachtens deze wet bepaalde» vervangen door: het bepaalde krachtens deze wet, de Vestigingswet detailhandel of de Drank- en Horecawet.

ARTIKEL IV

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten3 vervalt «de Vestigingswet detailhandel, de artikelen 2, derde lid, 3, 13, vierde lid, 16 en 17;».

ARTIKEL V

De Wet op de erkende onderwijsinstellingen4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onder 6°, vervalt de zinsnede «de Vestigingswet detailhandel (Stb. 1971, 569),».

B

In artikel 15, eerste lid, vervalt de zinsnede «de Vestigingswet detailhandel,».

ARTIKEL VI

  • 1. De op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning wordt mede beschouwd als een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde vergunning op grond van de Drank- en Horecawet vervalt dan wel wordt ingetrokken, wordt op een daartoe strekkende aanvraag, die is ingediend binnen een jaar vanaf het tijdstip waarop de vergunning is vervallen of ingetrokken, een vergunning verleend voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

  • 3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien de vergunning vervalt of wordt ingetrokken op andere gronden dan de overeenkomstige gronden voor verval of intrekking van een vergunning als bedoeld in de artikelen 11 en 13 van de Vestigingswet Bedrijven 1954.

ARTIKEL VII

De op grond van artikel 42 van de Drank- en Horecawet verleende ontheffing van de krachtens artikel 7 van die wet gestelde eisen van handelskennis, wordt, voor zover deze ontheffing strekt, beschouwd als een ontheffing van het verbod van artikel 3, eerste lid, van het Vestigingsbesluit bedrijven, voor het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van dat besluit.

ARTIKEL VIII

  • 1. De eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet gelden niet ten aanzien van personen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, als bedrijfsleider of beheerder staan vermeld op een krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning.

  • 2. De eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet gelden voorts niet ten aanzien van personen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldoen aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet gestelde eisen van handelskennis of beschikken over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 42 van die wet, en die binnen een jaar na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van die wet indienen.

ARTIKEL IX

De op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, krachtens de Vestigingswet detailhandel geldende vergunning, wordt beschouwd als een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven.

ARTIKEL X

De ontheffing die is verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3 van de Vestigingswet detailhandel, wordt, voor zover deze ontheffing strekt, beschouwd als een ontheffing van het verbod van artikel 3, eerste lid, van het Vestigingsbesluit bedrijven, voor het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van dat besluit.

ARTIKEL XI

  • 1. Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het voldoen aan vestigingseisen, vanaf dat tijdstip beschouwd als een aanvraag om een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf, bedoeld in artikel 4 van het Vestigingsbesluit bedrijven. Ten aanzien van de beslissing op die aanvraag blijven de eisen van handelskennis van toepassing zoals die voor dat tijdstip golden krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet.

  • 2. Een aanvraag om een verklaring van handelskennis als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist wordt vanaf dat tijdstip beschouwd als een aanvraag om een verklaring van algemene ondernemersvaardigheden als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Vestigingswet Bedrijven 1954.

  • 3. Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 42 van de Drank- en Horecawet of artikel 13 van de Vestigingswet detailhandel waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist wordt vanaf dat tijdstip beschouwd als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 15 van de Vestigingswet Bedrijven 1954.

  • 4. Ten aanzien van de beslissing op een aanvraag om een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

ARTIKEL XII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 2 november 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de negentiende december 1995

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1964, 386, laatstelijk gewijzigd bij wet van 6 december 1995, Stb. 592.

XNoot
2

Stb. 1954, 99, laatstelijk gewijzigd bij wet van 10 juli 1995, Stb. 355.

XNoot
3

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij wet van 23 november 1995, Stb. 598.

XNoot
4

Stb. 1985, 407, laatstelijk gewijzigd bij wet van 31 oktober 1995, Stb. 501.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95, 23 963.

Hand. II 1994/95, blz. 4764–4783.

Kamerstukken I 1994/95, 23 963 (277, 277a); 1995/96, 23 963 (25, 25a).

Hand. I 1995/96, blz. 100.

Naar boven