33 529 Gaswinning

Nr. 206 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2015

In het ordedebat van 1 september jl. heeft het lid Van Veldhoven (D66) verzocht om een brief over de voorwaarden en de tijdstermijnen voor het winnen van extra gas uit de Noordzee, naar aanleiding van een nieuwsbericht van 12 augustus jl. over het potentieel bij gasvelden onder de Noordzee. Hierbij geef ik invulling aan dit verzoek.

In het aangehaalde nieuwsbericht wordt aangegeven dat het nog winbare Noordzeegas kan bijdragen aan onze energiezekerheid en -onafhankelijkheid en een belangrijke rol kan spelen in de transitie naar een CO2-arme energievoorziening. Ik onderzoek daarom hoe in de komende jaren de resterende gasreserves in de kleine velden offshore optimaal kunnen worden benut en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. In het Energierapport 2015 zal ik een integrale visie op het energiebeleid uiteenzetten en in dat bredere perspectief ook aandacht besteden aan de toekomstige rol van aardgas in onze energievoorziening op de langere termijn.

Voor de resterende, veelal marginale gasvoorkomens op het continentaal plat is het cruciaal dat ze in de komende jaren nog kunnen worden aangesloten op de aanwezige infrastructuur (platforms en pijpleidingen) op het Nederlands deel van het continentaal plat. Deze infrastructuur is grotendeels aangelegd in een periode dat er nog grote(re) gasvoorkomens offshore werden ontwikkeld en geproduceerd die de hoge investerings- en onderhoudskosten konden dragen. Als er geen nieuwe volumes worden toegevoegd, zal met het uitgeput raken van deze grotere gasvoorkomens de bijbehorende infrastructuur worden ontmanteld en dus verdwijnen. Daarna blijven de dan nog resterende kleine, marginale gasvoorkomens onbenut in de ondergrond achter, omdat aanleggen van nieuwe infrastructuur niet rendabel is.

Om mijnbouwondernemingen te stimuleren om nog tijdig zoveel mogelijk van deze gasreserves op te sporen en in productie te nemen, is in september 2010 een in de Mijnbouwwet opgenomen financiële stimuleringsmaatregel in werking getreden. Op grond daarvan kunnen mijnbouwondernemingen 25% van het bedrag dat zij investeren in bedrijfsmiddelen – (exploratie)putten, platforms, pijpleidingen – voor de opsporing en winning van marginale gasvoorkomens offshore, die zonder die maatregel niet rendabel gewonnen kunnen worden, extra ten laste brengen van hun bedrijfsresultaat waarover winstaandeel wordt berekend. Dit winstaandeel is een extra afdracht naast de vennootschapsbelasting die mijnbouwondernemingen moeten afdragen aan de Nederlandse Staat.

Omdat deze financiële stimuleringsmaatregel een looptijd heeft van zes jaar en dus eind 2016 afloopt, onderzoek ik of deze moet worden verlengd, bijgesteld of vervangen. Mijn doelstelling is dat mijnbouwondernemingen – binnen de kaders van de Mijnbouwwet en de EU-staatssteunregels – blijven investeren in opsporings- en winningsactiviteiten, om daarmee de essentiële infrastructuur op het continentaal plat in stand te houden en om de waarde van de resterende gasreserves te kunnen maximaliseren. Vanzelfsprekend kijk ik daarbij naar de verwachte impact van de maatregel op additionele investeringen in opsporings- en winningsactiviteiten, het daardoor te produceren extra volume en de daaruit resulterende financiële voordelen voor zowel operators als de Staat. Wanneer er duidelijkheid is over het vervolg van de stimuleringsmaatregel uit 2010, zal ik uw Kamer hierover informeren.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven