32 605 Beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking

Nr. 134 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2014

Graag bied ik u hierbij de (laatste) voortgangsbrief Uitfasering Bilaterale Ontwikkelingssamenwerking aan. Deze brief bouwt voort op eerdere brieven waarmee uw Kamer over de stand van zaken van de afbouw en overdracht in de landen waarmee Nederland de bilaterale OS-relatie beëindigt, werd geïnformeerd1.

De uitfasering van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking in voormalige partnerlanden is vanaf het moment van besluitvorming in 2011 voortvarend ter hand genomen en ligt op koers. Nederland heeft voldoende middelen beschikbaar gesteld voor een verantwoorde uitfasering, waardoor programma’s niet abrupt werden afgebroken en kapitaalverlies zo veel mogelijk werd voorkomen. Ambassades hebben zich ingezet om programma’s over te dragen aan andere internationale donoren. Ook hebben ambassades publieksactiviteiten georganiseerd om de resultaten en lessen van de vaak jarenlange samenwerking te delen. Hiermee werd Nederland nogmaals op de kaart gezet in het voormalige partnerland.

Ik constateer dat Nederland een verantwoord exit-beleid heeft gevoerd door zich te houden aan de principes van succesvolle uitfasering. Een multi-donor evaluatie over hulpbeëindiging2 presenteert zes factoren die van bepalende invloed zijn voor de succesvolle uitvoering van een uitfaseringsproces. Het gaat hierbij om:

  • Communicatie op hoog niveau;

  • Rekening houden met belanghebbenden;

  • Realistische tijdspaden;

  • Flexibiliteit in het toekennen van budgetten;

  • Respecteren van zowel juridische verplichtingen als gedane politieke toezeggingen; en

  • Institutionele capaciteit in het partnerland dient zodanig te zijn dat zij in staat is gaten op te vullen die het gevolg zijn van een uitfasering of transformatieproces.

Nederland heeft deze principes zorgvuldig toegepast, maar dit neemt niet weg dat in een beperkt aantal gevallen de overdracht niet gewaarborgd kon worden. Dit kan toegeschreven worden aan het gelijktijdig vertrek van verschillende donoren in een voormalig partnerland. Dit is bijvoorbeeld in Nicaragua en Tanzania het geval. In Bolivia is geen zicht op additionele financiering van het onderwijsprogramma door andere donoren. Bovendien komt het land niet in aanmerking voor financiering uit het Global Partnership for Education (GPE).

In Bijlage 13 licht ik de uitfasering van respectievelijk de bilaterale onderwijs-, gezondheid- en milieuprogramma’s nader toe. De afbouw van basisonderwijs verloopt grotendeels volgens planning met een belangrijke rol voor het GPE. Dit fonds draagt voor de jaren 2013–2016 bij aan de onderwijssector in zowel voormalige partnerlanden als in huidige partnerlanden waar de sectorprogramma’s worden afgebouwd (met uitzondering van Bolivia en Indonesië als middeninkomenslanden). Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (27–28 november 2013), zegde ik toe om per (ex-)partnerland de ontwikkeling van de onderwijsbudgetten te presenteren. Ik bied u deze informatie aan opgesplitst naar nationale begrotingscijfers en bijdragen van donoren4. De afbouw van de programma’s op het gebied van gezondheid en milieu is eind 2013 zo goed als afgerond, met nog een beperkte uitloop in 2014 om behaalde resultaten niet in gevaar te brengen.

In Bijlage 25 geef ik een overzicht van de gedelegeerde uitgaven6 in de voormalige OS-partnerlanden gedurende de periode 2011–2016. Zoals gepland is eind 2013 het grootste gedeelte van de voor de uitfasering gereserveerde middelen besteed (96%). Mijn verwachting is dat eind 2014 ca. 99% van deze middelen is besteed. In 2015 en 2016 resteert nog een zeer beperkt aantal transacties, hetgeen te maken heeft met doorlopende verplichtingen ten gevolge van een vertraagde uitvoering van activiteiten.

In Bijlage 37 treft u een gedetailleerde beschrijving van de vorderingen per exit-land, met aandacht voor de afwikkeling van de programma’s en de verbreding van de bilaterale relaties.

De afbouw van ontwikkelingsrelaties, die in sommige gevallen werd gecombineerd met het sluiten van ambassades, heeft invloed op de perceptie over Nederland als bilaterale partner en gespreksgenoot. Ambassades hebben de exit zo veel mogelijk in de context geplaatst van een transitiefase op weg naar een meer gelijkwaardige relatie, met meer aandacht voor economische betrekkingen. In geval van sluiting wezen ambassades op de mogelijkheden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Om de ter plekke aanwezige Honorair Consul bij te staan op het vlak van economische diplomatie, is in sommige landen een lokale handelsmedewerker aangesteld. Dit ondersteunt regionale ambassades om de nieuwe mogelijkheden op het gebied van handel uit te bouwen.

Met de uitfasering van bilaterale ontwikkelingssamenwerking is waar mogelijk en waar kansen liggen, het zwaartepunt van de bilaterale relatie verschoven naar een op economische leest geschoeide relatie, gericht op handel en investeringen. De Transitiefaciliteit vormt een goed eerste voorbeeld waarbij wordt voortgebouwd op de basis die met ontwikkelingssamenwerking is gelegd om handel en investeringen in een economische relatie te bevorderen. Ik stel vast dat het gelukt is om het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen te interesseren voor de kansen die zich in de transitielanden voordoen.

De politieke samenwerking blijft, ondanks stopzetting van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking, vanzelfsprekend van belang voor Nederland. Voor het vormgeven en verder verdiepen van de economische relatie speelt het Nederlandse beleid ten aanzien van private sectorontwikkeling en handelsbevordering een belangrijke rol. Mijn beleid ten aanzien van investeren in en handel met lage- en middeninkomenslanden heb ik uiteengezet in de Kamerbrief8 «Ondernemen voor ontwikkeling: investeren in duurzame en inclusieve groei».

Ik heb middelen beschikbaar gesteld voor die landen waarmee Nederland de bilaterale hulprelatie heeft beëindigd om Nederlandse vertegenwoordigingen beter in staat te stellen vorm te kunnen geven aan de nieuwe handelsrelatie. Met deze zogenaamde LED-fondsen (Leads for Economic Development van maximaal EUR 200.000 per jaar) worden op maat gesneden interventies ontwikkeld die een katalyserende werking hebben op lokale economische ontwikkeling.

In combinatie met de reguliere mogelijkheden die het bedrijfsleveninstrumentarium biedt ter versterking van het lokale ondernemingsklimaat, heeft LED sinds de start in 2013 mooie resultaten opgeleverd op het snijvlak van hulp en handel. In Bolivia is door de TU Delft en een aantal Nederlandse bedrijven een bedrijf voor lithium-batterijen opgezet met daaraan gekoppeld een onderzoekscentrum. Bolivia wil door waardetoevoeging meer profiteren van de natuurlijke hulpbronnen als lithium die het land rijk is. Maar ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven profiteren van dit Boliviaans-Nederlandse initiatief.

Het bovenstaand voorbeeld laat zien hoe de hernieuwde bilaterale relatie met het voormalige partnerlanden kan worden vormgegeven. De ambassades in de exit-landen hebben zich de afgelopen jaren op verschillende manieren ingezet om van de rol van Nederland te herpositioneren. De OS-reputatie die Nederland gedurende de jarenlange samenwerking heeft opgebouwd, wordt hierbij zorgvuldig gebruikt. Dit vormt vaak een basis voor economische samenwerking. Graag wil ik hieronder nader illustreren hoe Nederland zijn nieuwe rol uitwerkt in een drietal exit-landen, te weten Nicaragua, Pakistan en Tanzania.

Vormgeving nieuwe relatie Nederland – Nicaragua

Nederland kent een aantal economische instrumenten die de overgang van hulp naar handel mede kunnen bewerkstelligen. De ambassade in Managua heeft zich actief ingezet om het programma voor Private Sector Investeringen (PSI) te promoten en Nicaragua heeft daar effectief gebruik van gemaakt. Een ander voorbeeld is een ORIO financiering voor de nieuwbouw van een moeder- en kindzorg ziekenhuis in Managua. Hiertoe is er een samenwerking met de Centraal Amerikaanse Bank voor Economische Integratie (CABEI) aangegaan. Het nieuwe Dutch Good Growth Fund zal ook voor Nicaraguaanse initiatieven open staan. Het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) blijft betrokken bij een programma voor toerismebevordering en voor het coachen van (kleine en middelgrote) exporteurs van landbouwproducten. Hierbij wordt ook voortgebouwd op de eerder uitgevoerde PPP’s.

De goede relatie met Nederland heeft tevens geleid tot een directe gunning van een voorstudie voor de haalbaarheid voor de aanleg van een kanaal tussen de beide oceanen. Als dit miljardenproject doorgaat, zijn hier bij uitstek kansen voor Nederlandse bedrijven omdat waterbouw een van de topsectoren van Nederland is. In de loop van 2014 zal bekend worden of het project voldoende buitenlandse financiering aantrekt en gerealiseerd zal worden.

Herpositionering Pakistan: From aid to trade

De herpositionering From aid to trade sluit goed aan bij enerzijds de Pakistaanse wens om als een meer gelijkwaardige partner samen te werken, en anderzijds de Nederlandse inzet op economische diplomatie. In specifieke niches (landbouw/veeteelt, energie, water en logistiek) kunnen Nederlandse bedrijven kansen verzilveren en voortbouwen op de in 50 jaar ontwikkelingssamenwerking opgebouwde goede reputatie van Nederland in Pakistan.

In 2013 werd het Pakistaanse publiek en specifieke doelgroepen zoals journalisten, zakenwereld en beleidsmakers benaderd. Kernboodschappen werden opgesteld en mediamateriaal (o.a. een korte film en een brochure) ontwikkeld waarmee de nieuwe From aid to trade agenda werd uitgedragen. De media is actief benaderd met informatie over de Nederlandse economische agenda met Pakistan. Daarnaast zijn er speciale evenementen geweest zoals de lancering van een Dutch Business Circle in Pakistan. In 2014 wordt de herpositionering van From aid to trade doorgezet: met behulp van het nieuwe LED-fonds zullen nieuwe projecten worden opgezet.

Nieuwe basis voor samenwerking in Tanzania

In de relatie met Tanzania is een nieuwe basis gelegd voor samenwerking, uitgaand van gedeelde belangen. De focus ligt vooral op kansrijke Tanzaniaanse sectoren, met stevig potentieel voor (inclusieve) groei, waarbinnen Nederland publiek en privaat veel te bieden heeft: energie, land- en tuinbouw, (publieke) infrastructuur en financiële dienstverlening. Ook van Tanzaniaanse kant wordt deze nieuwe benadering gewaardeerd en wordt hier actief op ingespeeld. In februari 2014 bezoek ik Tanzania, inclusief Zanzibar, met een delegatie van bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en branche-organisaties.

Op overheidsniveau ondersteunt Nederland Tanzania inmiddels met toegespitste scholing en technische assistentie voor de energiesector, waarbij overheid-tot-overheid samenwerking en advisering gepaard gaat met samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven9. Deze samenwerking zal verder worden verdiept door de nieuwe Dutch Resources Facility van ca. EUR 1 mln. per jaar voor de periode 2014–2017, die is gericht op kennisuitwisseling en capaciteitsondersteuning van de energie- en grondstoffensector in Tanzania en een beperkt aantal overgangslanden.

De wijze waarop Nederland invulling heeft gegeven aan de beëindiging van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met de ex-partnerlanden, wordt dit jaar geëvalueerd door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB). Deze evaluatie zal inzicht verschaffen in de effecten van de Nederlandse uitfasering op de ex-partnerlanden en de uitgefaseerde programma’s, en geeft hiermee invulling aan de motie van het lid van Ojik10 c.s. Ik verwacht u voor de zomer van 2015 deze evaluatie, voorzien van een beleidsreactie, aan te bieden.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Kamerstuk 32 605, nr. 115 en Kamerstuk 32 605, nrs. 59, 60 en 63

X Noot
2

Managing Aid Exit and Transformation. Joint Donor Evaluation, 2008.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Meest actuele gegevens uit opeenvolgende rapporten UNESCO Education for All Global Monitoring Report.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
6

Dit betreft uitgaven van activiteiten onder verantwoordelijkheid van ambassades.

X Noot
7

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
8

Kamerstuk 32 625, nr. 38

X Noot
9

Kamerstuk 33 625, nr. 42

X Noot
10

Kamerstuk 33 400 V, nr. 45

Naar boven