Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2011
Bij het AO van 16 november 2010 (kamerstuk 32 472, nr. 4) heb ik toegezegd het verslag van de Europese Commissie inzake sociaaleconomische aspecten van genetisch gemodificeerde organismen
(ggo’s) aan de Tweede Kamer te sturen als dit gereed was. Dit verslag is de uitkomst van een consultatietraject waarbij alle
EU lidstaten in de gelegenheid zijn gesteld een bijdrage te leveren. Over de Nederlandse bijdrage aan dit traject is de Tweede
Kamer door de toenmalige ministers van VROM en LNV geïnformeerd1. Het verslag van de Europese Commissie is op 15 april verschenen. Mede namens de Staatssecretaris van EL&I bied ik u het
verslag bij deze aan, alsmede het daarbij behorende (Engelstalige) werkdocument van de Commissie.2 Op de website van de Commissie is meer achtergrondinformatie te vinden, waaronder een volledige weergave van alle van de
lidstaten ontvangen bijdragen3.
Het verslag van de Europese Commissie
De door de Commissie ontvangen bijdragen lopen qua inhoud en vorm sterk uiteen. Veel lidstaten gaven aan dat sociaaleconomische
indicatoren voor vergelijkingen (met conventionele of biologische teelten) onvoldoende gedefinieerd zijn. Teelt van ggo gewassen
vindt in de EU zeer beperkt plaats. Twee ggo gewassen zijn momenteel in de EU toegelaten voor teelt: een maïsgewas dat resistent
is tegen de maïsboorder en een aardappelgewas met een verhoogd gehalte van een bepaald type zetmeel. Met de teelt van het
genetisch gemodificeerde aardappelgewas is sinds de toelating in 2010 in 3 EU lidstaten begonnen. In de EU hebben zeven lidstaten
recente ervaring met de teelt van de in 1998 toegelaten genetisch gemodificeerde maïs MON810, die resistent is tegen de maïsboorder.
Teelt van deze maïs levert economisch voordeel voor zowel groot- als kleinschalige landbouwbedrijven in gebieden waar sprake
is van (ernstige) schade ten gevolge van dit insect. Teelt van herbicideresistente maïs vindt buiten de EU plaats, met name
bij grootschalige bedrijven, waar deze gewassen landbouwkundige voordelen kunnen opleveren.
De Commissie stelt op basis van haar bevindingen voor om in een vervolgproces een methodologisch kader te ontwikkelen om de
feitelijke sociaaleconomische gevolgen van de teelt van ggo's vast te kunnen stellen vanaf de zaadproductie tot de consumptie
door de consumenten in de gehele Europese Unie. Daarbij moeten alle betrokken actoren geraadpleegd worden. Verder wil de Commissie
een verkenning starten van verschillende benaderingen om deze aspecten een rol te geven in het beleid ten aanzien van ggo-teelt
in de Europese Unie.
Standpunt
Ik herken in het verslag van de commissie de veelzijdigheid en complexiteit van het onderwerp. De sociaaleconomische impact van teelt van de huidige ggo’s is sterk afhankelijk van de specifieke
omstandigheden waarin de teelt plaatsvindt. Dit strookt met de conclusies van een studie van de Wageningen Universiteit, waarover
de staatssecretaris van EL&I u recentelijk heeft geïnformeerd4.
Ik deel de visie van de Europese Commissie dat indicatoren, die noodzakelijk zijn voor een objectieve, op wetenschappelijke
feiten gebaseerde inschatting van sociaaleconomische gevolgen van ggo’s, ontbreken. De voorgestelde werkwijze van de Europese
Commissie om in een vervolgproces hier meer duidelijkheid over te verkrijgen lijkt me verstandig. Ik acht deze benadering
in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie5.
Nederland zal constructief bijdragen aan het vervolgproces met als doel te komen tot een objectieve beoordeling van sociaaleconomische
aspecten van ggo-teelt. Over de precieze aanpak die de Commissie in de praktijk voorziet is nog geen helderheid, maar ik voorzie
dat de discussie op Europees niveau nog aanzienlijke tijd zal vergen. Op het moment dat meer helderheid over dit onderwerp
kan worden geboden, zal ik u nader informeren over de voortgang van deze discussie.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma