Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 januari 2019
Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie, mede op voordracht van Nederland, in het
kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties
opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee
Iraanse personen. Dat betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden
en andere financiële activa zijn bevroren.
Op basis van informatie van buitenlandse inlichtingendiensten en de AIVD acht Nederland
het waarschijnlijk dat Iran de hand heeft gehad in (voorbereidingen op) liquidaties
en aanslagen op Europees grondgebied.
Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland [8 januari 2019] samen met het
Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten
de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij
deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid
bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.
Van Iran wordt verwacht dat alle medewerking verleend zal worden om de huidige zorgen
weg te nemen en, waar nodig, mee te werken aan strafrechtelijk onderzoek. Indien dit
niet gebeurt, worden verdere sancties niet uitgesloten.
De AIVD heeft sterke aanwijzingen dat Iran betrokken is geweest bij de liquidaties
van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017.
Het betrof in deze gevallen tegenstanders van het Iraanse regime. Het kabinet vindt
dat dergelijke vijandige acties de Nederlandse soevereiniteit op flagrante wijze schenden
en onaanvaardbaar zijn. Iran heeft – hiermee geconfronteerd door Nederland – elke
betrokkenheid bij deze liquidaties ontkend.
Vanwege deze bevindingen van de AIVD heeft Nederland in juni 2018 stevige diplomatieke
maatregelen getroffen. De Iraanse ambassadeur is ontboden en er zijn twee medewerkers
van de Iraanse ambassade uitgewezen. Deze diplomaten zijn niet uitgezet vanwege een
vastgestelde betrokkenheid bij de (aansturing van) de liquidaties, maar als duidelijk
signaal dat Nederland het ontoelaatbaar vindt dat Iran waarschijnlijk achter deze
ernstige zaken zit1.
Nederland heeft vervolgens in samenwerking met andere Europese landen die tevens getroffen
zijn door Iraanse inmenging – o.a. met een verijdelde bomaanslag bij Parijs en een
verijdelde moordaanslag in Denemarken in 2018 – deze verdere maatregelen getroffen
tegen Iran met als doel de Iraanse activiteiten te stoppen.
In het belang van het gemeenschappelijk optreden in EU verband was vertrouwelijkheid
noodzakelijk. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om de aanleiding van de uitzettingen
van de genoemde twee diplomaten niet eerder openbaar te maken.
In Nederland zijn strafrechtelijke onderzoeken gaande naar de genoemde liquidaties.
De waardering van informatie binnen het strafrechtelijk bewijsstelsel is een andere
dan de waardering van inlichtingen door de inlichtingendiensten. In de nu lopende
strafrechtelijke onderzoeken is de genoemde inlichtingeninformatie die duidt op bemoeienis
van Iran vooralsnog niet in strafrechtelijke zin bevestigd.
Ten aanzien van het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action
(JCPOA), is er in het gezamenlijke gesprek in Teheran benadrukt dat deze kwesties
niet verbonden zijn aan het JCPOA. Zo lang Iran zich houdt aan de verplichtingen onder
het akkoord zal de Europese Unie dat ook doen. Iran zal evenwel verantwoordelijk gehouden
worden voor aangelegenheden die Europese en internationale veiligheidsbelangen raken,
zoals in deze zaken het geval is, maar ook wat betreft hun ballistische raketprogramma
en hun rol in de regio.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren