32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 72 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2013

Op 1 november 2011 is de motie Van Bochove c.s. (Kamerstuk 32 757, nr. 15) over evaluatie van het proces tot de totstandkoming van het Bouwbesluit 2012 aangenomen. Na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 op 1 april 2012 is deze evaluatie in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie uitgevoerd door onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix (AEF). Om de evaluatie te begeleiden is een regiecommissie ingesteld waarin prof. dr. W. Derksen (voorzitter), drs. E. Nijpels en prof. dr. ir. H. Visscher zitting hebben genomen.

De opdracht voor het onderzoeksbureau is als volgt geformuleerd:

  • 1) Evalueren wat er goed en wat er fout ging in het proces dat geleid heeft tot het Bouwbesluit 2012, waarbij expliciet gekeken wordt naar de betrokkenen in het proces («achteruitkijkspiegel»)

  • 2) Op basis van de evaluatie en met het oog op toekomstige aanpassingen van de bouwregelgeving en de adviezen van de Commissie Dekker aanbevelingen te formuleren voor een betere procesarchitectuur («in de vooruitkijkspiegel kijken»)

Het rapport van AEF is bijgevoegd1. De regie van het onderzoek is belegd bij een externe commissie om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen. De regiecommissie is gevraagd haar bevindingen over het totstandkomingsproces ook te rapporteren. Dit heeft zij gedaan in de vorm van een brief aan mij. Deze brief is ook bijgevoegd2.

Op basis van de resultaten van de evaluatie constateer ik drie belangrijke aandachtspunten bij toekomstige aanpassingen van de bouwregelgeving. Hieronder bespreek ik deze aandachtspunten.

1. Noodzaak tot principiële politieke keuzen

AEF benadrukt de noodzaak om heldere politieke keuzen te maken bij aanvang van de ontwikkeling van een nieuw Bouwbesluit die als kader dienen om regels in uit te werken. Zij stelt de volgende vijf vragen voor:

  • 1. Is nationale overheidsinterventie nodig? Zo ja, op welke terreinen?

  • 2. Moet er gestuurd worden op inputvariabelen of op outputvariabelen (zoals hoeveel mensen mogen er jaarlijks maximaal overlijden vanwege onveilige bouwwerken)?

  • 3. Op welke wijze moet de overheid interveniëren? Door een level playing field te organiseren of door minimale eisen te stellen, verboden te stellen en de verantwoordelijkheid voor de handhaving en/of aansprakelijkheid te leggen bij producenten en aanbieders van bouwwerken?

  • 4. Wat is de reikwijdte van de regelgeving? Welke nuancering in regelgeving is wenselijk voor verschillende soorten gebouwen?

  • 5. Hoe gaat Nederland om met regels uit Brussel?

Bij de ontwikkeling van een nieuw Bouwbesluit onderschrijf ik de noodzaak tot het maken van keuzes op basis van deze vragen en het stellen van heldere kaders die hieruit afgeleid kunnen worden. Dit zorgt voor helderheid en duidelijkheid bij de betrokkenen bij een totstandkomingsproces van de bouwregelgeving. Uit de evaluatie blijkt dat de kaders voor het Bouwbesluit 2012 onvoldoende helder waren voor onder andere de leden van het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB). Bij de aanvang van toekomstige processen die leiden tot nieuwe bouwregelgeving zullen alle vragen expliciet worden beantwoord.

Inhoudelijk ben ik met een aantal van de vragen al bezig, namelijk over de noodzaak van overheidsinterventie op verschillende terreinen, waar het gaat over verzekerde garanties en de vraag over de reikwijdte van de regelgeving en de nuancering voor verschillende soorten gebouwen. Hierover zal ik u in het najaar van dit jaar voorstellen doen toekomen, namelijk respectievelijk over:

  • mogelijkheden voor het schrappen van bruikbaarheids- en gezondheidsvoorschriften,

  • de verzekerde garantie en

  • het ontwikkelen van een «Bouwbesluit light» voor minder complexe bouwwerken.

De voorstellen over de verzekerde garantie zullen aansluiten bij de motie over private toetsing aan het Bouwbesluit en de verplichte verzekerde rechtsbescherming van opdrachtgevers, gebruikers en derden van de leden Jansen en De Vries (Kamerstuk 32 757, nr. 50). De inhoudelijke aanbeveling van de regiecommissie om de regels over energieprestatie en milieu enkel op grond van regels uit Brussel vast te stellen, geldt dat dit wat betreft energieprestatie nu al het principe is. In Brussel wordt nu ook gesproken over eventuele Europese voorschriften over milieuprestatie, ik wacht deze discussie graag eerst af voordat ik overga tot het bezien van deze regels.

Over de vraag hoe om te gaan met regels uit Brussel kan ik helder zijn: er dienen geen nationale koppen op de bouwregelgeving te ontstaan bij de implementatie in onze nationale regelgeving.

De vraag over de wijze van overheidsinterventie, bijvoorbeeld met verbodsbepalingen, en de vraag over input- en outputvariabelen en meetbare doelen stellen, betekenen fundamentele veranderingen van de opzet van de regels in het Bouwbesluit 2012. Ik onderstreep de noodzaak tot het maken van deze keuzen in toekomstige processen die tot nieuwe bouwregelgeving kunnen leiden, maar deze vragen zal ik nu niet bezien. Het Bouwbesluit 2012 is vorig jaar in werking getreden en ik wil de sector niet confronteren met een nieuw Bouwbesluit op korte termijn.

2. Procesarchitectuur

Een tweede aandachtspunt bij toekomstige regelgevingprocessen is de procesarchitectuur. Als eerste stap onderschrijf ik de noodzaak om de politieke kaders te stellen voordat regels verder worden uitgewerkt. De principiële keuzes die hiervoor zijn beschreven zal ik hierbij betrekken en ik zal uw Kamer hierover expliciet informeren.

Na de ambtelijke uitwerking van de politieke kaders zal de interdepartementale ambtelijke voorbereiding plaatsvinden in het bestaande Interdepartementaal Overleg Bouwregelgeving (IOB) die wordt voorgezeten door een ambtenaar van mijn ministerie. Vervolgens toetst de Juridisch-technische commissie (JTC) de wijzigingsvoorstellen. De JTC zal alleen nog ad hoc samenkomen.

De regiecommissie ziet voor het OPB geen rol meer wanneer de JTC de wijzigingsvoorstellen toetst. Ik erken de noodzaak om de rol van het OPB te heroverwegen. Gezien de waardevolle adviezen die het OPB de afgelopen jaren over de bouwregelgeving heeft kunnen geven, acht ik het echter niet wenselijk dat het OPB wordt opgeheven. Wel zie ik een hernieuwde rol van het OPB in het begin van het beleidsvoorbereidingproces, wanneer de kaders worden besproken. Ik ben voornemens het OPB te vragen telkens in deze fase van regelgevingprocessen een advies aan mij te laten uitbrengen dat ik meeneem bij de uitwerking van de regelgeving. Naar aanleiding van de aanbeveling van AEF zal ik ook een externe wetenschapper uit de hoek van bestuurskunde en overheidssturing uitnodigen om in het OPB zitting te nemen.

3. Consumenten

Zowel in het rapport van AEF als in het advies van de regiecommissie wordt gesteld dat de consument en de eindgebruiker beter betrokken zouden moeten worden bij het opstellen van regels in het Bouwbesluit. Ik onderken dit punt en het heeft mijn blijvende aandacht. Ik zal blijven stimuleren de betrokkenheid en aanwezigheid van (koepels van) consumenten en gebruikers in de JTC en het OPB te vergroten.

Aanvullend zie ik de noodzaak om de positie van de consument en de gebruiker te versterken in het bouwproces. Alleen in een goed functionerende markt kan een consument afdwingen dat er gebouwd wordt volgens zijn wensen, zoals ten aanzien van bruikbaarheid zoals de regiecommissie stelt. Zo ver is het nog niet. Om de eerste stappen naar een beter functionerende markt te zetten ben ik aan het onderzoeken of de aansprakelijkheid in de bouw helderder kan worden geregeld voor de verbetering van de positie van de consument. Dit betrek ik dan ook in de overweging met betrekking tot de aanbeveling van de regiecommissie om de voorschriften over bruikbaarheid te schrappen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven