Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2015
Uw Kamer heeft op 26 maart 2015 een motie over de export van AOW-uitkeringen (Kamerstuk
34 083, nr. 12) aangenomen. De motie verzoekt om u te informeren over de kabinetsinzet vóór de behandeling
van de SZW-begroting 2016. Dat doe ik hierbij.
De motie verzoekt de regering «een poging te wagen alsnog een verdrag te sluiten met
in ieder geval de acht landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen», Concreet
gaat het daarbij om de vraag of deze landen bereid zijn om met Nederland voor de AOW-export
relevante handhavingsafspraken te maken en in een bilateraal verdrag vast te leggen.
Na inwerkingtreding van een dergelijk verdrag heeft de betrokkene in het verdragsland
recht op een AOW-uitkering conform diens feitelijke leefsituatie.
Zonder een verdrag met handhavingsafspraken kan de rechtmatigheid van de uitbetaalde
AOW-uitkering niet geverifieerd en gecontroleerd worden. In dat geval wordt er nu
(in overeenstemming met de Wet Beperking Export Uitkeringen, 2000) van uitgegaan dat
de AOW-gerechtigde samenwoont en ontvangt hij de AOW-uitkering van een samenwonende,
namelijk 50% van het referentieminimumloon voor iemand die 50 jaar AOW heeft opgebouwd.
Dit is in het nadeel van een alleenstaande AOW-gerechtigde omdat die normaliter aanspraak
kan maken op een hogere AOW-uitkering, namelijk 70% van het referentieminimumloon,
voor iemand die 50 jaar AOW heeft opgebouwd.
De motie verzoekt mij om in ieder geval in overleg te treden met de landen waar meer
dan 100 AOW-gerechtigden wonen en waarmee geen verdrag is gesloten.
Op basis van de cijfers van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betreft dit per 1 april
2015 zeven landen: Brazilië (782 AOW-gerechtigden), Colombia (122), Costa Rica (108),
Dominicaanse Republiek (112), Maleisië (197), Mexico (179) en Singapore (149). De
motie vermeldt acht landen; blijkens de mondelinge toelichting bij de indiening ervan
in de Kamer was het achtste land China. In China waren er op peildatum van 1 april
2015 echter minder dan 100 AOW-gerechtigden. Desondanks is ook China benaderd.
Ter uitvoering van de motie heeft het kabinet de volgende acties ondernomen.
Allereerst heeft de SVB samen met de Nederlandse ambassades per land informatie verzameld
over de samenstelling van het bestand AOW-gerechtigden en de handhaafbaarheid, de
specifieke punten waarover afspraken moeten worden gemaakt en de bestuurlijk-administratieve
voorwaarden daarvoor. Deze achtergrondinformatie zal bij eventuele onderhandelingen
gebruikt worden.
Het is immers van belang dat handhavingsafspraken gemaakt worden die het betrokken
land kan en wil naleven.
Daarnaast heeft het kabinet in alle landen in direct contact met de relevante autoriteiten
het verzoek op tafel gelegd om onderhandelingen te starten over het maken van genoemde
handhavingsafspraken, met het doel die afspraken in een bilateraal verdrag vast te
leggen. Daarbij is aan de autoriteiten tevens de voor een goede beoordeling van dit
verzoek noodzakelijke informatie verstrekt.
De stand van zaken per 1 november 2015 is als volgt. Maleisië, Mexico en de Dominicaanse
Republiek hebben laten weten dat men onderhandelingen wil starten en dat men de Nederlandse
onderhandelingsinzet afwacht.
Aan Singapore is op verzoek van de autoriteiten nadere specifieke informatie verstrekt
over de door de autoriteiten in het kader van de handhavingsafspraken aan Nederland
te leveren informatie. De autoriteiten zullen op basis daarvan bepalen of het huns
inziens zinvol is in onderhandeling te treden. Dat is alleen het geval wanneer duidelijk
is dat men die informatie kan en wil leveren.
Voor de overige landen (China, Brazilië, Costa Rica en Colombia) geldt dat men niet
bereid is om dergelijke afspraken te maken of dat, ook na rappel, op dit moment geen
officiële reactie is ontvangen.
De conclusie is dat Nederland met Maleisië, Mexico en de Dominicaanse Republiek onderhandelingen
over de handhaving bij AOW-export zal starten. Dat geldt uiteraard ook voor andere
landen die nog positief zullen reageren.
Ik zal uw Kamer uiterlijk november 2016 wederom informeren over de stand van zaken
van de verdere uitvoering van deze motie.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma