32 713 Wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het toevoegen van niet-bekostigd onderwijs aan de systematiek van het persoonsgebonden nummer en het basisregister onderwijs

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel gaat over het niet-bekostigd onderwijs op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de artikelen 1.4.1 en 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Het wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe dat dit niet uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs wordt aangesloten op de systematiek van het persoonsgebonden nummer en het basisregister onderwijs (bron). Dit betekent in de kern dat het betrokken niet-bekostigd onderwijs verplicht wordt van elke leerling een gegevensset gekoppeld aan diens persoonsgebonden nummer aan te leveren aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)1 voor opname in en verdere verwerking in het kader van het bron. Daartoe wordt voor dit niet-bekostigd onderwijs het bestaande juridische regime van het persoonsgebonden nummer en het bron, dat tot nu toe uitsluitend geldt voor het bekostigd onderwijs, voor zover noodzakelijk van overeenkomstige toepassing verklaard.

In samenhang hiermee wordt voorts voor het bedoelde niet-bekostigd onderwijs de huidige verplichting tot het melden van relatief verzuim (spijbelen) aan de woongemeente van de leerling, op grond van de Leerplichtwet 1969 (Lpw), omgezet in een verzuimmeldverplichting via het landelijke meldingsregister relatief verzuim. De samenhang bestaat hieruit dat het meldingsregister mede gebruik maakt van gegevens die in het bron staan; de functionaliteit van het meldingsregister wordt beschikbaar voor het niet-bekostigd onderwijs wanneer dit onderwijs wordt aangesloten op het bron.

De bestaande verplichting voor het bedoelde niet-bekostigd onderwijs tot het melden van absoluut verzuim (in- en uitschrijvingen) aan de woongemeente op grond van de Lpw komt te vervallen, omdat deze gegevens voortaan aan de gemeenten beschikbaar worden gesteld uit het bron.

Het betrokken niet-bekostigd onderwijs krijgt de nieuwe verplichting om relatief verzuim alsmede verwijdering van niet-leerplichtingen te melden, op grond van de regelgeving over de regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie) in de sectorale onderwijswetten. Deze regelgeving is tot nu toe uitsluitend van toepassing voor het bekostigd onderwijs. De melding van relatief verzuim op grond van de rmc-regelgeving zal, net als de melding van relatief verzuim op grond van de Lpw, gebeuren via het landelijke meldingsregister relatief verzuim. Ook de verdere regelgeving over de rmc-functie, die verplichtingen voor gemeenten inhoudt, zal mede zien op dit niet-bekostigd onderwijs.

Het aansluiten van het betrokken niet-bekostigd onderwijs op het bron gebeurt ten behoeve van drie doelen: (1) de bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten, (2) het aanpakken van het verschil – wat betreft de hoogte van de cijfers – tussen het schoolexamen en het centraal examen in het voortgezet onderwijs en (3) het verminderen van de administratieve lasten van het betrokken niet-bekostigd onderwijs.

Het aansluiten van dit niet-bekostigd onderwijs op het meldingsregister relatief verzuim en het van toepassing verklaren van de rmc-regelgeving op dit onderwijs gebeurt ten behoeve van de bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten. Een en ander wordt hierna toegelicht.

Het wetsvoorstel is aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer van 18 maart 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 26 695, nr. 69).

Deze memorie van toelichting is mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie opgesteld.

In deze toelichting wordt met het woord «leerling» ook een deelnemer bedoeld.

2. Betrokken niet-bekostigd onderwijs

Het wetsvoorstel ziet op de volgende categorieën van niet-bekostigd onderwijs:

  • 1. Scholen die zijn aangewezen op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Deze scholen leiden op tot een diploma vmbo-theoretisch, havo of vwo. De diploma’s zijn gelijkwaardig aan de diploma’s behaald aan een bekostigde school voor voortgezet onderwijs.

  • 2. Beroepsopleidingen waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleidingen is een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB verbonden. Deze opleidingen zijn opgenomen in het Centraal register beroepsopleidingen (Crebo).

  • 3. Opleidingen educatie waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 1.4a.1 van de WEB. Aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleidingen is een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB verbonden. Het gaat hier om voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

In het navolgende worden deze drie categorieën tezamen aangeduid als het niet-bekostigd onderwijs. Voor het niet-bekostigd onderwijs gelden overigens (gedeeltelijk) dezelfde kwaliteitseisen als voor het bekostigde vo, vavo en beroepsonderwijs. De wetgever heeft minimumnormen vastgelegd voor scholen die op grond van artikel 56 van de WVO de bevoegdheid hebben zelfstandig examens af te nemen. In artikel 56, eerste lid, van de WVO is vastgelegd dat een artikel 56-school slechts aangewezen kan worden als een zelfstandige exameninstelling (met bevoegdheid zelfstandig diploma’s uit te reiken) indien de school ten aanzien van de duur van de cursus, het schoolplan en de bevoegdheden van leraren overeenkomt met een (door de overheid bekostigde) school voor vwo, havo, mavo of vbo. Voor de niet-bekostigde artikel 1.4a.1-opleidingen geldt evenzeer dat zij moeten voldoen aan kwaliteitseisen die voor het bekostigd onderwijs gelden: de eisen ten aanzien van de kwaliteitszorg, het onderwijs en de examens, alsmede de eis dat toelating tot de opleiding uitsluitend openstaat voor volwassenen. Deze opleidingen staan onder toezicht van de Inspectie van het onderwijs (inspectie). Op de niet-bekostigde artikel 1.4.1-beroepsopleidingen zijn de volgende kwaliteitseisen van het bekostigd onderwijs van toepassing: de eisen ten aanzien van de kwaliteitszorg, het onderwijs en de examens, de rechtsbescherming van de deelnemers, de onderwijsovereenkomst, de vooropleidingseisen, en de opneming in het Crebo. Ook deze opleidingen staan onder toezicht van de inspectie.

Het doel van deze eisen tezamen is te waarborgen dat de diploma’s die worden afgegeven door het niet-bekostigd onderwijs een zelfde civiel effect hebben als diploma’s behaald aan een bekostigde school of instelling. Indien het niet-bekostigd onderwijs niet aan de geldende voorwaarden voldoet, kunnen daar sancties aan verbonden worden. Zie punt 7 van deze toelichting.

Over de omvang van het niet-bekostigd onderwijs is het volgende bekend. Er zijn 30 scholen aangewezen als artikel 56 WVO-school. Deze scholen hebben ruim 1100 leerlingen. Het aantal leerlingen aan 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie bedraagt ongeveer 1600 (dit alles stand van zaken 2009; CBS 2009). In totaal zijn er 149 niet-bekostigde instellingen voor beroepsonderwijs die in het Crebo geregistreerde opleidingen verzorgen. Deze hebben in totaal ongeveer 4000 leerlingen tot 23 jaar («Jongeren in het niet-bekostigde mbo», ResearchNed september 2010).

3. Basisregister onderwijs/meldingsregister relatief verzuim/Leerplichtwet 1969/regelgeving regionale meld- en coördinatiefunctie

3.1. Huidig recht

Basisregister onderwijs

Op basis van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 681) is in 2002 begonnen met de introductie van het persoonsgebonden nummer in het bekostigd onderwijs (Kamerstukken II 1997/98 en 2000/01, 25 828). Het systeem van deze wetgeving is dat scholen gegevens van leerlingen aanleveren aan de minister van OCW (feitelijk aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van OCW) gekoppeld aan het persoonsgebonden nummer van die leerlingen. Deze gegevens worden met het persoonsgebonden nummer opgenomen in en verder verwerkt in het kader van het bron. Heel kort gezegd staan de bepalingen over het bron in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) en de bepalingen over het gebruik van het persoonsgebonden nummer in de sectorale onderwijswetten (voor zover in dit kader relevant: de WVO en de WEB). Invoering van een persoonsgebonden nummer in het onderwijs werd destijds noodzakelijk geacht in verband met: de controle op de rechtmatigheid van de bestedingen, de vermindering van de administratieve lasten van de scholen en de beschikbaarheid van beleidsinformatie. Het regime voor het bron en het persoonsgebonden nummer is op dit moment actief voor het bekostigd onderwijs op grond van de WVO en de WEB; voor het bekostigd onderwijs op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra is het proces van activering in volle gang.

Het regime voor het persoonsgebonden nummer en het bron is tot nu toe beperkt tot bekostigd onderwijs.

Meldingsregister relatief verzuim

Op basis van de Wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (Stb. 334; hierna Wet Verzuimmelding) is per 1 augustus 2009 het meldingsregister relatief verzuim geïntroduceerd (Kamerstukken II 2008/09, 31 829). Het meldingsregister is ook wel bekend als het digitaal verzuimloket. De invoering van het meldingsregister betekende een aanpassing van de manier waarop het bekostigd onderwijs aan al bestaande meldingsverplichtingen ter zake van relatief verzuim op grond van zowel de Lpw als de rmc-regelgeving diende te voldoen. Dit verzuim wordt niet meer lokaal aan de woongemeente van de leerling gemeld, maar centraal aan het digitaal verzuimloket bij DUO. Via dat centrale loket wordt de melding doorgegeven aan de betrokken woongemeente. Het digitaal verzuimloket is opgericht vanuit de noodzaak om gemeenten ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten te voorzien van juiste, tijdige en volledige informatie over relatief verzuim. Door het proces van verzuimmelding te uniformeren en te digitaliseren is het gebruiksgemak voor scholen en gemeenten sterk vergroot. Bij de verzuimmelding aan het digitaal loket wordt mede gebruik gemaakt van gegevens over de leerling die al aanwezig zijn in het bron; deze gegevens worden hergebruikt en behoeven niet opnieuw te worden aangeleverd door de school. Dit hergebruik van bron-gegevens maakt dat het digitaal verzuimloket niet beschikbaar is voor onderwijs dat niet is aangesloten op het bron (overigens is om dezelfde reden het digitaal verzuimloket nog niet verplicht voor het primair onderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs: daar is de invoering van het persoonsgebonden nummer nog niet voltooid).

Leerplichtwet 1969/regelgeving regionale meld- en coördinatiefunctie

Onder de Lpw vallen leerlingen tot hun achttiende verjaardag, zolang zij niet beschikken over een startkwalificatie (dit is een diploma op vwo-, havo-, of mbo 2-niveau). De verplichtingen voor scholen op grond van de Lpw gelden zowel het bekostigd als het niet-bekostigd onderwijs. Net zoals het bekostigd onderwijs dient het niet-bekostigd onderwijs op grond van de Lpw absoluut en relatief verzuim van leerlingen te melden. Wat verschilt, is dat melding van het relatief verzuim door het bekostigd onderwijs centraal gebeurt via het digitaal verzuimloket en door het niet-bekostigd onderwijs lokaal aan de woongemeente.

Onder de rmc-regelgeving vallen jongeren tussen de 18 en 23 jaar die niet beschikken over een startkwalificatie (en die, immers 18 of ouder, niet langer leerplichtig zijn), wanneer zij niet staan ingeschreven bij een school, of spijbelen. De rmc-regelgeving heeft alleen betrekking op het bekostigd onderwijs. Voor dit onderwijs omvat deze regelgeving meldverplichtingen bij relatief verzuim en bij verwijdering. Voor de woongemeente betekent de rmc-functie de verplichting om zorg te dragen voor een systeem van teruggeleiding naar onderwijs of arbeidsmarkt van de betrokken jongeren.

3.2. Voorgestelde wijzigingen

Dit wetsvoorstel regelt voor het niet-bekostigd onderwijs met betrekking tot het onder punt 3.1 beschreven regime het volgende.

3.2.1. Wet op het voortgezet onderwijs/Wet educatie en beroepsonderwijs

Voor het niet-bekostigd onderwijs worden van overeenkomstige toepassing verklaard de bepalingen in de sectorwetten WVO en WEB die – voor het bekostigd onderwijs – het volgende regelen:

  • Het verstrekken van gegevens bij inschrijving (waaronder het persoonsgebonden nummer).

  • Het gebruik van het persoonsgebonden nummer door het bevoegd gezag. Dit omvat mede de verplichting voor het bevoegd gezag om het persoonsgebonden nummer van iedere leerling met een gegevensset ter zake van die leerling aan te leveren aan de minister van OCW.

  • De verwerking van de aangeleverde gegevens door de minister van OCW.

  • Het gebruik van gegevens uit het bron door de minister van OCW en de Inspectie van het onderwijs (Inspectie) voor beleid en toezicht.

  • Het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de gemeente.

Voor dit cluster bepalingen geldt dat uitgezonderd worden de voorschriften die te maken hebben met bekostiging.

  • De melding van relatief verzuim en van verwijdering van jongeren die onder de rmc-regelgeving vallen.

  • De gemeentelijke rmc-functie.

Verder wordt de bevoegdheid van de minister van OCW om een aanwijzing in te trekken of een erkenning te ontnemen uitgebreid naar de situatie dat niet aan de toegevoegde informatieverplichtingen is voldaan.

Leerplichtwet 1969

In de Lpw wordt voor het niet-bekostigd onderwijs de meldverplichting ter zake van relatief verzuim aan de woongemeente van de leerling omgezet in een meldverplichting van relatief verzuim via het meldingsregister relatief verzuim.

De Wet Verzuimmelding bevat een wijzigingsbepaling voor de Lpw (artikel I, onderdeel B) waarmee voor het bekostigd onderwijs de verplichting om absoluut verzuim te melden aan de woongemeente komt te vervallen. Aangezien deze gegevens door het bekostigd onderwijs al worden aangeleverd aan het bron, kunnen ze uit het bron aan de gemeenten worden verstrekt. Deze bepaling is om technische redenen nog niet in werking getreden. Het onderhavige wetsvoorstel sluit voor het niet-bekostigd onderwijs aan bij die bepaling van de Wet Verzuimmelding. Wanneer die bepaling in werking treedt, vervalt ook voor het niet-bekostigd onderwijs de meldverplichting van absoluut verzuim aan de woongemeente.

Wet op het onderwijstoezicht

Aan de beschrijving van de inhoud van het bron worden de gegevens van de leerlingen in het niet-bekostigd onderwijs toegevoegd.

Aan de paragraaf over het meldingsregister relatief verzuim wordt een bepaling toegevoegd die duidelijk maakt dat het meldingsregister mede ziet op het niet-bekostigd onderwijs.

3.2.2.

Het resultaat van dit alles is dat:

  • de gegevens van leerlingen in het niet-bekostigd onderwijs met hun persoonsgebonden nummer worden opgenomen in en verder verwerkt in het kader van het bron.

  • het niet-bekostigd onderwijs voortaan gebruik dient te maken van het meldingsregister relatief verzuim; ten aanzien van leerplichtige leerlingen betreft dit een aanpassing van de bestaande meldingsverplichting op grond van de Lpw, ten aanzien van niet-leerplichtige leerlingen die vallen onder de rmc-regelgeving betreft dit een nieuwe verplichting.

  • voor het niet-bekostigd onderwijs, in samenhang met inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet Verzuimmelding, de Lpw-verplichting om absoluut verzuim te melden aan de woongemeente komt te vervallen;

  • het niet-bekostigd onderwijs de nieuwe verplichting krijgt, op grond van de rmc-regelgeving, om de verwijdering van een leerling te melden aan de woongemeente;

  • de gemeentelijke rmc-functie zich voortaan mede uitstrekt over het niet-bekostigd onderwijs.

4. Doelen wetsvoorstel

4.1. Bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten

De aanpak van verzuim en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten zijn beleidsprioriteiten voor de regering. Jongeren die het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie worden aangemerkt als voortijdig schoolverlaters. Zoals onder punt 3.1 al is aangegeven is een startkwalificatie een diploma op vwo-, havo-, of mbo 2-niveau. Jongeren zonder startkwalificatie hebben weinig kans op geschoold werk of een succesvolle loopbaan. Jongeren én samenleving zijn gebaat bij het bestrijden van voortijdig schoolverlaten. Het ministerie van OCW heeft als doelstelling voor het terugbrengen van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters, dat wil zeggen het aantal jongeren dat gedurende een schooljaar voortijdig schoolverlater wordt: van 71 000 in 2002 naar 25 000 in 2015.

Voor het behalen van een diploma op startkwalificatieniveau is het van ondergeschikt belang of die jongere dat diploma behaalt in het bekostigd of het niet-bekostigd onderwijs. De aanpak van voortijdig schoolverlaten is vooral gericht op preventie: voorkomen dat jongeren uitvallen. Verzuim en voortijdig schoolverlaten zijn veel effectiever te bestrijden wanneer de leerlingpopulatie goed in kaart is gebracht. Het ministerie van OCW heeft de jongeren die bekostigd onderwijs volgen op grond van de WVO en de WEB in beeld via de systematiek van het persoonsgebonden nummer en het bron. Omdat het niet-bekostigd onderwijs niet op deze systematiek is aangesloten, zijn de leerlingen die daar onderwijs volgen niet in beeld. Het is voor het ministerie van OCW derhalve niet inzichtelijk of deze jongeren daar een startkwalificatie behalen.

Ook is de noodzaak voor gemeenten om te beschikken over juiste, volledige en tijdige verzuiminformatie ten behoeve van het bestrijden van verzuim en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten net zozeer aanwezig wanneer het gaat om jongeren in het niet-bekostigd onderwijs als wanneer het jongeren in het bekostigd onderwijs betreft.

Bij de aanpak van verzuim en voortijdig schoolverlaten óók in het niet-bekostigd onderwijs past het dit onderwijs te brengen onder de gemeentelijke rmc-functie.

Aansluiting op het bron van niet-bekostigd onderwijs geeft duidelijkheid over de zogenaamde schaduw-voortijdig schoolverlaters. In de brief aan de Tweede Kamer van 18 februari 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 26 695, nr. 67) is aangegeven dat de gepresenteerde cijfers over voortijdig schoolverlaten tot nu toe niet volledig zijn. Jongeren die zonder startkwalificatie «verdwijnen» uit het bron worden geteld als voortijdig schoolverlater. Soms is dat niet terecht. Een jongere die verder leert in het niet-bekostigd onderwijs staat bijvoorbeeld niet meer in het bron geregistreerd, maar is geen voortijdig schoolverlater. Dit is met name demotiverend voor het bekostigd onderwijs dat zich inspant om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen, maar op papier hetzelfde aantal blijft behouden. Door aansluiting op het bron van het niet-bekostigd onderwijs zullen naar verwachting tussen de 2500 en 3000 jongeren in beeld komen die nu ten onrechte als voortijdig schoolverlater worden aangemerkt (CBS 2009, ResearchNed 2010).

4.2. Aanpakken van verschil schoolexamen en centraal examen in voortgezet onderwijs

Het ministerie van OCW streeft naar verkleining van het verschil tussen de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen (se en ce) in het voortgezet onderwijs, ten einde de kwaliteit van de examens te verbeteren. Een te groot verschil in cijfers tussen de twee examenonderdelen doet afbreuk aan de vergelijkbaarheid van de diploma’s en leidt daarmee tot rechtsongelijkheid, en ondermijnt het vertrouwen in de examens. Het ministerie van OCW is daarom actiever gaan handhaven ten aanzien van te grote verschillen tussen se- en ce-cijfers. Dit beleid, dat ziet op bekostigd en niet-bekostigd voortgezet onderwijs, is aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer van 23 oktober 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 31 289, nr. 44). De Inspectie constateerde in april 2009 dat de gemiddelde cijfers voor het ce op de artikel 56 WVO-scholen en de 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie buitengewoon laag zijn («Zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs. Leerlingenpopulatie en examenresultaten», Inspectie april 2009). De Inspectie heeft ter zake het toezicht op dit niet-bekostigd onderwijs verscherpt.

Voor het berekenen van de juiste cijfers en percentages van verschil tussen de se- en ce-cijfers is het vanzelfsprekend noodzakelijk om te beschikken over correcte, uniform aangeleverde, betrouwbare en vergelijkbare gegevens van alle leerlingen, derhalve ook van alle leerlingen aan de artikel 56 WVO-scholen en artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie, te meer omdat het intrekken van de aanwijzing of de erkenning tot de mogelijkheden behoort.

Voor de artikel 56 WVO-scholen en de artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie geldt al de verplichting de examengegevens aan te leveren bij de minister van OCW (DUO) en de Inspectie. Dit is uitgewerkt in de artikelen 38, eerste en tweede lid, en 56, eerste lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. Op dit moment worden deze gegevens via formulieren (handmatig) aangeleverd. Dat gebeurt niet uniform. Op grond van dit wetsvoorstel worden de examengegevens voortaan digitaal en uniform via het bron aangeleverd. Hierdoor krijgt het ministerie van OCW beter zicht op de verschillen in cijfers tussen het se en het ce.

Op grond van artikel 1.4a.1, zesde lid, van de WEB geldt op dit moment voor de betrokken opleidingen educatie tevens een opgaveverplichting aan de minister van OCW die onder meer het aantal leerlingen per studiejaar en het aantal verstrekte diploma’s en certificaten per studiejaar omvat. Aangezien deze aantallen voortaan via het bron beschikbaar komen, vervalt in zoverre de bedoelde opgaveverplichting.

Voor de artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen geldt op dit moment dat zij een verslag van werkzaamheden moeten indienen, op grond van artikel 1.4.1, derde lid, van de WEB. Dat verslag bevat onder meer het aantal deelnemers per beroepsopleiding en het aantal uitgereikte diploma’s en certificaten. De Inspectie houdt risicogericht toezicht mede op basis van dit verslag. Door ook voor deze opleidingen aansluiting op het bron te realiseren is deze informatie direct beschikbaar via het bron en kan in zoverre de verslagverplichting komen te vervallen.

4.3. Vermindering van administratieve lasten

Zoals onder punt 3.1 is uiteengezet, was één van de redenen voor de introductie van het persoonsgebonden nummer en het bron in het (bekostigd) onderwijs het terugdringen van de administratieve lasten. Dit onderwijs moest voordien via diverse monofunctionele registraties informatie aanleveren bij het ministerie van OCW. Dit gebeurde veelal via een tijdrovend handmatig proces. Bovendien moesten dezelfde gegevens telkens apart worden aangeleverd voor verschillende doelen, omdat de registraties niet waren gekoppeld. Met behulp van het persoonsgebonden nummer werd de informatie over de leerling in één systeem bij elkaar gebracht. Daarbij werd de stap naar gedigitaliseerde gegevenslevering gezet. Dit was tijdsbesparend en leidde tot betere informatie. Het voorgaande is evenzeer van toepassing voor het niet-bekostigd onderwijs.

De digitale informatiestructuur van persoonsgebonden nummer en bron verlost het niet-bekostigd onderwijs van verschillende gegevensstromen naar de overheid. Zo moet het betrokken niet-bekostigd onderwijs informatie aanleveren aan de minister van OCW (DUO) voor de controle van de tegemoetkomingen op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) en van de studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF2000). Vanuit het niet-bekostigd onderwijs is aangegeven dat dit als een zware last wordt beschouwd (zie hierna onder punt 8). Voor leerlingen die 18 jaar of ouder zijn die een opleiding volgen die recht geeft op studiefinanciering moet het niet-bekostigd onderwijs op diverse momenten informatie aanleveren bij DUO. Dit geldt ook voor leerlingen die ouder zijn dan 23 jaar of leerlingen die reeds eerder over een startkwalificatie beschikken. Verder kent de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) een informatieverplichting in verband met de minimale urennorm. Wanneer een kind onder de 18 jaar te weinig uren onderwijs volgt, vervalt het recht op kinderbijslag. Het niet-bekostigd onderwijs moet nu op verzoek van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ter zake informatie leveren over leerlingen. Met de aansluiting op het bron worden deze gegevensstromen gedigitaliseerd en vereenvoudigd. De desbetreffende gegevens worden eenmalig aangeleverd voor opname in het bron, en verstrekking ten behoeve van de genoemde wettelijke taken vindt vervolgens plaats uit het bron, op basis van de WOT.

5. Gegevensset voor opname in het bron

Hieronder wordt per categorie van het niet-bekostigd onderwijs een onderbouwing gegeven van de gegevensset die met het persoonsgebonden nummers moet worden aangeleverd voor het bron. In de kolom uiterst rechts worden steeds de doelen van het wetsvoorstel aangegeven in het kader waarvan het desbetreffende gegeven wordt aangeleverd. Daarbij geldt:

1 = bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten

2 = aanpakken van verschil se en ce in voortgezet onderwijs

3 = vermindering van administratieve lasten

5.1 Artikel 56 WVO-scholen

In de kolom uiterst links staat het onderdeel van artikel 103b, tweede lid, van de WVO, dat voor de artikel 56 WVO-scholen van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De laatste regel betreft het gegeven uit artikel 103b, achtste lid, van de WVO, dat eveneens van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

Gegevens

Toelichting

Waarom nodig?

a.

Geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats

Uitvoering Lpw en rmc-regelgeving/identificeren van de leerling

1, 2 en 3

b.

Datum van in- of uitschrijving

Tellingen/registratie van voortijdig schoolverlaters

1 en 3

c.

De soort onderwijs

Tellingen/identificeren van de leerling

1, 2 en 3

d.

Indien van toepassing de leerweg, de sector, de afdeling of het profiel

Tellingen/identificeren van de leerling/informatie over de schoolloopbaan

1 en 3

e.

Het leerjaar

Idem onderdeel d

1 en 3

f.

Het behaalde diploma

 

1, 2 en 3

g.

De vakken waarin examen is afgelegd, de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen, de eindcijfers en de uitslag van het eindexamen of deeleindexamen

 

1, 2 en 3

i.

Het registratienummer van de school dan wel scholengemeenschap of, indien sprake is van een nevenvestiging dan wel tijdelijke nevenvestiging, het registratienummer daarvan

Identificeren van de leerling in verband met bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten/uitvoering Lpw en rmc-regelgeving

1, 2 en 3

 

Nationaliteit

Voor beoordeling of leerling recht heeft inzake WTOS of WSF2000

3

5.2. Artikel 1.4.1. WEB-beroepsopleidingen

In de kolom uiterst links staat het onderdeel van artikel 2.5.5a, tweede lid, van de WEB, dat voor de artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De laatste regel betreft het gegeven uit artikel 2.5.5a, zevende lid, van de WEB, dat eveneens van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

Gegevens

Toelichting

Waarom nodig?

a.

Geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats

Uitvoering Lpw en rmc-regelgeving/identificeren van de leerling

1 en 3

b.

De datum van inschrijving of einde inschrijving

Tellingen/registratie van voortijdig schoolverlaters

1 en 3

c.

De kwalificatie

Tellingen/identificeren van de leerling

1 en 3

d.

De leerweg

Identificeren van de leerling/tellingen/informatie over de schoolloopbaan

1 en 3

h.

Het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald

 

1 en 3

i.

De omvang van beroepspraktijkvorming, de datum van begin en einde daarvan, de afsluitdatum van de beroepspraktijkvormings-

overeenkomst en het betrokken bedrijf dat of de betrokken organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt

Bestaande leveringsverplichting/controle op de urennorm

1 en 3

j.

Het registratienummer van de instelling

Identificeren van de leerling voor bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten (uitvoering Lpw en rmc-regelgeving)

1 en 3

l.

Het volgen van een opleiding in voltijd of deeltijd

Voor beoordeling of leerling recht heeft inzake WTOS of WSF2000

1 en 3

o.

Indien van toepassing de reden van uitstroom

Het gegeven van uitstroom zonder diploma is van belang voor bestrijden van voortijdig schoolverlaten (Lpw en rmc-regelgeving)

1 en 3

 

Nationaliteit

Voor beoordeling of leerling recht heeft inzake WTOS of WSF2000

3

5.3. Artikel 1.4a.1. WEB-opleidingen educatie

In de kolom uiterst links staat het onderdeel van artikel 2.3.6a, tweede lid, van de WEB, dat voor de artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De laatste regel betreft het gegeven uit artikel 2.3.6a, vijfde lid, van de WEB, dat eveneens van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

Gegevens

Toelichting

Waarom nodig?

a.

Geslacht, geboortedatum en postcode van de woonplaats

Uitvoering rmc-regelgeving/identificeren van de leerling

1, 2 en 3

b.

De datum van inschrijving of einde inschrijving

Tellingen/registratie van voortijdig schoolverlaters

1, 2 en 3

c.

De opleiding

Tellingen/identificeren van de leerling

1 en 3

e.

Het educatieprogramma (vakken)

Identificeren van de leerling/tellingen/informatie over de schoolloopbaan

1 en 3

f .

De behaalde certificaten, de vakken waarin examen is afgelegd, de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen, de eindcijfers en de uitslag van het eindexamen of het deelexamen

 

1, 2 en 3

g.

Het uitstroomniveau of het behaalde diploma en de datum waarop het diploma is behaald

 

1, 2 en 3

h.

Het registratienummer van de instelling

Identificeren van de leerling voor bestrijding verzuim en voortijdig schoolverlaten (uitvoering rmc-regelgeving)

1,2 en 3

i .

Indien van toepassing het volgen van een opleiding in voltijd of deeltijd

Voor beoordeling of leerling recht heeft inzake WTOS of WSF2000

1, 2 en 3

k.

Het aantal uren per week dat onderwijs wordt gevolgd aan de instelling

Idem onderdeel i

1 en 3

l.

Indien van toepassing de reden van uitstroom

Het gegeven van uitstroom zonder diploma is van belang voor bestrijding van voortijdig schoolverlaten (rmc-regelgeving)

1 en 3

 

Nationaliteit

Voor beoordeling of leerling recht heeft inzake WTOS of WSF2000

3

6. Bescherming van persoonsgegevens

Het persoonsgebonden nummer is een persoonsidentificerend nummer. Gebruik van een dergelijk nummer behoeft op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens een wettelijke basis. Deze wettelijke basis wordt met dit wetsvoorstel voor het gebruik van het persoonsgebonden nummer in het niet-bekostigd onderwijs gecreëerd. Verwerking van persoonsgegevens dient rechtmatig te zijn en moet voldoen aan vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Met dit wetsvoorstel wordt voor het niet-bekostigd onderwijs aangehaakt bij wettelijke systemen (persoonsgebonden nummer, bron, meldingsregister relatief verzuim, rmc-regelgeving), waarvan de rationaliteit vanuit het oogpunt van de bescherming van persoonsgegevens bij het proces van totstandkoming is beargumenteerd en aanvaard. Dit behoeft hier niet te worden herhaald. De noodzaak van het aanhaken van het niet-bekostigd onderwijs bij de genoemde wettelijke systemen is gegeven vanuit de drie doelstellingen van dit wetsvoorstel: bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten, aanpakken van het verschil in cijfers tussen het schoolexamen en het centraal examen in het voortgezet onderwijs en vermindering van de administratieve lasten van scholen. Slechts die bepalingen uit het regime voor het gebruik van het persoonsgebonden nummer zijn van overeenkomstige toepassing verklaard voor het niet-bekostigd onderwijs die noodzakelijk zijn in het licht van die doelstellingen en ook de gegevensset die door het niet-bekostigd onderwijs met het persoonsgebonden nummer moet worden aangeleverd voor het bron is vanuit dit oogpunt zo minimaal mogelijk gehouden.

7. Betrouwbaarheid van gegevens/sancties

Betrouwbaarheid

Het is van groot belang dat de gegevens die door het niet-bekostigd onderwijs worden aangeleverd voor het bron betrouwbaar zijn. De eenmalig verstrekte gegevens worden immers meermalig gebruikt, waarbij telkens van de juistheid van die gegevens moet kunnen worden uitgegaan. Bij de invoering van het bron in het bekostigd onderwijs op grond van de WVO en de WEB zijn ten behoeve van de betrouwbaarheid de volgende instrumenten ontwikkeld: de accountantscontrole op de leerling-administratie en de volledigheids- annex betrouwbaarheidsverklaring, als voorlopige controle. Met betrekking tot dit wetsvoorstel zal worden aangesloten bij het regime van het bekostigd onderwijs voor zover passend bij het niet-bekostigd onderwijs. Aangezien de accountantscontrole verband houdt met bekostiging, zal deze niet worden voorgeschreven voor het niet-bekostigd onderwijs. Wel zal het niet-bekostigd onderwijs een volledigheids- en betrouwbaarheidsverklaring moeten verstrekken. Daarmee verklaart het desbetreffende bevoegd gezag dat de gegevens juist, volledig en conform de voorschriften zijn verstrekt. Daarnaast zullen zogenoemde harde controles en plausibiliteitscontroles worden doorgevoerd, zoals nu al gebeurt voor het bekostigd onderwijs. Deze controles zijn geautomatiseerd. De harde controle betreft de constatering van een gegeven dat niet juist kan zijn. Er vindt dan terugmelding aan de betrokken onderwijsinstelling plaats en het gegeven wordt niet opgenomen in het bron. De plausibiliteitscontrole betekent de vaststelling van een gegeven dat onwaarschijnlijk is. Ook dan vindt terugmelding aan de onderwijsinstelling plaats; het gegeven wordt wel opgenomen in het bron.

Het niet-bekostigd onderwijs valt onder het toezicht van de Inspectie, op grond van de WOT. Dit zal ook gelden voor de naleving van de informatieverplichtingen op grond van dit wetsvoorstel. Een en ander wordt in toezichtkaders van de Inspectie uitgewerkt. Uiteindelijk is er de bevoegdheid van de minister van OCW om een sanctie op te leggen.

Sancties

Volgens het voorstel van wet tot wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het treffen van diverse maatregelen ten behoeve van het bestrijden van verzuim en voortijdig schoolverlaten, dat thans bij de Tweede Kamer aanhangig is (Kamerstukken II 2008/09, 32 356), wordt het Lpw-toezicht op scholen belegd bij de Inspectie, en krijgt de minister van OCW de bevoegdheid ter zake van overtreding van de Lpw door scholen een bestuurlijke boete op te leggen. Dit alles ziet mede op het niet-bekostigd onderwijs.

Op grond van artikel 59 van de WVO heeft de minister van OCW de bevoegdheid om de aanwijzing van een school op grond van artikel 56 van de WVO in te trekken.

Op grond van artikel 6.2.2 van de WEB heeft de minister van OCW de bevoegdheid om aan een artikel 1.4.1 WEB-opleiding de erkenning te ontnemen. Eenzelfde bevoegdheid heeft hij ten aanzien van artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie, op grond van artikel 6a.1.2 van de WEB.

Dit wetsvoorstel bepaalt, in samenhang met het systeem van de sectorwetten, dat deze intrekkings- en ontnemingsbevoegdheden mede kunnen worden gebruikt wanneer door het niet-bekostigd onderwijs niet wordt voldaan aan de bij dit wetsvoorstel geregelde informatieverplichtingen.

8. Consultatie

Niet-bekostigd onderwijs

Het ministerie van OCW heeft bijeenkomsten georganiseerd met afgevaardigden van het niet-bekostigd onderwijs. Deze hebben laten weten positief te staan tegenover aansluiting op het bron en het meldingsregister relatief verzuim. De artikel 56 WVO-scholen en de artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie verwachten met betrekking tot de gegevensleveringen een lastenverlichting, omdat deze veelal een herinrichting van bestaande informatieverplichtingen betreffen. Tevens verwachten zij een verbetering van de aanlevering van examengegevens. Ook de artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen verwachten een vermindering van administratieve lasten door het wetsvoorstel, met name op het punt van de gegevenslevering in het kader van de Lpw en de WSF2000. Dit niet-bekostigd onderwijs heeft wel zorgen geuit over openbaarmaking van instellingsspecifieke informatie door aansluiting op het bron en het meldingsregister relatief verzuim. In de implementatiefase zullen de betrokken onderwijsinstellingen nader worden geïnformeerd over de beleidsinformatieproducten die door het ministerie van OCW worden gemaakt op basis van de verstrekte gegevens. Als informatierechtelijk kader gelden hier natuurlijk de Wet openbaarheid van bestuur en de Wbp.

Wat betreft de nieuwe verplichting om relatief verzuim en verwijdering te melden op grond van de rmc-regelgeving voorziet het niet-bekostigd onderwijs geen problemen. Het heeft daartegen geen bezwaar.

Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO, voorheen Paepon)

NRTO is de overkoepelende branchevereniging voor alle niet-bekostigde trainings- en opleidingsbureaus in Nederland. De NRTO heeft medegedeeld positief te staan tegenover de aansluiting op het bron van haar leden, mits deze geen zware administratieve lasten zullen ervaren.

Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG)

De VNG heeft laten weten akkoord te zijn met de voorgestelde wetswijzigingen.

Ingrado (Landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten)

Ook Ingrado heeft laten weten met de voorgestelde wetswijzigingen te kunnen instemmen.

9. College bescherming persoonsgegevens

Een ontwerp van dit wetsvoorstel is in augustus 2010 ter advisering voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Het Cbp heeft naar aanleiding van de adviesaanvraag allereerst met instemming geconstateerd dat de memorie van toelichting een aparte paragraaf over bescherming van persoonsgegevens bevat. Verder heeft het Cbp opgemerkt dat het wetsvoorstel aan het niet-bekostigd onderwijs de verplichting oplegt om een persoonsidentificerend nummer, namelijk het persoonsgebonden nummer, te verwerken. Het Cbp heeft daaraan toegevoegd dat het wetsvoorstel alleen betrekking kan hebben op personen die niet ouder zijn dan 23 jaar en op wie de Lpw of de rmc-regelgeving van toepassing is. Het Cbp heeft daarbij verzocht dit in de toelichting te verduidelijken.

Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke basis te creëren voor verwerking van het persoonsgebonden nummer ter zake van de desbetreffende leerlingen, voor de drie doelen zoals hierboven onder punt 4 uiteengezet. Deze verwerking is niet beperkt tot leerlingen die niet ouder zijn dan 23 en op wie de Lpw of de rmc-regelgeving van toepassing is. Voor deze doelgroep (leerlingen die ouder zijn dan 23 jaar en leerlingen onder de 23 jaar die reeds in het bezit zijn van een diploma op minimaal startkwalificatieniveau) zijn immers de in punt 1 (Inleiding) genoemde doelen (2) het aanpakken van het verschil – wat betreft de hoogte van de cijfers – tussen het schoolexamen en het centraal examen in het voortgezet onderwijs en (3) het verminderen van de administratieve lasten van het betrokken niet-bekostigd onderwijs, van belang. Zie ook de punten 4.2 en 4.3 van deze toelichting.

10. Financiële gevolgen

Het aansluiten van het niet-bekostigd onderwijs op het bron en het digitale verzuimloket kost ongeveer 1 miljoen euro (inclusief de systeembouw, de uitrol en de implementatie). De structurele kosten voor het bron ten aanzien van het niet-bekostigd onderwijs bedragen ongeveer 200 000 euro per jaar, met ingang van 2012. De incidentele en structurele kosten zullen worden gedekt op de OCW-begroting.

11. Uitvoeringsgevolgen

DUO heeft aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. DUO stelt voor zoveel mogelijk aan te sluiten bij, en gebruik te maken van, de systemen voor het bekostigd voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Daarnaast zal DUO een nieuwe applicatie ontwikkelen voor het niet-bekostigd onderwijs.

Om de implementatie van het bron en het digitale verzuimloket voor het niet-bekostigd onderwijs soepel te laten verlopen wil DUO een pilot houden met enkele artikel 56 WVO-scholen, artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen en artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie. Deze pilot moet zich richten op de volledigheid en de kwaliteit van de door het niet-bekostigd onderwijs te verstrekken gegevens. De pilot is gepland voor de eerste helft van 2011.

De Auditdienst van het Ministerie van OCW heeft verzocht in de toelichting van het wetsvoorstel aandacht te besteden aan de betrouwbaarheid van de gegevens over het niet-bekostigd onderwijs. Naar aanleiding van dit verzoek is punt 8 van het algemeen deel van deze toelichting aangevuld.

De Inspectie heeft geen opmerkingen gemaakt over het wetsvoorstel.

12. Administratieve lasten

Bij het niet-bekostigd onderwijs gaat het in termen van de vermindering van administratieve lasten om «bedrijven». Dit wetsvoorstel heeft wat betreft de administratieve lasten uitsluitend gevolgen voor bedrijven, niet voor burgers of instellingen.

De gevolgen van het wetsvoorstel voor de administratieve lasten van het niet-bekostigd onderwijs zijn berekend. De berekening heeft in beeld gebracht wat de structurele lasten zijn voor het niet-bekostigd onderwijs van het werken met het persoonsgebonden nummer, het verstrekken van gegevens aan het bron en het gebruik van het meldingsregister relatief verzuim. Daarnaast is sprake van herinrichting van een aantal bestaande informatieverplichtingen voor het niet-bekostigd onderwijs (onder meer het verstrekken van examengegevens en van gegevens ten behoeve van de uitvoeringscontrole van de WSF2000 en de WTOS). Onder herinrichting wordt verstaan dat de gegevens voortaan eenmalig door de instellingen worden geleverd via het bron en dat daarna hergebruik plaatsvindt. Het niet-bekostigd onderwijs zal jaarlijks voor 1 oktober van het lopende schooljaar inschrijfgegevens moeten verstrekken voor het bron. Mutaties worden gedurende het jaar ingevoerd, zodra deze zich voordoen. Meldingen van relatief verzuim worden in het meldingsgregister relatief verzuim geplaatst conform de termijnen van de Lpw en de rmc-regelgeving.

Dit alles resulteert in een administratieve lastenvermindering voor het niet-bekostigd onderwijs. Voor de artikel 56 WVO-scholen en de artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie gezamenlijk geldt een vermindering van ongeveer € 0,3 miljoen. Dit is een vermindering ter grootte van ongeveer tweederde van de huidige lasten. Met betrekking tot de artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen geldt een vermindering van ongeveer € 0,2 miljoen. Dit is een vermindering van ongeveer een kwart van de huidige lasten.

Het gehele wetsvoorstel levert een structurele lastenverlichting op voor het niet-bekostigd onderwijs van ongeveer € 0,5 miljoen. Dit is een vermindering van ruim een derde van de totale administratieve lasten voor het niet-bekostigd onderwijs.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Lpw)

De aanpassing onder 1 betreft een redactionele verbetering.

Onder 2 vindt technische verbetering van artikel 1, onderdeel c, van de Lpw plaats. De aanpassing van onderdeel c, subonderdeel 1, betreft een technische aanpassing ter verduidelijking van de definitie van instelling. Door preciezer te verwijzen naar de desbetreffende begripsbepaling uit de WEB wordt duidelijker dat hier de bekostigde instellingen zijn bedoeld. In onderdeel c, subonderdeel 2, wordt voortaan direct verwezen naar de desbetreffende beroepsopleidingen. Een aparte aanwijzing daarvan op grond van artikel 1a van de Lpw is dan niet meer nodig.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1a van de Lpw)

In verband met de directe verwijzing naar artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen in artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 2, van de Lpw wordt de mogelijkheid om instellingen aan te wijzen geschrapt uit artikel 1a van de Lpw.

Artikel I, onderdelen C en D (artikelen 21 en 21a van de Lpw)

Zoals is uiteengezet onder punt 3.1 van het algemeen deel van deze toelichting, kent de Lpw twee regimes voor het melden van relatief verzuim. Een regime waarbij melding door de school decentraal gebeurt aan de woongemeente van de leerling, en een regime waarbij melding plaatsvindt aan het centrale meldingsregister relatief verzuim, van waar uit de melding vervolgens wordt doorgeleid naar de relevante gemeente. Met dit wetsvoorstel wordt het tweede regime, dat tot dusver alleen geldt voor het bekostigd onderwijs, uitgebreid naar scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 2, van de Lpw (artikel 56 WVO-scholen) en instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, subonderdeel 2, van de Lpw (artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen). De reikwijdte van het eerste regime wordt dienovereenkomstig verkleind.

De verruiming van de toepassing van het meldingsregister relatief verzuim wordt geregeld in onderdeel D, de beperking van het regime van de decentrale melding aan de woongemeente staat in onderdeel C.

Artikel I, onderdeel E (artikel 21b van de Lpw)

Bij de inwerkingtreding van de Wet Verzuimmelding is het bekostigd primair en (voortgezet) speciaal onderwijs (po en (v) so) apart gezet. In deze sectoren was de invoering van het persoonsgebonden nummer de facto nog niet voltooid, zodat het daaraan gekoppelde gebruik van het bron en het meldingsregister relatief verzuim aldaar nog geen doorgang kon vinden. Gelet op deze situatie is voor het po en (v)so een overgangsbepaling gecreëerd. Deze overgangsbepaling wordt hier aangepast aan de wijziging, bij dit wetsvoorstel, van de artikelen 21 en 21a van de Lpw in verband met de toevoeging van het niet-bekostigd onderwijs aan het meldingsregime via het meldingsregister relatief verzuim.

Artikel II, onderdeel A (artikel 1.4.1 van de WEB)

In dit artikel worden voor de artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleidingen enkele bepalingen van de WEB die gelden voor bekostigd onderwijs en die betrekking hebben op het persoonsgebonden nummer of de rmc-regelgeving van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat daarbij om: de bij inschrijving te verstrekken gegevens (8.1.1a WEB), het gebruik van het persoonsgebonden nummer door het bevoegd gezag (2.5.5a WEB), de verwerking van de met het persoonsgebonden nummer verstrekte gegevens door de Minister van OCW (2.5.5b WEB), het gebruik van gegevens uit het bron door de Minister van OCW en de Inspectie (2.5.5c WEB) en het gebruik van het persoonsgebonden nummer door de gemeente (2.5.5e WEB), de melding van de verwijdering van niet-leerplichtigen aan de woongemeente (8.1.8 WEB), de melding van verzuim van niet-leerplichtigen aan het meldingsregister relatief verzuim (8.1.8a WEB) en de bepalingen over de gemeentelijke rmc-functie (hoofdstuk 8, titel 3, WEB). Zie verder onder de punten 3 en 5 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel II, onderdeel B (artikel 1.4a.1 van de WEB)

In dit artikel worden voor de artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie enkele bepalingen van de WEB die gelden voor bekostigd onderwijs van overeenkomstige toepassing verklaard. De toelichting bij artikel II, onderdeel A, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel II, onderdelen C en D (artikelen 6.2.2 en 6a.1.2 van de WEB)

Artikel 6.2.2 van de WEB geeft de minister van OCW de bevoegdheid om aan een artikel 1.4.1 WEB-beroepsopleiding de erkenning te ontnemen. Eenzelfde bevoegdheid heeft de minister van OCW ten aanzien van artikel 1.4a.1 WEB-opleidingen educatie, op grond van artikel 6a.1.2 van de WEB. Deze bepalingen worden met de onderhavige artikelen aangepast aan de bij dit wetsvoorstel voor deze opleidingen toegevoegde verplichtingen op grond van de WEB. Ook het niet voldoen aan die verplichtingen kan tot ontneming van de erkenning leiden. Uitgezonderd worden daarbij de voorgestelde artikelen 1.4.1, zesde lid, onderdeel f, en 1.4a.1, achtste lid, onderdeel f, van de WEB, omdat de desbetreffende bepalingen over de rmc-functie verplichtingen voor de gemeente (niet voor de opleiding) behelzen.

Artikel III, onderdeel A (artikel 24c van de WOT)

Artikel 24c van de WOT beschrijft de inhoud van het bron. Aan die inhoud worden de gegevens over leerlingen in het niet-bekostigd onderwijs toegevoegd.

Artikel III, onderdeel B (artikel 25k1 van de WOT)

In artikel 24h wordt verwezen naar bepalingen van de Lpw, de WEB en de WVO die volgens dit wetsvoorstel van toepassing of overeenkomstige toepassing zijn voor het niet-bekostigd onderwijs. Daarmee gelden de bepalingen van het meldingsregister relatief verzuim ook voor het niet-bekostigd onderwijs. Het voorgestelde artikel 24k1 van de WOT dient alleen ter verduidelijking.

Artikel IV, onderdeel A (artikel 58 van de WVO)

In dit artikel worden voor de artikel 56 WVO-scholen enkele bepalingen uit de WVO die gelden voor bekostigd onderwijs van overeenkomstig toepassing verklaard. De toelichting bij artikel II, onderdeel A, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel IV, onderdeel B (artikel 59 van de WVO)

Artikel 59 van de WVO geeft de minister van OCW de bevoegdheid om een aanwijzing op grond van artikel 56 van de WVO in te trekken, wanneer door de betrokken school niet wordt voldaan aan de artikelen 56 en 58 van de WVO. De bij dit wetsvoorstel voor de artikel 56 WVO-scholen toegevoegde informatieverplichtingen, die worden opgenomen in artikel 58 van de WVO, zijn afgedekt door de intrekkingsmogelijkheid van artikel 59 van de WVO. Artikel 58, zevende lid, onderdeel f, van de WVO dient te worden uitgezonderd, omdat de desbetreffende bepalingen over de rmc-functie verplichtingen voor de gemeente (niet voor de school) behelzen.

Artikel V, onderdelen A en B (artikelen 18 en 18a van de Lpw)

De Wet Verzuimmelding is in werking getreden met ingang van 1 augustus 2009. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor, onder meer, artikel I, onderdelen B en C, van die wet. Die bepalingen zien op het wegvallen van de verplichting voor bekostigd onderwijs om gegevens over in- en afschrijving rechtstreeks aan de woongemeente van de betrokken leerling te melden en op een overgangsbepaling ter zake voor het bekostigd po en (v) so. De onderhavige samenloopbepaling zorgt ervoor dat wanneer die onderdelen van de Wet Verzuimmelding alsnog in werking treden, de teksten worden aangepast aan het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel VI

Het streven is om het wetsvoorstel als geheel op hetzelfde moment in werking te laten treden. Niet uit te sluiten is echter dat onvoorziene omstandigheden die zich voordoen tijdens het wetgevingsproces dwingen tot enige fasering in de inwerkingtreding. De gekozen formulering zorgt ervoor dat in een dergelijke situatie die fasering ook mogelijk is.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Dan wel, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

Naar boven