De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat scholen en schoolbesturen met de zogeheten lumpsumfinanciering sinds
respectievelijk 1991 (middelbaar beroepsonderwijs), 1995 (voortgezet onderwijs) en
2006 (primair onderwijs) een grotere eigen verantwoordelijkheid hebben voor de financiële
inrichting van het onderwijsproces;
overwegende dat daarbij van schoolbesturen en raden van toezicht goed financieel management
en financiële deskundigheid verwacht mogen worden;
constaterende dat te veel schoolbesturen hun financiële zaken niet of onvoldoende
op orde hebben (onder meer blijkend uit het rapport «Lumpsum PO in de praktijk»)
overwegende dat uit de vijfjaarlijkse evaluatie van de lumpsumbekostiging in het voortgezet
onderwijs door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven blijkt dat bijna
de helft van de schoolbesturen de middelen voor materiële bekostiging ondoelmatig
inzet;
verzoekt de regering om, de Kamer voor 1 januari 2013 te informeren over de concrete
resultaten van de met werkgevers in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs
gemaakte afspraken die beweerdelijk leiden tot concrete ondersteuning voor schoolleiders
en/of besturen die hun financiële taken onvoldoende aankunnen;
verzoekt de regering voorts, om met deze werkgevers en raden van toezicht nader in
overleg te treden om, aangezien het hier immers het beheer van publieke middelen betreft,
financieel incompetente schoolleiders c.q. onderwijsbestuurders in een uiterst geval,
wanneer bedoelde ondersteuning niet tot verbetering leidt, te laten vervangen en de
Kamer per onderwijssector voor 1 januari 2013 te informeren over de resultaten van
zulk overleg,
en gaat over tot de orde van de dag.