Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2010
Bij brief van 19 november jl. verzocht de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij om een beschrijving van de stand
van zaken met betrekking tot het onderwerp toezicht op de juridische beroepen. Hierbij voldoe ik aan dit verzoek.
Op 5 maart jl. heeft de toenmalige Minister van Justitie u de visie op de in de toekomst wenselijke inhoud van de wettelijke
regeling van het toezicht op notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders doen toekomen (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 87). In de brief van de Minister worden uitgangspunten geschetst die dienen te gelden bij het wettelijk regelen van dit toezicht
en wordt toegelicht wat in het verlengde van die uitgangspunten de hoofdlijnen dienen te zijn van die wettelijke regelingen. Daarbij is het belang benadrukt van wetgeving die strekt tot een volwaardig stelsel van toezicht op voornoemde beroepsbeoefenaren,
dat zich kenmerkt door volledigheid, transparantie, onafhankelijkheid en daadkracht.
Deze visie deel ik. Voor wat de notarissen betreft is hieraan reeds uitvoering gegeven in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet
c.a. (Kamerstukken 32 250). Uw Kamer heeft aangegeven dat dit wetsvoorstel gereed is voor plenaire behandeling. Voor wat de gerechtsdeurwaarders betreft
zal de visie worden betrokken bij de uitwerking van het kabinetsstandpunt over het evaluatierapport van de Gerechtsdeurwaarderswet
(Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 64).
In bovenvermelde brief van 5 maart jl. is toegezegd dat aangaande het toezicht op advocaten een nader standpunt aan uw Kamer
kenbaar zal worden gemaakt. Daarbij zal met name worden ingegaan op de vraag waar dat toezicht, onder meer gelet op de bijzondere
positie van de advocatuur in ons rechtsbestel, belegd zou moeten worden.
Ten behoeve hiervan zijn thans nog gesprekken gaande met onder meer de Nederlandse orde van advocaten (hierna: de NOvA) en
het ministerie van Financiën. Zoals in de antwoorden op de Kamervragen van 11 oktober jl. van het lid Dibi (GroenLinks) over
inperking van het advocatengeheim al is aangegeven, zijn deze gesprekken nog niet afgerond en zijn er ook nog geen definitieve
besluiten genomen over de nieuwe inrichting van het toezicht op advocaten.
De NOvA heeft mij bericht in december 2010 een advies hierover uit te brengen. Dit advies zal ik betrekken bij mijn nader
standpunt dat ik vervolgens, vanwege het verband met het toezicht op de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
mede namens de Minister van Financiën, zal innemen.
Ik zal u naar verwachting in januari 2011, doch in elk geval zo spoedig mogelijk na het advies van de NOvA, nader berichten
over de door mij wenselijk geachte inrichting van het toezicht op de advocatuur.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven