32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 73 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 maart 2012

Hierbij bied ik aan mijn reactie op het World Report on Disability, zoals toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg Ontwikkelingssamenwerking van 21 november 2011 (Kamerstuk 33 000 V, nr. 130).

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Reactie op het World Report on Disability

Tijdens het wetgevingsoverleg Ontwikkelingssamenwerking van 21 november 2011 stelde het Lid Voordewind dat aandacht voor integraal gehandicaptenbeleid niet per se extra geld hoeft te kosten en dat op dit terrein nog grote slagen gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld bij het onderwijs. Hij verwees hiervoor naar de aanbevelingen uit het World Report on Disability en vroeg mij of ik de conclusies van dat rapport onderschrijf. In deze reactie geef ik eerst een appreciatie van het rapport en zijn aanbevelingen. Omdat de heer Voordewind tijdens het Wetgevingsoverleg met name onderwijs noemde als sector, ga ik vervolgens specifiek op dat punt nader in.

World Report on Disability

Het rapport concludeert dat de economische en niet-economische kosten als gevolg van lichamelijke en/of geestelijke beperkingen hoog zijn. De belangrijkste economische kosten vloeien voort uit het feit dat kinderen met een beperking onvoldoende deelnemen aan het (reguliere) onderwijs en zij op latere leeftijd niet of nauwelijks kunnen werken en een inkomen verdienen. Het rapport concludeert daarnaast dat de niet-economische kosten, veroorzaakt door sociale isolatie, moeilijk kwantificeerbaar zijn.

Het rapport beveelt onder meer aan om meer te doen aan dataverzameling, statistieken en analyse om per land of situatie maatwerk te kunnen leveren; de dienstverlening op het gebied van revalidatie te verbeteren; te zorgen voor een meer inclusief onderwijssysteem waarin mensen met een beperking zo veel mogelijk samen met niet-beperkten deelnemen aan reguliere onderwijsvoorzieningen; en via ontwikkelingssamenwerking bij te dragen aan rehabilitatiedienstverlening. Het rapport bevat brede aanbevelingen en geeft nuttige praktijkvoorbeelden die nationale overheden kunnen ondersteunen bij het vormgeven van beleid.

Uitgangspunt bij veel aanbevelingen is het in 2006 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft Uw Kamer laatstelijk over de stand van zaken in het ratificatieproces geïnformeerd bij brief van 7 november 2011 (Tweede Kamer 2011–2012, 29 355, nr. 53). Ik verwijs hier kortheidshalve naar.

Bij het opstellen van het World Report on Disability heeft de Wereldgezondheidsorganisatie terecht nauw samengewerkt met de Wereldbank. Het verhogen van de participatie van gehandicapten in de maatschappij is immers niet alleen een zaak van volksgezondheid, maar ook van sociale en economische ontwikkeling. Ik juich de aandacht voor de positie van personen met een handicap toe en constateer dat ook andere multilaterale organisaties, zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het VN-Bevolkingsfonds (UNFPA) en UNICEF specifiek beleid en ondersteuning bieden op dit vlak. Nederland heeft in al deze organisaties een substantiële financiële en inhoudelijke presentie. In door Nederland gesteunde werkprogramma’s van multilaterale organisaties als UNICEF, WHO, UNAIDS en UNFPA wordt specifiek aandacht besteed aan de toegang van gehandicapte kinderen en volwassenen tot gezondheidszorg.

Onderwijs

Hoewel het rapport veel voorbeelden noemt van ontwikkelingslanden die maatregelen treffen om kinderen met een beperking te laten deelnemen aan het reguliere onderwijs, staan veel kinderen nog steeds aan de zijlijn. De barrières variëren van ontoereikende wetgeving en beleid tot ongeschikte curricula en pedagogische methoden, en van ontoegankelijke schoolgebouwen en vervoersproblemen tot discriminatie, stigmatisering, geweld en misbruik. In veel ontwikkelingslanden ontbreekt het nog steeds aan geld en capaciteit om alle kinderen, inclusief kinderen met handicaps, toegang tot kwalitatief goed basisonderwijs te bieden.

De ontwikkeling van een integraal gehandicaptenbeleid hoeft weliswaar niet kostbaar te zijn, maar het slechten van de barrières vereist in de praktijk wel degelijk extra geld en inspanningen, zoals het beter trainen en ondersteunen van onderwijspersoneel en faciliteren van extra voorzieningen.

Het tot 2010 gehanteerde Nederlands beleid ter verwezenlijking van Millenniumdoel 2 (onderwijs) en het internationale actieplan Education for All (EFA) was gericht op het bieden van kwalitatief goed basisonderwijs voor alle kinderen, in het bijzonder voor achtergestelde groepen en kinderen in noodsituaties. Omdat de Nederlandse overheid geen projecten voor individuele doelgroepen financierde, maar in partnerlanden bijdroeg aan onderwijs in de vorm van sectorale en algemene begrotingssteun, was de discussie over de rechten van achtergestelde kinderen en inclusive education onderdeel van de beleidsdialoog die ambassades in die landen voerden over de onderwijssectorplannen.

Onderwijs behoort in mijn beleid niet meer tot de prioriteiten en de steun aan basisonderwijs zal de komende jaren worden afgebouwd. Ik heb dit toegelicht in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking (2010), de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking (2011) en de brieven aan de Tweede Kamer over de afbouw van onderwijs (2011). Binnen afzienbare tijd zullen de ambassades in de huidige partnerlanden niet meer beschikken over onderwijsdeskundigheid. Als gevolg hiervan zal Nederland ook niet meer deelnemen aan de beleidsdialoog over onderwijs. Wel voorziet het programma Education and Peacebuilding van UNICEF, waarin Nederland tot en met 2014 EUR 30 miljoen per jaar investeert, in mogelijkheden om gemarginaliseerde kinderen weer toegang tot basisonderwijs te bieden en de onderwijskwaliteit in (post) conflictgebieden te verbeteren. UNICEFs Child Protection Strategy is in principe van toepassing op alle activiteiten van de organisatie, en heeft hiermee ook betrekking op bescherming en participatie van kinderen met een beperking. In de eerste fase van dit programma (Education in Emergencies and Post-Conflict Transition) is een bijdrage geleverd aan het Inter-Agency Network for Education in Emergencies om internationale minimumstandaarden voor onderwijs in noodsituaties te ontwikkelen. Hierbinnen heeft het Task Team on Inclusive Education and Disability een gids ontwikkeld met adviezen voor en best practices van inclusief onderwijs.

Nederland blijft ook investeren in het aan de Wereldbank gelieerde Global Partnership for Education (GPE). De kerndoelstelling van het GPE is de ontwikkeling en financiering van goed onderwijsbeleid in partnerlanden. In die context ondersteunt het GPE het Global & Regional Programme (GRA), dat zich richt op kennisvorming en het delen van best practices op aspecten van onderwijsbeleid waarmee veel partnerlanden worstelen. Een thema binnen dit GRA zijn out-of-school children. Dit thema richt zich specifiek op strategieën om moeilijk bereikbare kinderen, onder wie kinderen met een beperking, naar school te krijgen. Met een bijdrage aan GPE van EUR 30 miljoen per jaar in de periode 2011–2014 ondersteunt Nederland dit belangrijke programma.

Naar boven