Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 september 2011
Bij brief van 14 juli jl. vraagt u mij om een reactie op de door u ontvangen brief d.d. 27 mei 2011 van de D66-fractie van
de gemeente Den Helder. De brief betreft een casus van een alleenstaande moeder en een inwonend studerend kind dat niet langer
in de gezinsbijstand is begrepen. De casus heeft betrekking op de relatie tussen studiefinanciering en WWB. De D66-fractie
van de gemeente Den Helder stelt in dit kader voor om de WWB zodanig aan te passen dat een alleenstaande met een thuiswonend
studerend kind de status «alleenstaande ouder» behoudt waardoor de bijbehorende toeslag gehandhaafd blijft, en stelt voor
de studiefinanciering niet als inkomen aan te merken bij het bepalen van de hoogte van de bijstand.
De verantwoordelijkheid voor individuele gevallen ligt bij de desbetreffende gemeente. Uw brief beantwoord ik dan ook in algemene
zin.
De problematiek inzake de voormalige eenoudergezinnen in de WWB is mij bekend. Een inwonend kind wordt niet meer in de gezinbijstand
begrepen, indien het kind 18 jaar wordt of indien een minderjarig kind gaat studeren en recht heeft op studiefinanciering.
In die gevallen eindigt het recht op kinderbijslag. Dit heeft voor de bijstandsgerechtigde ouder tot gevolg dat de bijstandsnorm
«alleenstaande ouder» wordt verlaagd naar de bijstandsnorm «alleenstaande». Het inwonende kind heeft dan weliswaar recht op
een eigen inkomen (loon, uitkering, studiefinanciering (Wsf), of een tegemoetkoming onderwijskosten scholieren (WTOS)), maar
in voorkomende gevallen is dat inkomen van het inwonend kind niet zodanig dat hiermee de inkomensachteruitgang van de ouder
wordt gecompenseerd.
Voor deze gevallen is per 1 januari 2010 de zogenaamde «18+ regeling» in werking getreden. Deze regeling houdt in dat alleenstaande
ouders wiens jongste inwonend kind 18 jaar wordt, of wiens minderjarig kind recht heeft op studiefinanciering, niet geacht
worden woonkosten met dit kind te kunnen delen indien dit kind enkel inkomsten heeft ter hoogte van de norm studiefinanciering
van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF). Er bestaat dan bovenop de basisnorm voor een alleenstaande, recht op de maximale
gemeentelijk toeslag (algemene bijstand) van 20% van het wettelijk minimumloon.
Daarnaast is het aan de gemeenten om te beoordelen of men in voorkomende gevallen óók recht heeft op de individuele bijzondere
bijstand. De uiteenlopende situaties van alleenstaande ouders met inwonende – niet in de gezinsbijstand begrepen kinderen
–, en de daaruit voortvloeiende verschillen in inkomenshoogte en noodzakelijke bestaanskosten, moeten van geval tot geval
worden gewogen. Het individueel maatwerk op basis van de bijzondere bijstand vormt daarvoor hét aangewezen kader. Hiervoor
gelden geen centrale voorschriften.
Ik heb in de verzamelbrief van februari 2011 gemeenten nog eens uitdrukkelijk gewezen op de per 1 januari 2010 van toepassing
zijnde regelgeving van de WWB zoals hierboven beschreven.
Gelet op de huidige mogelijkheden die de gemeenten in het kader van de individuele bijzondere bijstand hebben, zie ik dan
ook geen aanleiding om centrale maatregelen zoals door de D66-fractie van de gemeente Den Helder zijn voorgesteld, te treffen.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom