33 118 Omgevingsrecht

AA MOTIE VAN HET LID KLIP-MARTIN C.S.

Voorgesteld 30 mei 2017

De Kamer,

gehoord de beraadslaging1,

overwegende,

  • dat de invoering van de Omgevingswet zowel in de Tweede als Eerste Kamer en bij een breed scala aan maatschappelijke organisaties op breed draagvlak kan rekenen,

  • dat de omgevingswetgeving naast «harde» doelen als omgevingsvisies, omgevingsplannen en procedures, vooral ook inzet op een andere manier van werken, die niet van de ene op de andere dag door alle betrokkenen tot uitvoering zal worden gebracht,

  • dat het totale Digitale Stelsel Omgevingswet randvoorwaardelijk is voor een levensvatbare implementatie, maar op vele terreinen nog onzekerheden kent,

  • dat mede door de complexiteit van de implementatie en de overgangstermijn van tien jaar, pas gaandeweg dit traject duidelijk zal worden of en met name hoe de Omgevingswet de achterliggende doelen helpt realiseren,

  • dat een belangrijk deel van het succes van de implementatie en daadwerkelijke uitvoering van de Omgevingswet derhalve «onderweg» bepaald zal worden, waarbij het gezamenlijk leren van successen en fouten essentieel is,

  • dat dit laatste niet vanzelf gaat en het ontwikkelen van «lerend vermogen» goed georganiseerd moet worden, waarbij het Rijk een grote verantwoordelijkheid heeft en voorlopig houdt voor een succesvolle maatschappelijke invoering,

  • dat een monitor onderdeel is van het implementatieprogramma, en dat daarvoor inzicht in de uitgangssituatie van groot belang is.

verzoekt de regering een goede nulmeting te doen, op basis daarvan de prioriteiten voor de invoeringsondersteuning te herijken en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Klip-Martin

Bikker

Bruijn

D.J.M. Van Dijk

Stienen

Van de Ven

Vos

Flierman

Teunissen

Meijer


X Noot
1

Beraadslaging inzake de ontwerpbesluiten behorende bij de Omgevingswet (33 118, C)

Naar boven