33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

Nr. 52 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2013

In relatie met uw Kamer zijn er diverse openstaande fiscale moties en toezeggingen. Ik hecht aan een adequate en voortvarende afdoening van toezeggingen. In dat kader streef ik ernaar het aantal openstaande moties en toezeggingen in de komende periode tot Prinsjesdag terug te brengen. Met deze brief geef ik daarom graag gevolg aan diverse toezeggingen en geef ik aan hoe verschillende moties zijn uitgevoerd. Ook wordt de stand van zaken met betrekking tot diverse toezeggingen aangegeven. Daarnaast geef ik in deze brief een planning van de moties en toezeggingen die het komende half jaar, en uiterlijk op Prinsjesdag, afgedaan zullen gaan worden. Hierbij wil ik pragmatisch omgaan met niet meer actuele toezeggingen. Ingeval ik een toezegging als afgedaan beschouw, zal ik dit vanzelfsprekend goed gemotiveerd aan uw Kamer aangeven.

I Afgedane toezeggingen

De onderstaande toezeggingen beschouw ik als afgedaan.

Afschaffing waterbelastingen

Tijdens het wetgevingsoverleg inzake het Belastingplan 2012 c.a. heb ik toegezegd1 met de waterbedrijven te overleggen en af te spreken dat het voordeel van de afschaffing van de waterbelastingen daadwerkelijk ten goede komt aan de gebruikers. Dat overleg heeft plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan heeft de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) mij een brief gestuurd waarin deze garantie wordt gegeven. Deze brief van Vewin treft u aan als bijlage 12 bij deze brief. Overigens merk ik op dat de grondwaterbelasting reeds is afgeschaft met ingang van 1 januari 2012. De afschaffing van de belasting op leidingwater zal plaatsvinden op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip.

Forfaitaire vermogensaftrek

In de motie Groot3 wordt de regering verzocht het onderzoek naar de invoering van een forfaitaire aftrek over het eigen vermogen langs de lijnen van de Studiecommissie belastingstelsel4, ook bekend als de commissie Van Weeghel, voort te zetten.

Hierbij merk ik op dat tijdens de vorige kabinetsperiode de renteaftrekbeperking voor overnameholdings en de aftrekbeperking van bovenmatige deelnemingsrente zijn ingevoerd waarmee de belangrijkste onevenwichtigheden die samenhangen met de behandeling van eigen en vreemd vermogen in de Vpb zijn aangepakt.

Destijds heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën de studiecommissie verzocht om te bezien hoe via een fundamentele aanpassing van de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) een betere verdeling van de vennootschapsbelastingdruk mogelijk is tussen nationaal en internationaal opererende ondernemingen. Daarbij heeft hij ook aandacht gevraagd voor de destijds bestaande mismatch tussen vrijgestelde deelnemingsvoordelen en aftrekbare deelnemingskosten en het toenmalige gegeven dat bij bedrijfsovernames de grondslag van de Vpb wordt uitgehold. De Studiecommissie belastingstelsel heeft geadviseerd om nader onderzoek te doen naar de invoering van een forfaitaire aftrek (op de winst) over het eigen vermogen. Hierdoor wordt grosso modo een gelijkere behandeling van eigen en vreemd vermogen bereikt. Voor beide vormen van financiering geldt dan immers een aftrek. De vermogensaftrek slaat om in een bijtelling als sprake is van een negatief eigen vermogen. Ook indien slechts onderzoek zou worden gedaan naar de invoering van een vermogensaftrek en -bijtelling, zou dit tot grote onzekerheid leiden bij het bedrijfsleven. De fiscale behandeling van de financiering van een onderneming zou op een geheel andere leest geschoeid kunnen gaan worden. Zeker bij langlopende verplichtingen zou dit grote gevolgen kunnen hebben voor de kas- en vermogenspositie van ondernemingen. Onzekerheid over de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen heeft ook een negatieve invloed op een mogelijke keuze voor Nederland als vestigingsland voor bedrijven die vestiging in Europa overwegen. Zeker in het huidige economische klimaat is het niet verstandig majeure wijzigingen door te voeren die van grote invloed kunnen zijn op investeringen en daarmee het risico van verlies aan werkgelegenheid met zich kunnen brengen. Voor het vestigingsklimaat is rust in de Vpb van het grootste belang. Ik overweeg dan ook niet om een onderzoek te doen naar een andere behandeling van eigen en vreemd vermogen in de Vpb.

Voorts zou volgens de studiecommissie een vermogensaftrek in combinatie met een bijtelling leiden tot een derving van circa € 1,5 miljard. Voor deze derving zou dekking moeten worden gezocht, bijvoorbeeld door een verhoging van het tarief van de Vpb. Een tariefverhoging zou slecht zijn voor het ondernemings- en vestigingsklimaat. De tarieven in de winstbelasting zijn de laatste jaren in veel Europese landen juist gedaald. De trend is om te kiezen voor een grondslagverbreding in combinatie met een tariefverlaging. Ook het kabinet kiest hiervoor.

Een vermogensaftrek en -bijtelling leiden juist tot een grondslagversmalling. Bij een tariefverhoging zou Nederland een slechtere positie krijgen op de shortlists van bedrijven die vestiging in Europa overwegen.

Bosal

In de motie Van Vliet/Bashir5 wordt de regering verzocht de totale derving aan vennootschapsbelasting (Vpb) per jaar door het Bosalgat aan de Kamer te rapporteren. Helaas kan ik deze motie niet uitvoeren. Op dit moment ontbreken namelijk de gegevens om die derving te berekenen. Op basis van de «oude» cijfers zou, rekening houdend met het huidige tarief, een schatting kunnen worden gemaakt, maar daarbij past direct de kanttekening dat die schatting weinig betrouwbaar is. Ten tijde van het Bosal-arrest werd geschat dat met de afschaffing van de renteaftrekbeperking een derving gemoeid was van € 950 mln. Het algemene vpb-tarief was toen 34,5%. Bij het huidige algemene vpb-tarief van 25% zou de derving dan bijna € 700 mln. bedragen. De reden waarom deze schatting weinig betrouwbaar is, is de volgende. Vóór het zogenoemde Bosalarrest6 bestond via de aangiften Vpb inzicht in de rente die wel en de rente die niet aftrekbaar was. Na het Bosalarrest is deze informatie niet meer voorhanden, omdat de renteaftrekbeperking niet meer in de aangifte wordt opgenomen. Daarom ontbreken, zoals gezegd, thans de gegevens voor een berekening van wat de jaarlijkse opbrengst zou zijn van herinvoering van die renteaftrekbeperking.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 heb ik toegezegd7 om eventuele problemen met betrekking tot de aftrekbeperking deelnemingsrente mee te nemen bij de behandeling van het Belastingplan 2013 c.a. Dergelijke problemen zijn mij niet bekend geworden.

Laag tarief energiebelasting

Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2013 c.a. in uw Kamer heb ik toegezegd8 bereid te zijn in gesprek te gaan met de betrokken partijen en de energiesector over de uitwerking van de in het regeerakkoord9 opgenomen maatregel om te komen tot een verlaagd energiebelastingtarief voor kleinschalig duurzaam opgewekte elektriciteit door coöperaties die door particuliere kleinverbruikers zijn opgericht. Tevens heb ik toegezegd te willen kijken naar specifieke overgangsproblematiek voor 2013, indien de heer Klaver concrete problemen zou aanreiken.

Over de genoemde maatregel uit het regeerakkoord wordt door de Ministeries van Financiën en Economische Zaken breed overleg gevoerd met de betrokken partijen en de energiesector. In januari 2013 hebben drie bijeenkomsten plaatsgevonden. De inbreng van alle betrokken partijen en de sector wordt meegenomen en -gewogen bij de verdere besluitvorming over de uitwerking van deze maatregel. Deze uitgewerkte maatregelen zullen worden opgenomen in het Belastingplan 2014. Met betrekking tot de veronderstelde overgangsproblematiek zijn mij geen concrete problemen bekend geworden, waarmee ik de toezegging om eventuele overgangsproblemen te adresseren als afgedaan beschouw.

Overleg over centraal aandeelhoudersregister

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013 c.a. in uw Kamer heb ik toegezegd10 dat ik in overleg zou treden met de Minister van Veiligheid en Justitie over een zo spoedig mogelijke berichtgeving aan uw Kamer over de mogelijkheid en wenselijkheid van het opzetten van een centraal aandeelhoudersregister voor bv’s en niet-beursgenoteerde nv’s. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. In de brief van 19 december 2012 aan de Tweede Kamer van de Minister van Veiligheid en Justitie, die mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de bewindslieden van Financiën en Economische Zaken is verzonden11, is aangegeven dat er een centraal aandeelhoudersregister komt. In die brief is toegelicht dat nadere besluitvorming plaatsvindt over de vraag wie het centraal aandeelhoudersregister gaat beheren. Uw Kamer zal in maart worden bericht over de instantie die het centraal aandeelhoudersregister gaat beheren. Daarbij zal worden aangegeven dat de Tweede Kamer nader geïnformeerd zal worden over het implementatietraject.

Evaluatie vitaliteitssparen

Tijdens het wetgevingsoverleg inzake het Belastingplan 2012 c.a. heb ik toegezegd12 dat de evaluatie van de regeling vitaliteitssparen meegenomen zal worden met de evaluatie van de doorwerkbonus in 2019. Nu op grond van het deelakkoord begroting 2013 en het regeerakkoord is besloten dat de introductie van de regeling vitaliteitssparen niet doorgaat, is een evaluatie van deze regeling niet meer aan de orde en komt deze toezegging te vervallen.

Overgangsregeling omvorming afdrachtvermindering onderwijs

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013 c.a. in uw Kamer heb ik toegezegd13 om te overleggen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over een eventuele overgangsregeling in verband met de op grond van het regeerakkoord voorgenomen omvorming van de afdrachtvermindering onderwijs in een subsidieregeling per 2014. De Minister van OCW heeft het voortouw bij deze omvorming. De Minister van OCW zal uw Kamer in een beleidsbrief informeren over de contouren van de nieuwe subsidieregeling. Daarbij zal tevens aan de orde komen of – en zo ja welke vorm van – overgangsrecht nodig is. De beleidsbrief wordt naar verwachting aan het begin van het tweede kwartaal van 2013 naar uw Kamer gestuurd.

Modaliteiten voorleggen prejudiciële vragen

Tijdens het algemeen overleg Belastingdienst op 9 februari 2012 heb ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Neppérus toegezegd14 de modaliteiten te onderzoeken om in belastingzaken prejudiciële vragen voor te leggen om de afdoeningstermijn van fiscale geschillen te bespoedigen. Daartoe heb ik een tweetal modaliteiten onder de loep genomen. In de eerste plaats heb ik samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie de mogelijkheid bekeken voor een rechtbank om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. De aanleiding hiertoe is gelegen in de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, waarbij dit voor civiele zaken is geregeld.

Bij de parlementaire behandeling van deze wet is aan uw Kamer toegezegd om na twee jaar te inventariseren in hoeverre deze mogelijkheid ook uitgebreid kan worden naar het strafrecht. Ik heb de Minister van Veiligheid en Justitie verzocht om bij deze inventarisatie ook het belastingrecht mee te nemen. Dit betekent dat ik volgend jaar concreet op deze toezegging terug zal komen. In de tweede plaats is de mogelijkheid bestudeerd om in situaties van vooroverleg door middel van een voor beroep vatbare beschikking zekerheid vooraf te geven over de toepassing van aan de orde zijnde wettelijke bepalingen. Hierbij is gebleken dat het bestaande gesloten systeem van rechtsbescherming afdoende werkt. Er is de mogelijkheid om tegen een (afwijzende) beschikking op een herzieningsverzoek inzake een voorlopige aanslag bezwaar en beroep aan te tekenen. De Belastingdienst werkt mee aan proefprocedures en een uitspraak van een rechtbank kan via sprongcassatie direct aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Tevens is in een aantal specifieke bepalingen in de heffingswetten een regeling opgenomen, waarbij op verzoek zekerheid door middel van een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking wordt gegeven. In dit licht kan zo'n nieuwe rechtsingang ertoe leiden dat de huidige goedlopende praktijk van vooroverleg verder gejuridiseerd wordt, en kan dit leiden tot een onevenredige verzwaring van de werklast bij Belastingdienst en rechterlijke macht. Ik zal aan deze tweede mogelijkheid dan ook verder geen vervolg geven.

Infractieprocedure inzake exitheffingen

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet uitstel van betaling exitheffingen op 27 november 2012 in uw Kamer heb ik toegezegd15 uw Kamer te informeren over de afloop van de infractieprocedure inzake exitheffingen tegen Nederland. Het Hof van Justitie heeft op 31 januari 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Hof stelt vast dat het Koninkrijk der Nederlanden erkend heeft dat het arrest National Grid Indus betekent dat de nationale regelgeving over de oplegging van een eindafrekeningsheffing zal moeten wijzigen op het punt van de invordering. Het Hof constateert ook dat Nederland aan heeft gegeven zo snel mogelijk tot deze wijziging te willen overgaan. Het Hof herinnert eraan dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden. Het Hof van Justitie komt daarom tot het oordeel dat het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. In mijn brief van 30 november 2012 aan uw Kamer16 heb ik toegezegd om tijdens de mondelinge behandeling van de rechtszaak naar aanleiding van de infractieprocedure bij het Hof te bepleiten het uitstel van betaling te beperken in de tijd, bijvoorbeeld tot 10 of 12 jaar. Het Hof van Justitie heeft op 31 januari uitspraak gedaan zonder mondelinge behandeling. Daarom is dit standpunt op 7 februari 2013 door Nederland bepleit tijdens de mondelinge behandeling in de zaak C-64/11, Commissie tegen Spanje, inzake het Spaanse stelsel van exitheffingen. Een datum waarop het Hof van Justitie uitspraak zal doen in deze zaak is nog niet bekend.

Voorlichting omtrent uniformering loonbegrip

In het debat over de Nibud-cijfers en koopkrachtontwikkeling op 30 januari 2013 heb ik toegezegd17 goede voorlichting over de effecten van de Wet uniformering loonbegrip voor gepensioneerden op de website van de Belastingdienst te plaatsen. Inmiddels is deze informatie op de website van de Belastingdienst geplaatst18.

VAR-verklaring

De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd dat er in 2016 een evaluatie plaats zal vinden met betrekking tot de automatische continuering van de Verklaring arbeidsrelaties (VAR) door de Belastingdienst19. Deze toezegging is achterhaald nu de automatische continuering in het kader van het kabinetsbeleid rond zzp'ers en de VAR20 in het Belastingplan 2013 is komen te vervallen.

Caribisch Nederland

Door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën en mij zijn tijdens de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen die hebben geleid tot het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland diverse toezeggingen gedaan. Onderstaand een overzicht van de toezeggingen waarop naar aanleiding van eerdere acties geen vervolgacties meer nodig zijn.

De toenmalige Minister van Financiën heeft tijdens het wetgevingsoverleg van 27 september 2010 inzake het fiscale stelsel van de BES toegezegd21 om bij de evaluatie rondom de Wet openbare lichamen BES (WolBES) de loon- en inkomstenbelasting BES mee te nemen en te bezien of in die wetten iets gewijzigd zou moeten worden. De evaluatie van de WolBES is voorzien voor 2014. Wat betreft de loon- en inkomstenbelasting BES wordt opgemerkt dat naar aanleiding van de bestuurlijke overleggen met de eilandbesturen rondom het Belastingplan 2011 en het Belastingplan 2012 al diverse wijzigingen van het fiscale stelsel voor Caribisch Nederland zijn doorgevoerd, waaronder ook wijzigingen in de loon- en inkomstenbelasting BES. In zoverre vindt al een partiële en permanente evaluatie van de loon- en inkomstenbelasting BES plaats. Tegen die achtergrond bezien is een afzonderlijke evaluatie van de loon- en inkomstenbelasting BES niet meer nodig.

Voorts heeft de toenmalige Minister van Financiën tijdens datzelfde wetgevingsoverleg toegezegd22 om bij de evaluatie rondom de WolBES de invoering van accijns op alcohol en tabak op Sint Eustatius en Saba mee te nemen. In het kader van de bestuurlijke overleggen met deze openbare lichamen over aanpassingen van het fiscale stelsel voor Caribisch Nederland is deze suggestie reeds meegenomen. In onderling overleg is besloten om deze accijnzen vooralsnog niet in te voeren op Sint Eustatius en Saba.

Ook tijdens dat wetgevingsoverleg heeft de toenmalige Minister van Financiën toegezegd23 om bij de evaluatie rondom de WolBES overleg op te starten met Sint Maarten over de invoering van accijns op alcohol en tabak. In contacten met Sint Maarten is de wens overgebracht om overleg hierover op te starten. Sint Maarten zal eventuele invoering van accijns op alcohol en tabak betrekken bij de voorgenomen herziening van het belastingstelsel van Sint Maarten. Ik beschouw deze toezegging daarmee als afgedaan.

De 30%-regeling

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2012 in uw Kamer24 heb ik naar aanleiding van een verzoek van de heer Groot toegezegd uw Kamer een onderbouwing te sturen van het feit dat buitenlandse investeerders de 30%-regeling van groot belang achten in hun keuze zich in Nederland te vestigen. Volledigheidshalve verwijs ik in dit verband ook naar mijn brief van 17 januari 201325 waarin ik in ga op andere (fiscale) aspecten die het Nederlandse vestigingsklimaat aantrekkelijk maken voor buitenlandse investeerders.

Het belang van de 30%-regeling blijkt uit verschillende rapportages, waaronder de actie-agenda 2011 opgesteld door het Topteam Hoofdkantoren.26 In dit rapport wordt het belang van de 30%-regeling voor buitenlandse investeerders bevestigd door de wens de 30%-regeling uit te breiden naar buitenlandse promovendi.

Aan deze wens is voldaan in het Belastingplan 201227, welke gelegenheid tevens is aangegrepen oneigenlijk gebruik van de regeling aan te pakken. Gedurende de behandeling van het Belastingplan 2012 c.a., bleek opnieuw het belang dat de praktijk hecht aan de 30%-regeling gezien de vele reacties vanuit het bedrijfsleven. In de actie-agenda wordt bovendien onderstreept dat de 30%-regeling niet alleen bijdraagt aan het aantrekken van buitenlandse investeerders, maar zeker ook aan het behouden van buitenlandse investeerders. In een rapport28 over een onderzoek dat is uitgevoerd door de Erasmus Universiteit in opdracht van VNO-NCW wordt de hoogte van de belasting over inkomen van natuurlijke personen als een belangrijke factor gezien om zich in Nederland te vestigen. De 30%-regeling komt tegemoet aan deze locatiefactor.

Wat betreft de fiscale voordelen voor extraterritoriale werknemers in andere landen, blijkt dat de meeste landen regelingen hebben op basis waarvan de extra kosten die extraterritoriale werknemers maken, onbelast kunnen worden vergoed. Onderling bestaan er verschillen tussen de regelingen, maar ze komen allemaal neer op het fiscaal willen stimuleren van grensoverschrijdende tewerkstelling van hoogopgeleide werknemers. In bijlage 229 is een overzicht opgenomen van de expatregelingen van een aantal van onze handelspartners. Wat opvalt, is dat Nederland zowel voor ingekomen als voor uitgezonden extraterritoriale werknemers een regeling kent en dat wat betreft de hoogte van de onbelaste vergoeding is gekozen voor een forfaitair percentage. Het voordeel van een forfaitair percentage is dat het minder administratieve lasten met zich meebrengt dan het vaststellen van een vergoeding van werkelijke kosten, die geadministreerd moeten worden. In het voorkomende geval dat de werkelijke kosten het forfaitaire percentage overtreffen, ligt de bewijslast bij belastingplichtige. In Frankrijk en Zwitserland kan belastingplichtige kiezen of hij de werkelijke kosten onbelast vergoed wil krijgen of een forfaitair percentage. Luxemburg kent een combinatie van een onbelaste vergoeding voor de daadwerkelijk gemaakte kosten en daarbovenop nog een forfaitair percentage.

II Planning te behandelen toezeggingen en moties

In het kader van mijn streven om het aantal openstaande moties en toezeggingen terug te brengen, geef ik in de onderstaande passage een planning met betrekking tot de moties en toezeggingen, gethematiseerd weergegeven, die in het komende half jaar, maar uiterlijk op Prinsjesdag 2013, zullen worden afgedaan.

Dit kan zijn in een brief specifiek over het betreffende onderwerp, of anders uiterlijk in de verzameltoezeggingenbrief die op Prinsjesdag 2013 aan uw Kamer wordt gestuurd. Voorts wordt bij enkele toezeggingen gemotiveerd aangegeven waarom een eerder gestelde termijn niet haalbaar is.

Mobiliteit

Zoals toegezegd30 is mijn streven om uw Kamer vóór 1 april 2013 een brief te sturen over wetgeving, uitvoering, controle en handhaving met betrekking tot buitenlandse kentekens en motorrijtuigenbelasting (MRB). In die brief zal ik ook ingaan op de motie Van Vliet31, waarin de regering wordt verzocht de mogelijkheid te onderzoeken of toekenning van een BSN aan een buitenlandse natuurlijk persoon of rechtspersoon automatisch kan betekenen dat alle motorrijtuigen die door deze personen gebruikt worden in de heffing van motorrijtuigenbelasting worden betrokken.

Voorts zal ik, conform mijn toezegging betreffende het gebruik van oldtimers32, naar verwachting in april een brief aan uw Kamer sturen waarin tevens wordt ingegaan op diverse moties en toezeggingen met betrekking tot oldtimers in relatie tot de MRB. In de eerste plaats betreft dit de motie Bashir33, waarin de regering wordt verzocht om de Tweede Kamer in het voorjaar van 2013 een aantal voorstellen te doen waardoor dagelijks gebruik van de oldtimer wordt ontmoedigd, maar de vrijstelling van MRB voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken, in stand kan worden gehouden. In de tweede plaats zal in die brief worden ingegaan op de motie Van Vliet34, waarin de regering wordt verzocht om een oplossing te zoeken die bezitters van oldtimers in enige vorm in staat stelt hun voertuig niet op te hoeven geven. Tot slot wordt in die brief mijn toezegging gestand gedaan om samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) in het licht van de afschaffing van de regeling voor oldtimers in 2013 alternatieven te presenteren35. De uitwerking van een alternatief zal worden meegenomen in het Belastingplan 2014 c.a.

Ik zal conform mijn toezegging om kort na het einde van het eerste kwartaal van 2013 te rapporteren over ontwikkelingen bij elektrische en groengasauto's met maandelijkse cijfers36 en mijn toezegging om uw Kamer te informeren over realisatiecijfers van autoverkopen van plug-in-hybrides in het eerste kwartaal van 201337 uw Kamer eind april of begin mei de toegezegde cijfers doen toekomen.

Naar aanleiding van mijn toezegging om bij een eventuele overheveling van de regeling gehandicapten MRB naar de WMO de inkomenseffecten in kaart te brengen38 kan ik u mededelen dat een dergelijke overheveling momenteel niet mijn beleidsprioriteit heeft.

In het kader van verdere vereenvoudiging van het belastingstelsel kan deze overheveling in de toekomst wel weer in beeld komen, in welk geval ik de Kamer vanzelfsprekend van de bijkomende inkomenseffecten op de hoogte zal brengen.

Over het door de ANWB en de B50 ingediende voorstel om te komen tot een mobiliteitsbudget zijn in het begin van dit kalenderjaar de besprekingen met de ANWB en de B50 op ambtelijk niveau hervat. Bij deze besprekingen is ook het Ministerie van I&M betrokken. Ik streef ernaar om u voor het zomerreces te informeren over de uitkomsten van dit overleg, zoals ik heb toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg inzake het Belastingplan 2013 c.a.39

Vestigingsklimaat en uitwisseling van informatie

Ik heb uw Kamer een brief toegezegd waarin ik een kabinetsreactie zal geven op de uitkomsten van het onderzoek door SEO naar het belang van de niet-bancaire financiële sector40. Ik zal daarin betrekken, conform mijn toezegging41, de reacties van organisaties die niet hebben deelgenomen aan de klankbordgroep bij dat onderzoek, maar waarvan bekend is dat zij de ontwikkelingen op dit gebied kritisch volgen. Naar verwachting zal deze brief vier weken na verschijnen van het SEO-rapport verzonden kunnen worden. In deze brief zal ik, zoals toegezegd42, de resultaten opnemen van een risico-analyse op de handhaving van substance-eisen door de Belastingdienst bij het afgeven van APA’s en ATR’s. Bovendien zal ik in deze brief, conform mijn toezegging, ingaan op de vraag of er in Nederland een minimumpercentage Vpb wordt geheven43. Ten slotte zal ik in die brief stilstaan bij de stand van zaken rond country-by-country reporting44.

Op de motie Omtzigt/Harbers45, waarin de regering werd verzocht alleen nog TIEA’s te sluiten die een bepaling bevatten op basis waarvan automatische gegevensuitwisseling mogelijk is en de Tweede Kamer te informeren over welke TIEA’s daadwerkelijk tot gegevensuitwisseling hebben geleid, ben ik in mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 201146 ingegaan. In het Beheersverslag 2011 van de Belastingdienst is een overzicht opgenomen van alle landen waarmee de Nederlandse Belastingdienst in 2011 fiscale inlichtingen heeft uitgewisseld (inclusief de aantallen), waaronder ook de zogenaamde TIEA-landen. In paragraaf 3.9 van dat Beheersverslag, dat is gewijd aan internationale samenwerking, wordt daar nader op ingegaan. De informatie over het jaar 2012 en over latere jaren zal worden verstrekt in de halfjaarsrapportages van de Belastingdienst. Daarmee geef ik gevolg aan mijn toezegging47 in de richting van mevrouw Neppérus en de heer Omtzigt.

Winstbox

In mijn brief in het kader van de winstbox zal onder andere aandacht worden besteed aan een tweetal moties en een toezegging. Zowel op de motie Braakhuis48, waarin de regering wordt verzocht de afschaffing van het urencriterium te betrekken bij de winstbox, als op de motie Van Gent c.s.49, waarin de regering wordt verzocht bij de afschaffing van het urencriterium bij de winstbox ook de aanvraag kinderopvangtoeslag te betrekken, zal worden ingegaan. Tevens zal ik in die brief uitvoering geven aan mijn toezegging50 aan de heer Groot om in de brief over de winstbox ook informatie te verstrekken over verschillen tussen het bruto-nettotraject van ondernemers en werknemers. Mijn voornemen is om de brief inzake de winstbox uiterlijk op Prinsjesdag 2013 aan uw Kamer te sturen.

ANBI’s en giftenaftrek

Het is mijn streven om in mei 2013 uw Kamer per brief te informeren over de wijziging van de Uitvoeringsregeling AWR inzake de publicatieplicht op internet die ANBI’s op grond van Overige fiscale maatregelen 2013 hebben. Ik ben voornemens deze regeling in april in concept klaar te hebben. Hiermee wordt onder andere invulling gegeven aan de motie Omtzigt/Van Vliet51 waarin de regering wordt verzocht te bereiken dat een aantal gegevens van de ANBI’s openbaar worden gemaakt en gratis toegankelijk zijn. In diezelfde brief wil ik uw Kamer, zoals toegezegd52, informeren over de mogelijkheden voor uitbreiding van de integriteitsbepaling in de ANBI-regeling. Met deze brief heeft uw Kamer alle benodigde informatie om, zoals toegezegd53, nog voor de zomer met mij het debat aan te gaan over transparantie van ANBI’s. Het is vanzelfsprekend aan de Kamer om zo’n debat te initiëren.

Voorts zal ik in deze brief ingaan op de mogelijkheden om bij een periodieke gift de notariële akte te vervangen door een schenkingsovereenkomst, dit mede naar aanleiding van mijn toezegging om hierop terug te komen54.

De Belastingdienst zal voorts, conform mijn toezegging55, het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer (het RSIN-nummer) van ANBI's per 1 januari 2014 in het openbare ANBI-bestand van de Belastingdienst vermelden. Ook zal in dat register een verwijzing naar de vindplaats van de online gepubliceerde informatie worden opgenomen.

Loon- en inkomstenbelasting

Een dezer dagen zal ik, conform mijn toezegging56, uw Kamer informeren over de uitkomst van mijn studie van het loonbegrip, met daarin de uitwerking van een noodzakelijkheidscriterium en andere denkrichtingen met betrekking tot de werkkostenregeling.

Met betrekking tot mijn toezegging om de evaluatie van de inkomenseffecten van de Wet uniformering loonbegrip voor werknemers eerder te doen dan de voorziene evaluatie één jaar na inwerkingtreding van deze wet57, geldt dat de versnelde evaluatie in gang is gezet. De resultaten van deze evaluatie zullen voor Prinsjesdag 2013 aan uw Kamer worden aangeboden.

In vervolg op mijn toezegging om mij nogmaals te buigen over de verzilveringsproblematiek voor ouderen die om verschillende redenen geen aangifte IB doen58, kan ik u melden dat ik voornemens ben om de volgende doelgroepen middels een brief te attenderen op een mogelijke belastingteruggaaf:

  • AOW’ers met een klein pensioen waarbij er nog recht bestaat op een deel van de verzilvering van de ouderenkorting op hun pensioen;

  • mensen die recht hebben op de (door)werkbonus.

Indien mensen naast AOW nog een pensioen ontvangen en nog geen uitnodiging tot het doen van aangifte hebben ontvangen, zullen zij door middel van een zogenoemde nabeschrijvingsselectie alsnog een aangifte uitgereikt krijgen.

De mensen die de AOW-leeftijd bereiken in het belastingjaar ontvangen geen teruggaafbrief en aan hen wordt geen aangifte uitgereikt. De selectie van de mensen binnen deze groep is te complex en levert teveel risico op dat zij onterecht een teruggaafbrief zouden ontvangen of onterecht een aangifte uitgereikt krijgen.

Voorts zal ik voor de zomer, zoals toegezegd59, uw Kamer nadere informatie sturen over de veronderstelde problemen bij het invorderen van conserverende aanslagen van aanmerkelijkbelanghouders.

Overdrachtsbelasting

Bij het Belastingplan 2014 zal ik terugkomen op mijn toezegging60 om de mogelijkheden te bezien om oneigenlijk gebruik en bepaalde constructies in de overdrachtsbelasting te bestrijden en daartoe zo nodig een voorstel doen. Dit naar aanleiding van vragen van enkele Kamerleden over het zogenoemde Scheepjeshofarrest.61

Eén bankrekeningnummer

Het overleg met de kinderopvangbranche over de mogelijkheden tot het maken van een uitzondering voor deze branche voor wat betreft de maatregel van het ene bankrekeningnummer is in volle gang. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik, conform mijn toezegging62, uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg. Bij diezelfde gelegenheid zal ik ingaan op de motie Omtzigt/Groot63, waarin de regering wordt verzocht om in overleg met de brancheorganisatie van woningbouwcorporaties een uitzondering op te nemen op de regel dat alle uitbetalingen van de Belastingdienst op één rekeningnummer geschieden, zodat de huurtoeslag rechtstreeks naar de woningbouwcorporatie kan worden overgemaakt.

Fiscale beklemming

Bij de behandeling van het Belastingplan 2013 is aandacht gevraagd voor fiscale regelingen waarbij sprake is van beklemming. Het gaat hierbij om regelingen waarbij belastingplichtigen zonder fiscale sanctie niet vrij kunnen beschikken over kapitaal dat hen toekomt. Daarbij kan worden gedacht aan de regeling voor het fiscaal faciliëren van lijfrenten. Ik heb toegezegd64 om alle regelingen met een fiscale beklemming ordentelijk in kaart te brengen. Voor het zomerreces zend ik hierover een brief naar uw Kamer. Daarbij zal ik tevens ingaan op de achtergrond van de diverse fiscale klemmen.

Nieuw Douanewetboek

Zoals eerder richting uw Kamer is aangegeven, is de invoering van het Gemoderniseerde Communautaire Douanewetboek uitgesteld tot na 2013. Desondanks zal ik uw Kamer, conform de toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën65, voor de zomer van 2013 informeren over de gevolgen van de snelheid van afhandelen van goederen door de douane voor bedrijven die in het bezit zijn van een AEO (Authorised Economic Operator) certificaat. Daarnaast zal ik u informeren, voor zover dat op dat moment al duidelijk is, welke andere voordelen voor AEO's in de toekomstige Communautaire douanewetgeving worden opgenomen.

Boetebeleid toeslagen

Zoals toegezegd in de nota naar aanleiding van het verslag inzake Overige fiscale maatregelen 201366, zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2013 informeren over het Besluit bestuurlijke boeten Belastingdienst (BBBB) en het boetebeleid zoals dat geldt bij toeslagen.

Vergroening

Voor de zomer zal ik, zoals toegezegd67, ingaan op de (nog relevante) vragen rond vergroening, die in het kader van het Belastingplan 2013 c.a. aan mij zijn gesteld.

Bodem(voor)recht

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2013 c.a. heb ik toegezegd68 om de eerste bevindingen van de nieuwe meldingsregeling ter zake van het bodem(voor)recht aan de Eerste Kamer te sturen, zodra deze bekend zijn. De nieuwe maatregel inzake het bodem(voor)recht is op 1 januari 2013 in werking getreden, maar zal materieel pas op 1 april 2013 zijn beslag krijgen. Dit heeft te maken met het overgangsrecht zoals dat in het Belastingplan 2013 is geregeld. Dit betekent dat de eerste ervaringen met de meldingsregeling pas in de loop van 2013 bekend zullen zijn. Bij de eerstvolgende halfjaarsrapportage van de Belastingdienst zal ik hierover rapporteren.

Constructiebestrijding

In de komende halfjaarsrapportage mei van de Belastingdienst zal ik rapporteren over de aan de Belastingdienst bekende constructies en over constructiebestrijding in het algemeen. Hiermee geef ik gevolg aan mijn toezegging69 in dit kader.

Huisvesting Belastingdienst

Met betrekking tot de toezeggingen over de huisvesting van de Belastingdienst70 heb ik bij brief van 15 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken, dit ten behoeve van het algemeen overleg van 27 maart 2013. Daarnaast zal ik in de halfjaarsrapportage in mei van de Belastingdienst rapporteren over de uitwerking van de gedachte meer te doen met gemeenten als frontoffice voor rijkstaken.

Bedrijfsopvolgingsregeling Successiewet 1956

De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd een onderzoek uit te voeren naar de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 als boedelfaciliteit versus de faciliteit als verkrijgersfaciliteit (zoals deze thans is vormgegeven) en uw Kamer te informeren over de uitkomst van dit onderzoek71. Uiterlijk op Prinsjesdag 2013 zal ik uw Kamer berichten over de uitkomst van dit onderzoek.

Evaluatie initiatiefwet Dezentjé Hamming-Bluemink en Crone

Tijdens de plenaire behandeling op 15 september 2010 van het wetsvoorstel van de leden Dezentjé Hamming-Bluemink en Crone houdende wijziging van de Awr ten behoeve van de rechtsbescherming van belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus heeft de minister van SZW namens de minister van Financiën toegezegd de wet jaarlijks te evalueren. De wet is per 1 juli 2011 in werking getreden. De Kamer kan de eerste evaluatie vóór de zomer tegemoet zien.

Wetsvoorstel openbaarheid belastingrechtspraak

Ten aanzien van de openbaarheid van belastingrechtspraak heb ik tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2013 c.a.72 aangegeven dat het wetsvoorstel dat daartoe strekt gegeven de beperkingen in de ambtelijke capaciteit op het Ministerie van Financiën op dit moment geen prioriteit heeft. Dit wetsvoorstel zal daarom op een later moment dan destijds aan uw Kamer is toegezegd verdere voortgang vinden73.

Evaluatie excessieve beloningen

Tijdens de plenaire behandeling van de Wet excessieve beloningsbestanddelen heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën toegezegd dat het aan uw Kamer gemeld zal worden als er knelpunten blijken te zijn die niet in de normale uitvoeringspraktijk opgelost kunnen worden74. Ook heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën tijdens deze plenaire behandeling toegezegd bereid te zijn de Wet excessieve beloningsbestanddelen aan te passen, indien blijkt dat belastingplichtigen grensverkenning zouden gaan bezigen, waardoor bepaalde maatregelen uit de wet zouden worden ontweken75. Het voornemen bestaat om beide toezeggingen mee te nemen in de evaluatie van deze wet. Evaluatie van deze wet was voorzien voor 2013, maar in verband met de beperkte ambtelijke capaciteit waar ik over beschik en de prioriteitstelling in verschillende werkzaamheden zal deze evaluatie niet eerder dan in 2014 plaatsvinden.

Caribisch Nederland

Tijdens het AO over de vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2012 op 30 januari 2012, heb ik toegezegd76 om het internationale uitgangspunt om belasting op goederen alleen op de eindbestemming te heffen, nadere invulling te geven, met name voor wat betreft de afspraken met Sint-Maarten en Curaçao. Doorlopend is geprobeerd om het probleem van de dubbele indirecte belastingheffing tussen Sint Maarten en Caribisch Nederland op te lossen. Zowel op ambtelijk als op politiek niveau zijn diverse pogingen gedaan om Sint Maarten ertoe te bewegen de heffing van turnovertax op goederen die vanuit Sint Maarten naar Caribisch Nederland worden door- of uitgevoerd, af te schaffen. Niet alleen omdat een dergelijke heffing internationaal ongebruikelijk is, maar ook omdat hierdoor in de relatie tot Caribisch Nederland dubbele indirecte belastingheffing ontstaat. Ondanks toezeggingen van Sint Maarten om dit probleem op te lossen, is een oplossing tot op heden helaas uitgebleven. Inmiddels is deze kwestie, samen met een aantal andere niet fiscale punten (zeekabel, medisch spoedvervoer per helikopter, tarieven luchtvaart bovenwinden en de glasvezelverbinding) ook door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties via zijn brief van 8 februari 201377, waarvan een afschrift aan uw Kamer is gezonden, nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van de Minister-President van Sint Maarten, mevrouw Wescot-Williams. Op korte termijn zal op ambtelijk niveau nogmaals worden bezien hoe dit vraagstuk kan worden opgelost.

Ik hoop met deze brief naar tevredenheid diverse toezeggingen van mij en van mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris van Financiën De Jager, van uw Kamer te hebben kunnen afdoen en duidelijkheid te hebben gegeven over de afdoening van moties en toezeggingen in de periode tot Prinsjesdag. In overleg met uw Kamer zou ik ernaar willen streven de lijst met openstaande toezeggingen beperkt te houden. Hierbij speelt tevens een rol – en ik hoop dat u daar begrip voor heeft -dat de capaciteit op mijn ministerie de afgelopen tien jaar met ruim een kwart is afgenomen. Uiteraard ben ik te allen tijde bereid om met u in overleg te treden en op Prinsjesdag ontvangt u opnieuw een verzameltoezeggingenbrief.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr.81, blz. 6.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 15.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 32 140, nr. 4, blz. 88–91.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 16.

X Noot
6

HvJ EU 18 september 2003, C-168/01.

X Noot
7

Kamerstukken II 2011/12, 33 245, nr.10, blz. 42.

X Noot
8

Kamerstukken II 2012/13 33 402, nr. 14.

X Noot
9

Regeerakkoord VVD-PvdA; Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15.

X Noot
10

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 106.

X Noot
11

Kamerstukken II 2012/13, 32 608, nr. 4.

X Noot
12

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 81, blz. 6.

X Noot
13

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 106.

X Noot
14

Kamerstukken II 2011/12, 31 066, nr. 120, blz. 18.

X Noot
15

Kamerstukken II 2011/12, 33 262, nr. 17.

X Noot
16

Kamerstukken II 2012/13, 33 262, nr. 10.

X Noot
17

AO over de Nibud-cijfers en koopkrachtontwikkeling op 30 januari 2013.

X Noot
18

Zie ook http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/nieuws/gevolgen_combinatie_aow_en_pensioen_of_andere_uitkeringen

X Noot
19

Kamerstukken II 2008/09, 31 704, nr. 76.

X Noot
20

Kamerstukken II 2011/12, 31 311 nr. 91.

X Noot
21

Kamerstukken II 2010/11, 32 189, 32 190 en 32 276, nr. 21, blz. 37.

X Noot
22

Kamerstukken II 2010/11, 32 189, 32 190 en 32 276, nr. 21, blz. 51.

X Noot
23

Kamerstukken II 2010/11, 32 189, 32 190 en 32 276, nr. 21, blz. 51.

X Noot
24

Handelingen II 2011/12, TK nr. 24, item 9, blz. 78.

X Noot
25

Kamerstukken II 2012/13, 25 087 nr. 34.

X Noot
26

Actie-agenda Topteam Hoofdkantoren, blz. 15 en blz. 23.

X Noot
27

Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 3.

X Noot
28

Zie rapport Wederzijds profijt: de strategische waarde van de top 100 concernhoofdkantoren voor Nederland en van Nederland voor deze top 100, blz. 32.

X Noot
29

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
30

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 112.

X Noot
31

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 37.

X Noot
32

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 108.

X Noot
33

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 33.

X Noot
34

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 39.

X Noot
35

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 77.

X Noot
36

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 77.

X Noot
37

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 108.

X Noot
38

Kamerstukken II 2010/11, 32 800, nr. 21, blz. 26.

X Noot
39

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 78.

X Noot
40

Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 48, blz. 17.

X Noot
41

Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 48, blz. 24.

X Noot
42

Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 48, blz. 22.

X Noot
43

Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 48, blz. 25

X Noot
44

Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 48, blz. 16.

X Noot
45

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 26.

X Noot
46

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 27.

X Noot
47

Kamerstukken II 2011/12, 25 087, nr. 30, blz. 21.

X Noot
48

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 79.

X Noot
49

Kamerstukken II 2011/12, 31 322, nr. 149.

X Noot
50

Handelingen II 2011/12, TK nr. 24, blz. 9–104/105 en kamerstukken II 2011/12, 32 740, nr. 12,blz. 22, 39.

X Noot
51

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 52.

X Noot
52

Handelingen II 2011/12, TK nr. 24, item 9, blz. 91.

X Noot
53

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 107.

X Noot
54

Handelingen II, 2011/12, TK nr. 24, item 9, blz. 94.

X Noot
55

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 69.

X Noot
56

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 55.

X Noot
57

AO over de Nibud-cijfers en koopkrachtontwikkeling op 30 januari 2013.

X Noot
58

AO over de Nibud-cijfers en koopkrachtontwikkeling op 30 januari 2013.

X Noot
59

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 75.

X Noot
60

Kamerstukken II 2011/12, 33 245, nr. 10, blz. 41.

X Noot
61

HR 15 oktober 2004, nr. 38 879, LJN: AO 3184.

X Noot
62

Kamerstukken II 2011/12, 30 003, nr. 81, blz. 39.

X Noot
63

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 49.

X Noot
64

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 59 en Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 110.

X Noot
65

Handelingen II 2007/08, TK nr. 41, blz. 3202.

X Noot
66

Kamerstukken II 2012/13, 33 403, nr. 8, blz. 7.

X Noot
67

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 77.

X Noot
68

Handelingen II 2012/13, TK nr. 23, item 14, blz. 104.

X Noot
69

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 75

X Noot
70

Handelingen II 2011/12, TK nr. 67–10, blz. 81, 84, 85.

X Noot
71

Handelingen II 2009/10, TK nr. 18, blz. 1432.

X Noot
72

Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, blz. 56.

X Noot
73

Kamerstukken II 2010/11, 31 066, nr. 100, blz. 28.

X Noot
74

Handelingen II 2007/08, TK nr. 107, blz. 7875.

X Noot
75

Handelingen II 2007/08, TK nr. 107, blz. 7878.

X Noot
76

Kamerstukken II 2011/12, 33 000 IV, nr. 57, blz. 14.

X Noot
77

Kamerstukken II, 2012/13, TK 33 400, nr. 23.

Naar boven