Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32317 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 32317 nr. 5 |
Vastgesteld 18 februari 2010
De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 20 januari 2010 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie, minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staatssecretaris Albayrak over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 1 december 2009 met het verslag van de JBZ-raad van 30 november en 1 december 2009 (23 490, nr. 588);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 8 december 2009 betreffende de stand van zaken omtrent het Stockholm Programma (23 490, nr. 592);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 8 december 2009 met betrekking tot het fiche Kwalificatierichtlijn (22 112, nr. 982);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 8 december 2009 met betrekking tot het fiche Procedurerichtlijn (22 112, nr. 983);
– de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 14 december 2009 in reactie op het verzoek van de commissie betreffende de ontwerprichtlijn inzake sancties voor werkgevers bij illegale tewerkstelling (23 490, nr. 591);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 18 januari 2010 met de geannoteerde agenda Informele JBZ-raad, 21 en 22 januari 2010 (23 490, nr. 595).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Leerdam
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: Gerkens
Griffier: Nava
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Teeven, Gerkens, Jonker en Laaper,
en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, minister Hirsch Ballin van Justitie en staatssecretaris Albayrak van Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Ik open de vergadering. Ik heet de bewindslieden, de Kamerleden en de toehoorders in de zaal en via internet welkom. Aan de orde is de Informele JBZ-raad van 21 en 22 januari 2010.
Mevrouw Jonker (CDA): Voorzitter. Het is een informele raad, daarom wil ik nadrukkelijker terugkomen op het verslag. De geannoteerde agenda geeft mij namelijk minder aanleiding om vragen te stellen. In het verslag is meermalen mensenhandel aan de orde gekomen. Vervolgens is ook gesproken over visumliberalisatie en wel met landen die in deze vorm van zware criminaliteit een centrale plaats hebben. Helaas dient visumliberalisatie vele doelen. Daarom is het terecht dat de minister om realisme vraagt wat betreft de Balkan. Maar welke extra inzet wordt nu gedaan om de criminelen de wind uit de zeilen te halen? En heeft de minister gedacht aan de mogelijkheid de Raad van Europa te betrekken bij de aanpak hiervan? De landen die het betreft, zijn namelijk allen lid van de Raad van Europa.
De raad kent ook het Verdrag tegen mensenhandel. Het is mogelijk dat niet alle landen dit verdrag geratificeerd en vervolgens ook niet geïmplementeerd hebben. Dat zou wel tijd worden.
Natuurlijk heeft de Europese Unie het nabuurschapbeleid, en wellicht kunnen deze verdragen elkaar aanvullen of kan de druk verhoogd worden op de landen door op beide met kracht in te zetten. Het is namelijk geen nieuw probleem waar we voor staan.
Ik wil de bewindspersonen graag een reactie voorleggen van een voormalig KFOR-lid. Hij maakte deel uit van KFOR op het moment dat de macht in Kosovo geheel in internationale handen lag. Er bestond destijds een lijst van verboden cafés en gelegenheden. Als zij zich daar ophielden, werden zij met direct ontslag geconfronteerd. Dit waren de gelegenheden waar de netwerken rondom mensenhandel bij elkaar kwamen. Iedereen wist precies wie erbij betrokken was. Kosovo, Albanië, maar ook de gehele Balkan is een kleine gemeenschap en men wist ook waar het zich afspeelde. Er werd echter niets ondernomen. Er werd alleen uitgevaardigd dat men er niet mocht komen. Er was eenvoudig geen politieke wil. Kunnen de bewindspersonen mij uitleggen waar nu dan wel de politieke wil op gebaseerd is om door te pakken, zowel internationaal als nationaal op de Balkan? Ik ben op dit punt erg cynisch en ik zou werkelijk wensen dat de bewindspersonen mij van het tegendeel kunnen overtuigen.
Vervolgens kom ik terug op de bijeenkomst Ontwikkeling en Migratie in Athene. Wat heeft volgens de bewindspersonen deze bijeenkomst opgeleverd? Ik breng de complimenten over aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat een uitstekende deelworkshop voorbereid en begeleid heeft over de rol van de diaspora. De Nederlandse resultaatgerichte en directe aanpak is duidelijk herkenbaar. Dit voorkomt echter niet dat op andere onderdelen de bureaucratie er insluipt. Wat leveren deze onderdelen aan nieuwe informatie op? Kunnen de bewindspersonen ervoor zorgen dat de reeks van bijeenkomsten mondiaal bijdragen aan een antwoord op migratie? Als namelijk iets bij deze bijeenkomst duidelijk werd, dan was het de belangentegenstelling wel van de landen. Sommigen ondersteunen graag hun burgers om te vertrekken en willen daarbij ook garant staan voor de rechten van hun burgers in die landen, bijvoorbeeld Mexico en de Filippijnen. Andere landen voeren een restrictief beleid, zoals de Europese landen. Weer andere landen betalen en ondersteunen zelfs tweede en derde generatie burgers om terug te komen vandaar waar hun ouders eens naar vertrokken zijn. Dat doet bijvoorbeeld Japan met betrekking tot zijn migranten in Brazilië. Kan de staatssecretaris iets zeggen over dit onderwerp?
Op de vorige bijeenkomst is ook gesproken over het functioneren van de hoven. De CDA-fractie is zeer verheugd dat de Russische Doema vorige week protocol 14 van het EVRM heeft goedgekeurd. Dit wil zeggen dat alle 47 lidstaten inmiddels daarmee hebben ingestemd en dat we iets kunnen gaan doen met de enorme voorraad van het Hof. Nog steeds echter zijn er 115 000 hangende zaken. Van de toelaatbare zaken zijn 50% herhaalde zaken. Bij de eerder beoordeelde zaken door het Hof en zaken die opgelost zouden moeten zijn in de lidstaten, geldt voor 90% van de nieuwe aanvragen dat zij ongegrond zijn vanwege tekortkomingen. Dit impliceert dat de aanlevering, en dus het functioneren, van de nationale rechtspraak niet deugdelijk verloopt. Wij willen graag weten wat de Nederlandse of Europese inzet is bij de Interlaken Conferentie die volgende maand plaatsvindt.
De bestrijding van schijnhuwelijken, schijnrelaties, gedwongen huwelijken, polygamie en de aanpak van relationeel geweld zijn terecht door Nederland ingebrachte elementen in het kader van de gezinsherenigingsrichtlijn. Hoe staat het in dit verband met de Europaroute? Nederland heeft in het kader van het Stockholm Programma aangedrongen op verbetering van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten van de EU. Wat is de voortgang hiervan?
In het kader van de kabinetsaanpak huwelijksmigratie is aangegeven dat het kabinet zich zal inspannen om de gezinsherenigingsrichtlijn aan te passen door het stellen van een hogere leeftijdseis en opleidingseis. Dit zou gebeuren naar aanleiding van een in het najaar van 2010 te verschijnen groenboek. Voor de CDA-fractie zou dat niet zo lang hoeven te duren en we horen graag of de bewindspersonen van zins zijn dit te bespoedigen.
Mevrouw Laaper (PvdA): Voorzitter. Het is een eer mijn eerste AO te mogen voeren, amper 12 uur na mijn beëdiging gisteren in de Kamer. Het is een overleg over een bijzonder onderwerp, namelijk de JBZ-raad, de raad van Europese ministers op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken. Een onderwerp dat steeds meer in het centrum van de aandacht van de Unie staat, en waar gekeken wordt hoe dit samenwerkingsverband bij kan dragen aan het verminderen van de risico’s waar Europese burgers aan bloot staan. Deze risico’s immers houden niet op bij de landsgrenzen. Criminele organisaties maken vaak gebruik van de mogelijkheden die grenzen bieden. Dat heb ik van nabij kunnen constateren bij de hennepteelt, die inmiddels in België een enorme vlucht heeft genomen.
De Unie begon als een project om economische grenzen te verminderen en zo te werken aan een sterke en concurrerende economie. Samenwerking op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken werd lange tijd gezien als een grote inbreuk op de nationale soevereiniteit. Daarom gebeurde het onder verantwoordelijkheid van de samenwerkende regeringen met unanieme besluitvorming in een aparte pijler.
De samenwerking intensiveerde echter steeds verder. Met het in werking treden van het Verdrag van Lissabon valt ook de JBZ-samenwerking onder de normale besluitvormingsprocedure, waarbij Europees parlement en Raad van Ministers gezamenlijke besluiten nemen. Hiermee wordt de samenwerking van Justitie en Binnenlandse Zaken steeds meer een normaal beleidsterrein. Daarbij blijft het echter van belang dat wij met onze vertegenwoordigende ministers en staatssecretaris spreken over hun inzet bij de eerstvolgende raad, zoals dat ook bij de raden op andere beleidsterreinen gebeurt. Ik lever daaraan namens de PvdA graag mijn bijdrage.
Als relatieve leek op dit terrein kwam bij mij de volgende gedachte op toen ik de geannoteerde agenda doorlas. Ik las namelijk dat tot nu toe slechts een kaderbesluit door alle lidstaten geïmplementeerd is. Dit betreft het Europese aanhoudingsbevel. Nu is dat in het strafproces een belangrijk kaderbesluit, maar er zijn natuurlijk meer besluiten genomen die blijkbaar nog niet volledig geïmplementeerd zijn. Dit heeft als risico dat je wel volop met elkaar praat over nieuwe maatregelen, maar dat het nooit leidt tot daadwerkelijke actie. Het is niet te vermijden dat een grote hoeveelheid papier en woorden nodig zijn om met zo’n grote groep landen tot beslissingen te komen. Het moet echter tegelijkertijd wel leiden tot resultaten, anders neem je jezelf te weinig serieus. Daarom wil ik graag van de bewindspersonen weten hoe het staat met de Nederlandse implementatie van kaderbesluiten en richtlijnen. Wat wordt er aan gedaan om ook andere landen hierin hun verantwoordelijkheid te laten nemen?
Een van de onderwerpen die hoog op de agenda van deze vergadering staat, is het aanpakken van terrorisme en het beveiligen van de burgerluchtvaart. Hierin hebben we het gehad over de bodyscans, de PNR-informatie en de vloeistoffenrichtlijn. De minister weet dat wij veel belang hechten aan de veiligheid, maar dat wij het ook erg belangrijk vinden dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt. Ik begreep van mijn collega Heerts dat hij een hoorzitting heeft aangevraagd om te kunnen spreken over de voor- en nadelen van de bodyscans. De techniek is inmiddels zo ver gevorderd dat er toch een redelijk abstract mensbeeld getoond wordt, waardoor aan onze grootste bezwaren met betrekking tot de privacy tegemoet gekomen worden.
Een nieuw gremium in het JBZ-beleid onder het nieuwe Verdrag van Lissabon is oprichting van Comité de Securité Interieure (COSI), een nieuw permanent comité voor binnenlandse veiligheid. De PvdA-fractie begrijpt dat er met de intensievere samenwerking tussen de Europese landen meer behoefte is aan coördinatie van deze activiteiten. Tegelijkertijd is het erg belangrijk om bij het ingewikkelde netwerk van coördineren het ambtelijk voorbereiden van besluiten en politieke besluitvormingsproces overzichtelijk en transparant te houden. Alleen zo kunnen we het Europees Parlement en het nationaal parlement hun controlerende rollen optimaal laten vervullen. Daarom wil de PvdA-fractie dat de regering toeziet op het functioneren van het COSI. Wij willen ook graag haar visie daarop. Kan de regering ingaan op de afvaardiging van Nederland en hoe de regering deze transparantie denkt vorm te geven? Tevens ben ik benieuwd naar de positionering van het COSI ten opzichte van de Commissie en het voorzitterschap. Het COSI gaat een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling en bij het monitoren van de integrale veiligheidsstrategie. Ik vraag mij af hoe deze zich verhoudt tot het actieplan dat zou worden opgesteld, en dat behoort bij het Stockholm Programma in de eerste helft van dit jaar.
Het Spaans voorzitterschap van het onderwerp «legale migratie» ziet er goed uit. In hoeverre gaat Spanje zich voortvarend en ambitieus opstellen om de voornemens uit het Stockholm Programma zo snel mogelijk te realiseren? De ambities zijn goed, maar de materie is taai. De verdeeldheid is groot. De PvdA-fractie vraagt dit ook, omdat de staatssecretaris van Justitie in haar visie op bescherming van asielzoekers heeft gewezen naar toekomstige plannen van Europese harmonisatie. Op welke wijze kan de regering dit verder stimuleren, zodat dit tot prioriteit wordt verheven?
Ik ben verheugd over het feit dat de minister van Binnenlandse Zaken aandacht heeft gevraagd voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit en ik ben benieuwd naar de verdere initiatieven op dit vlak «over de grens».
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik wil eerst collega Laaper feliciteren met haar inbreng voor de JBZ-raad, een eerste inbreng tijdens een algemeen overleg. Ik was al gewaarschuwd vanuit Tilburg dat de PvdA aanzienlijk zou worden versterkt. Uw inbreng doet het ergste vrezen voor oppositionele fracties!
De VVD-fractie is met de PvdA-fractie verheugd over wat de minister van Binnenlandse Zaken heeft opgemerkt over de bestuurlijke aanpak van georganiseerde misdaad op het vorige JBZ-overleg. Wellicht dat de minister van Binnenlandse Zaken onze fractie nog kan aangeven wat in concreto zal worden overgenomen door een aantal lidstaten. Waar ondervond de minister van Binnenlandse Zaken bijval en op welke punten was er geen bijval? De VVD-fractie zou graag over de interne veiligheidsstrategie, zoals op de geannoteerde agenda vermeld, weten waar de Nederlandse regering mogelijkheden ziet om de regionale samenwerking, anders dan in de euregio in Zuid-Limburg, uit te bouwen. Zijn er mogelijkheden in Zeeuws-Vlaanderen? Of wellicht aan de oostgrens? Zijn er ook concrete aandachtspunten bij de regionale samenwerking in Europa, die de regering aan de orde stelt in het komend overleg?
Over terrorismebestrijding hebben wij deze week met de commissie voor Justitie een werkbezoek gebracht aan Schiphol, waar wij zijn voorgelicht over de nieuwe generatie bodyscans. Daar zal ook een hoorzitting over gehouden worden. Gaat de minister van Justitie tijdens de komende JBZ-raad in Europa aandacht vragen voor de eerstelijns grensbewaking met betrekking tot de bodyscans, zoals hij dat heeft afgesproken met mevrouw Napolitano, de minister van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten? Gaat de minister van Justitie nog druk uitoefenen op zijn ambtsgenoten of een verzoek doen of zij wellicht overgaan tot het plaatsen van bodyscans binnen een afzienbare termijn? De VVD-fractie hoort graag wat het tijdpad is van de Nederlandse regering voor de grensbewaking, de bodyscans en de eerstelijns grensbewaking. Wordt dit ook door andere lidstaten als een primair middel gezien?
Naar aanleiding van punt vijf over «een Europa voor familie- en eigendomsrechten», hecht de VVD-fractie eraan dat het materieel recht betreffende de familie- en eigendomsrechten van de individuele lidstaten niet zal worden beïnvloed. Nederland dient zijn eigen systeem op het terrein van familierecht te kunnen handhaven. Kan de minister bevestigen dat, in het licht van de bedoelingen van de bijeenkomst en de reactie van Nederland op het groenboek van het huwelijksvermogensrecht, op de terreinen van personen- en familierecht, het familievermogensrecht en het huwelijksvermogensrecht, de Europese aanpassingen geen roet in het eten zullen gooien? Het is goed dat lidstaten kijken naar hun verschillende rechtsstelsels, die op elkaar kunnen worden afgestemd. Ik zou graag van de minister horen dat hij er bij blijft, zoals dat ook de afgelopen jaren is gebeurd, dat het nationale recht niet zal worden beïnvloed.
Ik heb gelezen wat de inzet van de Nederlandse regering is betreffende vervolgstappen van de exequaturprocedure. De VVD-fractie vraagt zich af of de Nederlandse regering hiermee aangeeft dat zij niet uitsluit dat Brussel op enig moment helemaal niet meer zal gelden. Is dat de inzet van de Nederlandse regering? Zou dat het gevolg kunnen zijn van de stappen die nu worden gezet? Zal Verordening Brussel I, Verordening 44 201, op een bepaald moment helemaal niet meer gelden voor de tenuitvoerlegging van beslissingen van burgerlijke en handelszaken? Zou de minister op dat punt een reactie willen geven?
Een compliment voor de Nederlandse regering en ook een compliment voor de inzet op het terrein van «slachtoffers». Het is waar dat Nederland vooroploopt bij de behandeling van slachtoffers in strafrechtelijke procedures. Is de inzet om ook te bewerkstelligen dat ook in andere landen die slachtofferhulp aanzienlijk zal worden geprofessionaliseerd? De VVD-fractie zou graag weten hoe de minister bijstand aan slachtoffers in het buitenland ziet. Ik heb daar diverse keren aandacht voor gevraagd. Als Nederlanders in het buitenland slachtoffer worden van een delict, ook binnen Europa, gaat de minister dan met zijn ambtsgenoten opnemen dat er meer ondersteuning zal komen vanuit de andere lidstaten aan die Nederlandse slachtoffers? Wij maken ons erg druk over drugssmokkelaars in het buitenland, maar de VVD-fractie hecht er meer aan dat de Nederlandse regering zich druk maakt om Nederlanders die slachtoffer worden van een delict in het buitenland.
Collega De Krom, die hier niet kon zijn, wilde graag naar voren brengen dat de VVD-fractie op 17 december 2009 een motie ingediend heeft om een parlementair behandelvoorbehoud te plaatsen bij de behandeling van de wijziging van de kwalificatierichtlijnen en de procedurerichtlijnen. De staatssecretaris zal dat ongetwijfeld nog weten. De VVD-fractie vraagt waarom de mogelijkheden van asielaanvragen, zeker bij de kwalificatierichtlijn, aanzienlijk worden versterkt. Graag horen wij van de staatssecretaris of zij een voorschot daarop bij de Raad neemt. Immers de definitie van «gezinslid» wordt uitgebreid en het binnenlands beschermingsalternatief wordt beperkt. Gaat de staatssecretaris rekening houden met de wensen van de oppositiefracties in het parlement, ondanks het feit dat die motie op 17 december 2009 is afgestemd?
Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor de informatie over de voortgang van het meerjarenprogramma van de Europese Unie voor Justitie en Binnenlandse Zaken, beter bekend onder de naam Stockholm Programma. Wij hebben in een debat eerder gezegd dat de SP-fractie een groot belang ziet in het implementeren van de huidige Europese regels en het verbeteren van de praktische samenwerking van dit moment, voordat we weer met een nieuwe stortvloed van regels en afspraken komen. Ik lees daarover niets terug in de brief over de stand van zaken van het Stockholm Programma. Kan de minister ingaan op hoe we gaan bewerkstelligen dat alle goede plannen nu ook snel geïmplementeerd worden?
De minister heeft het ook over het monitoren van de rechtsstaat. Dit staat ook in het Stockholm Programma. Een mooi woord, dat van alles kan zijn. Wij zouden willen weten wat dat woord precies inhoudt. Wij hebben daar zelf over nagedacht. Hoe wordt die monitoring van de rechtsstaat gedaan? Hoe wordt het vorm gegeven? Wie gaat dat doen? Wie gaat onderzoeken hoe de kwaliteit van de rechtspraak ervoor staat? En die in andere lidstaten? Je kunt aan verschillende dingen denken. De SP-fractie hinkt aan de ene kant op de gedachte van een onafhankelijke instantie die de lidstaten periodiek toetst op de kwaliteit van de rechtsstaat. Aan de andere kant hebben we voldoende mensenrechtenorganisaties die de weg naar het Europese Hof weten te vinden als het echt misgaat. Een andere mogelijkheid is een soort «peer monitoring», landen die elkaar toetsen en de maat nemen daarin, om diepgravender op de uitvoering van de rechtsstaat in te gaan. Ik zou graag van de minister willen weten hoe hij denkt dat verder vorm te geven.
De heer Teeven (VVD): Ik hoor mevrouw Gerkens mooie woorden zeggen over rechtsstaatmonitoring. Ik heb altijd de inbreng van de SP-fractie goed beluisterd en een van de punten waar de SP aan hecht is dat zij zelf wil bepalen hoe onze rechtsstaat eruitziet en dat dat ook nationaal gecontroleerd wordt. Pleit de SP-fractie er nu voor dat andere landen nu ook naar onze rechtsstaat kijken of moet ik het zo begrijpen dat zij nog steeds het oude beginsel handhaaft dat het nationaal moet worden uitgelegd?
Mevrouw Gerkens (SP): Volgens mij hoeft het een het ander niet te bijten. Ja, de SP-fractie houdt nog steeds vast aan het uitgangspunt dat onze eigen nationale wetgeving voorop moet staan. Daar zal ik straks nog een opmerking over maken. Wij vinden dat andere staten eerder naar ons niveau dienen te komen, dan dat wij ons niveau van de rechtsstaat verlagen om harmonisering te bereiken. Wij bepalen dus onze strafmaten et cetera.
Aan de andere kant is het goed om te kijken naar het niveau van de rechtsstaat in andere landen. Hoe vindt de uitvoering van de wetten in andere landen plaats? Staat de bescherming van bijvoorbeeld verdachten daar op goed niveau? Ontstaan daar misstanden? Ik denk dat het goed is dat de Europese Unie kijkt naar de kwaliteit van die rechtsstaat in de lidstaten. Het is natuurlijk terecht dat andere landen naar ons kijken of de uitvoering van onze rechtsstaat goed gaat. Als hier misstanden plaatsvinden, dan moeten wij daarop gewezen worden.
De heer Teeven (VVD): Is het niet aanmatigend om te stellen dat de Nederlandse rechtsstaat ver boven andere rechtsstelsels staat in Europa? Is het niet beter om met een open blik over de grenzen te kijken en te leren van de goede dingen, zoals de VVD-fractie altijd bepleit? Ik denk bijvoorbeeld aan het Angelsaksische rechtssysteem. Het verbaast me dat u onze eigen rechtsstaat op een voetstuk plaatst en zegt dat anderen daar nog wat van kunnen leren.
Mevrouw Gerkens (SP): Mijnheer Teeven, u neemt mijn woorden met een andere draai dan ik heb bedoeld. De SP-fractie zegt dat wij een bepaald niveau hebben op sommige punten dat beslist niet moet zakken. Ik kom daar straks nog op terug. U noemde bijvoorbeeld de bescherming van de slachtoffers hier. Daar zijn wij in Nederland erg goed in. Het zou goed zijn als andere landen dat overnemen. Wij zouden dus niet willen dat de voorrechten die wij nu voor slachtoffers hebben, verslechteren om harmonisatie te laten plaatsvinden.
Ik vervolg mijn betoog. Ik heb een aantal opmerkingen over de kwalificatieen procedurerichtlijn. De SP-fractie is voorstander van minimumnormen voor asielzoekers, voor de vraag van iemand die bescherming nodig heeft, de kwalificatie, alsook voor de procedure. Wij zouden het niet acceptabel vinden als dat Nederlandse niveau naar beneden zou worden bijgesteld om een gemeenschappelijk niveau mogelijk te maken, om de harmonisatie te dienen. Wij moeten daarvoor waken. Ik hoop dat de staatssecretaris het op dit punt met mij eens is.
In de fiches staat iets over de onderhandelingen van de aanpassing van die richtlijnen. Welke onderdelen in die twee richtlijnen zou naar de mening van Nederland moeten worden aangepast? De vraag is dus waar de staatssecretaris over gaat onderhandelen. Kan de staatssecretaris daar duidelijke punten in aangeven?
Wij steunen de regering in de poging om de problemen van de «intra-EU-mobiliteit» te agenderen. Ook Oost-Europeanen zouden verplicht moeten kunnen worden in te burgeren. We worden graag over de voortgang van de initiatieven op dit gebied op de hoogte gehouden.
De heer Teeven had een goed betoog over de slachtoffers. Natuurlijk zitten we in Nederland goed met de positie van de slachtoffers. Wij steunen echter ook het initiatief van Spanje. Wij hopen dat het mogelijk is om dat beschermingsniveau bij een slachtoffer van een misdrijf en de beschermingsmaatregelen die genomen zijn voor dat slachtoffer, bijvoorbeeld een verbod voor de dader om contact op te nemen met het slachtoffer, mee te nemen over de grens. Dat is een goed initiatief, waarmee ook onze slachtoffers kunnen zien wat ze aan de EU hebben. Ik hoop dat de minister het steunen van dat initiatief van Spanje over wil nemen.
De SP-fractie vindt het goed dat naar grensoverschrijdende problemen op het gebied van het erfrecht gekeken wordt. Het betreft problemen die echt opgelost moeten worden. Dat moet er niet toe leiden dat het erfrecht Europees breed geharmoniseerd gaat worden. Datzelfde geldt voor het huwelijksvermogensrecht.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik zal later op de dag met mijn beide collega’s, mevrouw Ter Horst en mevrouw Albayrak, naar Toledo gaan voor een informele JBZ-raad. Ik houd me graag aanbevolen voor nader advies van de heer Teeven, die deze stad al kent. Toledo van afstand en in historisch perspectief bezien is ook een significante stad om bijeen te komen met de ministers die verantwoordelijk zijn voor Justitie en Binnenlandse Zaken van de Europese Unie. Het was immers een stad die ooit gekenmerkt werd, voorafgaand aan de Reconquista, door een vreedzaam samenleven van joden, christenen en moslims. Ik heb begrepen dat daarvan nog het een en ander te zien is. In ieder geval is het in het geheugen gegrift van wie zich herinnert wat er, ook daar, met de verdrijving van joden en moslims van het Iberisch schiereiland heeft plaatsgevonden. We moeten op een of andere manier dit proberen te herstellen in wederzijds respect van mensen van verschillende overtuigingen. Een aardig detail is dat de Portugees-Israëlitische gemeente in Amsterdam een rabbijn met de mooie naam Toledano heeft. Hij is Engelsman, en met het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie kan hij als Brit van nationaliteit deze taken voor deze gemeente in Amsterdam verrichten. Portugees betekent trouwens vooral Spaans, maar dat was de politieke correctheid van de zestiende eeuw. Spaans werd liever verzwegen, en dus werden de joden van Spaanse afkomst liever als Portugees-Israëlitisch aangeduid.
Dit ter inleiding op de richting waarin wij willen werken, ook de komende dagen bij de informele JBZ-raad. Mevrouw Jonker heeft vooropgesteld bij een onderwerp dat ons bezigheid, de visumliberalisatie, dat het goed is om de samenwerking in de Europese Unie ook in een perspectief te plaatsen van het ruimere verband van de Raad van Europa. We hebben consequent bij eigenlijk alle onderwerpen die zich daartoe leenden, ons de vraag gesteld met betrekking tot wetgeving van de Europese Unie. Dat wil zeggen of de verordeningen, richtlijnen of verdragen van toegevoegde waarde zijn ten opzichte van wat in het kader van de Raad van Europa gedaan wordt. Mevrouw Jonker legt daar een vraag bij die als het ware complementair is, namelijk of wij bij bepaalde dingen die wij doen in het kader van de Europese Unie er ook niet goed aan doen om te steunen op dat wat er in het kader van de Raad van Europa gedaan wordt. Die tendens van de vraag spreekt mij aan. Ik wil daar graag op letten, bijvoorbeeld bij het onderwerp dat mevrouw Jonker ter sprake bracht, namelijk de visaliberalisatie. Het is van belang dat we daarbij geen schade toebrengen aan de inspanningen in het kader van zowel van de Raad van Europa, als de Europese Unie, gericht op de bestrijding van mensenhandel. Dit is ook een van onze beleidsprioriteiten. Ik heb ook op het aspect van visumliberalisatie de aandacht gevestigd tijdens de laatste vergadering van de informele JBZ-raad, mede in het licht van de ervaringen die ik net daarvoor had gehad in Kosovo, waar men nog lang niet is op het niveau dat vereist is bij bestrijding van mensenhandel. Het gaat bij al die zaken eigenlijk om de steun voor goede ontwikkelingen. Het is ook een positieve kracht in zichzelf, als er met minder moeite en formaliteiten gereisd kan worden en dat dat ook samengaat met voldoende informatie-uitwisseling en samenwerking, zowel op het gebied van het personenverkeer, als op het gebied van het strafrecht met de betrokken staten. We zullen dit aspect zeker graag bij de niet-lidstaten waarvoor de visumliberalisatie nu heeft plaatsgevonden, betrekken. Dat is in sommige Balkanstaten wel en andere niet gebeurd.
Mevrouw Jonker heeft verder de aandacht gevestigd op iets waar wij natuurlijk ook blij mee zijn, namelijk dat de Doema nu alsnog het Veertiende Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft goedgekeurd, zodat de bekrachtiging door de Russische Federatie in het verschiet ligt en zeer binnenkort te verwachten is. Dat is een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van de problemen van de overbelasting, maar we zijn er nog lang niet. Het is ook in mijn opvatting van groot belang dat de conferentie in Interlaken, waaraan ik volgende maand zal deelnemen, een succes wordt waar het gaat om de mogelijkheid voor het Europese Hof voor de rechten van de mens om niet te bezwijken onder de enorme aantallen zaken die uit sommige lidstaten en de aangesloten staten in het bijzonder, daar binnenkomen. Daarvoor zijn ook hervormingen in de procedure nodig. Ik hoop dat de conferentie in Interlaken tot een helder resultaat leidt.
Mevrouw Jonker ( CDA): Ik ben nieuwsgierig naar de Nederlandse en Europese inzet in Interlaken. Wat willen wij dat het resultaat is? Ik heb in mijn betoog over Protocol 14 aangegeven dat het gaat over zaken in de lidstaten die vervolgens niet geïmplementeerd worden en daardoor opnieuw bij het Hof terechtkomen. Anderzijds worden er fouten gemaakt in de nationale rechtspraak en daardoor komen er dingen doorheen die nationaal afgevangen zouden moeten worden. Ik wil graag van de minister weten wat hij gaat doen op deze twee aspecten in Interlaken. Zijn er ook nog andere aspecten waarop hij na afloop van de conferentie resultaten bereikt wil hebben?
Minister Hirsch Ballin: Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Jonker. Het gaat inderdaad, als je kijkt naar de overbelasting van het Hof, om de situatie in sommige lidstaten. Hier functioneren de interne procedures kennelijk onvoldoende. Ik noem bijvoorbeeld het enorme aantal Italiaanse zaken met betrekking tot termijnoverschrijdingen. Het gaat ook om een selectiemechanisme. Dat is het onderwerp van de hervorming van de procedure, waar we afspraken over moeten maken. Deze stellen het Hof in staat zich te concentreren op de zaken waar een echte, volledige rechterlijke beoordeling door het Hof bij nodig is en andere zaken die misschien op een eenvoudiger manier worden afgehandeld. Er zitten ook financiële aspecten aan. Uiteraard moet ik daarvoor afstemmen met mijn collega van Buitenlandse Zaken.
Ik herhaal graag de gelukwensen voor mevrouw Laaper die ik haar gisteren mocht geven na haar beëdiging als lid van de Kamer. Deze herhaal ik graag hier publiekelijk.
Wat betreft de stand van zaken bij de implementatie hebben wij in Nederland een systeem opgezet waarbij de implementatie van alle nieuwe Europese EU-instrumenten wordt gevolgd. Dit gebeurt voor de hele centrale overheid. Daar is een systeem voor ingericht bij Buitenlandse Zaken. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken houdt zich ermee bezig om dit te bewaken in afstemming met Justitie als coördinerend ministerie op dit terrein. Nederland ligt bij de kaderbesluiten op schema. Andere lidstaten hebben hun eigen tempo, om het maar met een eufemisme te zeggen. Primair is het de taak van de Commissie om de voortgang in alle lidstaten te bewaken. Ik zal ook graag bij de eerstkomende gelegenheid aandringen op aanvullende maatregelen om de implementatie in alle lidstaten te verzekeren. Het moeten inderdaad geen «papieren tijgers» zijn.
Mevrouw Laaper heeft ter sprake gebracht het COSI, dat zich deels bezighoudt met aangelegenheden waar ik mij mee bezighoud, en deels waar mijn collega van Binnenlandse Zaken zich mee bezighoudt. Ik denk dat collega Ter Horst er dadelijk nog iets over zal zeggen. Dit staat niet meer op de agenda. Het heeft moeten wijken voor het onderwerp terrorismebestrijding. Van de onderwerpen waar wij belang bij hebben op het punt van de rechtshandhaving hechten wij vooral belang aan het aspect van de operationele uitvoerbaarheid.
De heer Teeven heeft gesproken over de scanners, waar allerlei uitdrukkingen voor de ronde doen. Ik heb het tot nu toe gehouden op de millimeter wave scanner. Ik ben inderdaad van plan om de wenselijkheid van het gebruik ervan verder te onderstrepen. In het gesprek dat ik onmiddellijk na de toch behoorlijk dramatische gebeurtenis aan boord van de vlucht van Amsterdam naar Detroit op Eerste Kerstdag had met mijn Amerikaanse collega op dit terrein, de Homeland Security Secretary Janet Napolitano, heeft zij ook gezegd – daar waren wij het geheel over eens – dat het wenselijk is om deze apparaten toe te passen om de risico’s verder te verminderen. Dit naast wat zij eigenlijk vooropstelde: een betere uitwisseling van informatie binnen haar eigen land. Inmiddels zijn er ook verschillende andere EU-lidstaten die zich daarvoor hebben uitgesproken. Ik had vorige week de gelegenheid dat te bespreken met de op dit terrein verantwoordelijke Duitse collega, Thomas de Maizière, die dezelfde opvatting heeft. Echter in Duitsland moet men nog een procedure volgen op het punt van de beoordeling van de aspecten van gezondheidsrisico’s. Men heeft daar een zware procedure voor. Ik heb hem aangeboden de TNO-resultaten, waar wij over beschikken en die volstrekt eenduidig zijn wat betreft de onschadelijkheid, aan hem ter beschikking te stellen. Verder is er uiteraard het aspect van de persoonlijke levenssfeer. Ik ben het met alle leden eens dat de manier waarop wij er nu mee werken, goed is afgedekt. Ik ben blij dat de leden een bezoek aan Schiphol hebben gebracht.
De heer Teeven (VVD): Dat werkbezoek is voor velen hier in Nederland een eyeopener geweest. Voor sommigen die zich wat anders hadden georiënteerd, wat minder. Er is echter nog veel misverstand over die scanners, vooral over de kwaliteit ervan. De regering gaat dat bij de raad bespreken, maar zal de regering het ook publiekelijk maken om de misverstanden weg te nemen?
Minister Hirsch Ballin: Het antwoord is ja. In samenspel met Schiphol zullen wij op dit punt ook aan publieksinformatie doen.
Het onderwerp van het familierecht is door de heer Teeven en mevrouw Gerkens aan de orde gesteld. Het is niet onze bedoeling om familie- en erfrecht Europees geharmoniseerd te zien worden. Het is wel onze bedoeling om mee te werken aan de totstandkoming van verwijzingsregels die voor de burgers het zo praktisch mogelijk maken. Daarbij hebben wij steeds uitgesproken op het gebied van echtscheidingsrecht dat het onze voorkeur heeft om de lex fori toe te passen, omdat dat aansluit bij de woon- en leefsituatie van degenen die in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld.
Wat het exequatur betreft, vinden wij het van belang dat daar stappen worden gezet. Dat ligt in het verlengde van de wederzijdse erkenning en ik hoop dat wij op dit terrein conform het Stockholm Programma voortgang kunnen maken.
De heer Teeven heeft terecht aandacht gevraagd voor de slachtoffers en de zorg die verschuldigd is voor wat wij op dit punt hebben neergelegd in een protection order op basis van een kaderbesluit. Daar hebben wij inderdaad de bedoeling mee om te spreken over de correcte uitvoering daarvan in de andere lidstaten.
Mevrouw Gerkens heeft gesproken over de regels die moeten worden gesteld. De procedures die ervoor gelden zijn andere geworden. Er is soms enig misverstand over. Ik kreeg onder ogen een artikel in de NRC van 14 januari 2010: «De positie van de Kamer is een andere». Volgens artikel 4 geldt een bijzondere informatieplicht; dat is iets anders dan de instemmingsprocedure, die ook wordt genoemd in artikel 4 van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon. Deze voorziet in de mogelijkheid van een melding in Brussel dat er nog met het parlement een «scrutiny», een gesprek, plaatsvindt.
Wat betreft de monitoring van de rechtsstaat moeten we nu de volgende stap zetten. Die zal worden neergelegd in een actieplan dat hoort bij het Stockholm Programma. Uiteraard vinden wij dat van veel belang. Ik ben het geheel eens met wat mevrouw Gerkens daarover zei. De monitoringvan de rechtsstaat moet nu handen en voeten krijgen, alsook andere delen van het Stockholm Programma.
De heer Teeven (VVD): Ik heb met betrekking tot de verordening Brussel I nog aan de minister gevraagd of de Nederlandse inzet ertoe zou kunnen leiden dat wij niet alleen te maken krijgen met een herziening, maar in de loop van de tijd ook wellicht met een volledig afschaffen of volledig buiten werking stellen van de mogelijkheden van de exequaturprocedure, zoals in Brussel I beschreven is. Is dat de inzet of zet de Nederlandse regering alleen maar in op het verbeteren van de tenuitvoerlegging op burgerrechtelijke en handelsvrijheid.
Minister Hirsch Ballin: Ons doel reikt verder, namelijk een afschaffing. Daarvoor moeten een aantal voorwaarden zijn vervuld, die betrekking hebben op het feit dat men erop moet kunnen vertrouwen dat zonder exequatur op een billijke en zorgvuldige manier executoriale titels tot stand komen.
Mevrouw Gerkens (SP): Ik had ook gevraagd naar de voortgang van de implementatie van de regels die wij nu al hebben. Er komt weer een stortvloed van nieuwe regels aan met het Stockholm Programma, maar er ligt nog heel veel dat gedaan moet worden. Mijn vraag aan de minister was of hij daar nog wat meer op in kan gaan.
Minister Hirsch Ballin: Ik heb gemeld dat wij wel op schema liggen, maar dat dat niet voor alle lidstaten het geval is. Daar zal ik zeker ook graag op aandringen bij de eerste passende gelegenheid, wellicht de komende dagen. Dat is inderdaad ook nodig om ervoor te zorgen dat het Stockholm Programma realiteit wordt. Dat betekent dat we moeten nagaan waar er obstakels zijn in de nationale rechtssystemen die de goede samenwerking belemmeren. Eigenlijk is ook dat een kant van de rechtsstaat monitoring die gerealiseerd is. Zoals u weet zijn we trots op het feit dat deze gerealiseerd is na onze inzet de afgelopen jaren. Dan kan echter blijken dat er situaties zijn in het nationale recht van de lidstaten, waardoor de burgers niet ten volle kunnen vertrouwen op de procedures in de andere lidstaten. Dit kan voortkomen uit een gebrek aan implementatie, uit een te lange behandelduur, onvoldoende aandacht, of het niet verstrekken van informatie in een taal die betrokkene verstaat. Dit moet dan bij de rechtsstaat monitoring aan het licht worden gebracht.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik begrijp dat het COSI moest wijken voor het onderwerp terrorismebestrijding dat een belangrijk en actueel punt is. Ik heb toch nog een vraag over COSI, vooral over de afvaardiging. Ik ga ervan uit dat dat antwoord door de minister van Binnenlandse Zaken gegeven wordt.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Er zijn drie vragen aan mij gesteld. Mevrouw Laaper vroeg mij of er nu toezicht is van de regering op het COSI, en wat de visie is en de afvaardiging. Het COSI moet nog aan het werk gaan, dus het is moeilijk om nu te zeggen wat dat voor resultaat zal opleveren. Het belangrijkste is dat er een comité is dat ervoor zorgt dat de wetgeving op het gebied van veiligheid ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Er wordt tevens gekeken wat de consequenties van de wetgeving zijn voor de verschillende landen en voor de uitvoeringsorganisaties. In Nederland doen we dat al. Als er sprake is van wetgeving in Nederland, wordt er vooraf, ook achteraf nagedacht over wat dat betekent voor de implementatie. Dan worden ook de mensen die het moeten doen erbij betrokken, zodat het ook snel gebeurt. Het idee van het COSI is dat dat ook in Europees verband gebeurt.
Wij hebben een Nederlandse vertegenwoordiger, de Veiligheid van mijn ministerie, die belast is met toezicht op het COSI. Het betekent dat wij dus zelf daarbij aanwezig en ook medeverantwoordelijk zijn. We zien dus precies wat daar gebeurt. De afvaardiging moet nog nader worden bepaald. De inhoud van de agenda zal dit bepalen. Wat ik er belangrijk aan vind, is dat veiligheid een onderwerp is dat hoog op de agenda staat binnen Europa. Er wordt gezorgd dat wetgeving zo snel mogelijk een operationele vertaling krijgt.
Mevrouw Laaper en de heer Teeven hebben gevraagd naar de bestuurlijke aanpak van criminaliteit en wat de intenties zijn van de Nederlandse regering. Het blijkt in Nederland effectief te zijn om naast het strafrecht ook via de bestuurlijke lijn criminaliteit aan te pakken. Dit betekent dat gemeenten daar een rol in spelen, maar ook de Belastingdienst, plus alle andere organisaties die niet direct bij strafrecht betrokken zijn. Bij ons is de Wet Bibob het belangrijkste dat wij daarvoor hebben. Dit betreft de mogelijkheid die wij hebben om te zorgen dat er geen criminele activiteiten worden gepleegd door mensen die zich in een gemeente willen vestigen. Onze intentie is dat een dergelijke aanpak ook grond vindt in andere lidstaten. Waar dat al zo is – in België heeft men bijvoorbeeld «gewapend bestuur» – willen wij onze counterparts binnen Europa zoeken met de bedoeling om te komen tot informatie-uitwisseling die het onmogelijk maakt voor mensen met criminele intenties om de grenzen over te gaan. Stel dat iemand in België een vergunning heeft aangevraagd, waarvan de Belgische overheid bepaald heeft dat hij die niet krijgt, omdat er bijvoorbeeld met zwart geld gewerkt werd en de intentie om dat te witten, dan is het van belang dat Nederland dat weet. Anders zou iemand zich hier kunnen vestigen. Dat soort informatie-uitwisseling streven wij na. De eerste stap is om te inventariseren op welke wijze de lidstaten op een bestuurlijke wijze criminaliteit aanpakken. Tevens om onze manier van werken, en die bijvoorbeeld van de Belgen, een bredere verspreiding te laten krijgen en uiteindelijk met elkaar informatie te kunnen uitwisselen om op Europees niveau criminaliteit tegen te gaan via de bestuurlijke weg.
De heer Teeven heeft gevraagd hoe het zit met de grensoverschrijdende samenwerking binnen Europa en hoe we die kunnen uitbreiden. Hij noemde als voorbeeld Maastricht, de Euregio Limburg. De gehele Nederlandse grens is bezaaid met euregio’s. Vanaf het Noorden van Nederland tot helemaal in het Westen zijn er euregio’s. Dat betekent dat er niet alleen vertegenwoordigers van Nederland acteren, maar ook vertegenwoordigers van onze buurlanden. In die euregio’s is grensoverschrijdende samenwerking een hoofdpunt. Echter, ook als het gaat om veiligheid, is dat een belangrijk punt. Er zijn ook andere kwesties aan de orde, bijvoorbeeld sociale zaken, arbeidsrechtelijke zaken, verzekeringen, en verkeer en vervoer. Dit zijn zaken die spelen in de euregio’s, maar veiligheid is daarin een erg belangrijke. Er is door Nederland een Task Force Grensoverschrijdende samenwerking ingesteld. Daar zijn niet alleen contacten met Duitsland en België, maar ook met de Benelux. Dat betekent dat ook Luxemburg daarbij betrokken is. De opdracht die de Nederlandse regering aan onze grensmakelaar heeft gegeven, is om op die terreinen die zojuist genoemd zijn, waarvan veiligheid er een is, met concrete voorstellen te komen waar operationele eenheden tegen problemen aanlopen. Op het gebied van veiligheid is dat het geval. Daar dienen zij met concrete voorstellen voor oplossingen te komen.
Er zijn al afspraken gemaakt over grensoverschrijdend ambulancevervoer, politiesamenwerking en crisisbeheersing. Ook op andere onderdelen van veiligheid valt er nog wat te verbeteren en kunnen wij concrete voorstellen van onze grensmakelaar tegemoet zien. Terwijl de grensmakelaar in Nederland bezig is met voorstellen om de veiligheid in de grensregio’s te verbeteren, grijp ik ook de bilaterale contacten tijdens de Europese raden aan om mijn collega’s in Duitsland, België en eventueel Luxemburg op het belang daarvan te wijzen.
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Er zijn drie vragen van mevrouw Jonker. Allereerst over de vergadering van het Wereldforum in Athene. Nederland onderstreept het belang dat mevrouw Jonker, de CDA-fractie, hecht aan de mondiale samenwerking. We hebben op vele momenten met elkaar gesproken over de dwarsverbanden en over de noodzaak van samenwerking tussen herkomst-, transit- en bestemmingslanden. Dat was hier wederom het punt waar vooral de aandacht naar uitging. We hebben op deze vergadering in Athene in het bijzonder de nadruk gevestigd op de versterking van het ontwikkelingspotentieel van migratie. Naast de nota Migratie en Ontwikkeling die het kabinet, minister Koenders en ik, de Kamer heeft aangeboden, waarvan binnenkort een voortgangsrapportage naar de Kamer komt, hebben wij aandacht gevraagd voor gender, klimaatvluchtelingen en de economische crisis. Ook daar was veel discussie over. Er is de noodzaak om in de toekomst meer over klimaatvluchtelingen te spreken en er meer van te begrijpen. Klimaatvluchteling is een verzamelbegrip is voor alles wat met catastrofes te maken heeft, als reden voor migratiebewegingen voor vluchtelingenstromen.
Vervolgens hebben we gevraagd om aandacht voor de dialoog tussen overheden en de civil society. Welke bijdrage kan de diaspora leveren aan de ontwikkeling van de landen van herkomst?
Ik vind de winst dat vooral deze conferentie van het Global Forum liet zien dat er een toenadering aan het tot stand komen is tussen Noord en Zuid, en dat er steeds constructiever gesproken werd over de samenwerking, niet zozeer over de vooringenomen posities en de eigenbelangen, als wel over het gezamenlijk optrekken van de herkomst-, transit- en bestemmingslanden van migranten. De vierde bijeenkomst vindt plaats in het najaar in Mexico. Dit is een bijeenkomst waar Nederland actief bij betrokken is. Wij leveren zowel mensen als middelen om het daar tot een succes te maken.
Wat de Europaroute betreft hebben wij vlak op 18 december 2009 een notitie naar de Kamer gestuurd over de uitkomsten van het onderzoek dat is gedaan door het WODC in combinatie met de IND. Dit is een waardevol onderzoek gebleken, waar we ook conclusies aan verbonden hebben. We hebben een negental aanbevelingen. Kort gezegd komt het erop neer dat er inderdaad vooral gebruik wordt gemaakt van de regels van vrij verkeer, dat er veel Europese onderdanen met hun buitenlandse partner in andere lidstaten wel degelijk gaan wonen als resultaat van de mobiliteit die wij zo graag willen zien, en gebruikmakend van de Europese regels. De Europaroute bestaat zeker als het gaat om oneigenlijk gebruik, fraude en misbruik. De inzet van Nederland lijkt te lonen, omdat het aantal aanvragen toeneemt voor verblijf van een derdelander bij een Europese partner. We zien echter ook het aantal afwijzingen procentueel stijgen. Dit laat zien dat we beter in staat zijn dan vroeger om erachter te komen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik of fraude. Bovendien laat het zien dat we daartegen weten op te treden. Nog meer reden, met dit onderzoek in de hand, om de andere Europese lidstaten op te roepen om de registratie en notificatie echt voor elkaar te krijgen. Immers een van de resultaten van dit onderzoek is dat niet alleen de Belgiëroute voor Nederland bestaat, maar dat ook de Nederlandroute voor België en Duitsland bestaat. Dat zijn mooie uitkomsten van dat onderzoek, waar we ongetwijfeld ook op een ander moment met de Kamer over van gedachten zullen wisselen.
Mevrouw Jonker vraagt naar de aankondiging in de brief over huwelijksmigratie van de minister en mijzelf, en de minister voor WWI. Dit betreft het voornemen om op Europees niveau te vragen om een aanscherping van de inkomenseis, maar ook het vragen van opleidingseisen bij huwelijksmigratie. Dat voornemen is er nog steeds. We zullen bij de evaluatie van de gezinsherenigingsrichtlijn precies dat doen wat we daar hebben aangekondigd. Eerst iets over de procedure. Er zal een groenboek verschijnen. De lidstaten zullen een reactie op het groenboek van de Commissie geven en de vragen van de Commissie beantwoorden. Daarna zullen de onderhandelingen starten. Voorafgaand aan het uitbrengen van het groenboek zijn vele momenten, waarop de ambtenaren van Justitie in aanraking komen met hun collega-ambtenaren in de Europese bijeenkomsten en met de Commissie. Wij doen dat op politiek niveau met de collega-lidstaten en collega-ministers, die de aandacht vragen voor onze strategie en onze latere inzet op het moment dat het echt tot onderhandelingen gaat komen. Zo bouwen we dat op, zoals gewoon is bij onderwerpen waar wij een inzet leveren, die van een strategie voorzien dient te worden.
Dit groenboek zal voorjaar 2010 verschijnen.
Ik wil deze gelegenheid gebruiken om een reële «winstwaarschuwing» te geven. Er zijn inmiddels conclusies van de advocaat-generaal op prejudiciële vragen die aanhangig waren over de 120%-norm. 120% van het bijstandsniveau is de inkomenseis die Nederland hanteert. Daar zijn vragen over gesteld. De conclusies van de advocaat-generaal zijn dat het stellen van een hogere norm dan de 100% bijstandsnorm in strijd is met de Europese gezinsherenigingsrichtlijn, en dat ook het onderscheid dat Nederland maakt tussen gezinsvorming en gezinshereniging, een kunstmatig onderscheid is. Dit levert strijd op met deze gezinsherenigingsrichtlijn. Wij zijn in afwachting of het Hof deze conclusies van de advocaat-generaal zal volgen. Dit is nog niet gezegd en wij houden het in de gaten. Als de praktijk in Nederland strijdigheid oplevert met de huidige regels, dan is dit reden te meer om bij de herziening van de regels te pleiten voor de aanpassing van de regels, zoals wij die graag zouden willen zien.
Mijn felicitaties aan mevrouw Laaper voor haar eerste inbreng in dit debat. Mijn eerste indruk is dat de erfenis van Gerritjan van Oven, die niet alleen van de PvdA-fractie, maar ook namens de gehele Kamer de norm heeft gezet voor hoe de parlementaire controle op Europese regelgeving op het gebied van JBZ uitgeoefend diende te worden, bij mevrouw Laaper in goede handen is. Ik ga ver terug, omdat ik weet dat haar voorgangers in een veel kortere geschiedenis die erfenis goed hebben bewaakt.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik ben blij de continuïteit te kunnen waarborgen!
Staatssecretaris Albayrak: De vraag van mevrouw Laaper gaat over de legale migratie. Mevrouw Laaper noemt het een ambitieus pakket en voornemen, dat spreekt uit het Stockholm Programma. Dit onderschrijf ik. Daar hebben wij zelf ook aan bijgedragen en we zullen er zeker aan bijdragen om die ambities tot realiteit te maken. Ook onder Spaans voorzitterschap zal onze inzet zijn om, wat in het Stockholm Programma staat over legale migratie ook concreet tot uitvoering te brengen. Er is een vijftal voorstellen, die samen het pakket op het terrein van legale migratie vormen. De Blue Card-richtlijn is aangenomen in mei 2009. Vervolgens is er een andere richtlijn besproken, die in verre staat van onderhandeling was, maar uiteindelijk niet is aangenomen, omdat de Spanjaarden ertegen waren. De richtlijn ging niet ver genoeg. Zij wilden nog verdere samenwerking. Dit ging om de single permit, een gecombineerde vergunning voor toelating en arbeid, voor arbeidsmigranten, niet zijnde kennismigranten. Dat is een richtlijn waarvan de onderhandelingen in de raad vastzitten. De Nederlandse inzet daarvan is dat we die onderhandelingen spoedig hervatten. Inmiddels niet meer met unanimiteit, maar «qmv» en codecisie in het Europees Parlement. De kans dat die onderhandelingen succesvol worden afgerond, ondanks een minderheidsstandpunt van een of meerdere lidstaten, is aanwezig.
We hebben nog twee voorstellen die naar verwachting in de zomer van 2010 gepubliceerd zullen worden. Dit betreft de richtlijn voor seizoenswerk en de intra-corporate transferees, ofwel de mensen die overgeplaatst worden binnen een internationaal bedrijf. Het dient de Europese concurrentiepositie als we daar de regels voor versoepelen. Dat wachten we dus af.
Dan is er nog een vijfde voorstel, dat wat minder prioriteit heeft. Wanneer dat voorstel gedaan zal worden, is niet bekend. Dit betreft de betaalde stagiaires.
Dit zijn de voorstellen die we kunnen verwachten met een tijdpad. De inzet van Nederland is ambitieus. Ik heb eerder gezegd in de Kamer dat ik teleurgesteld was over het niveau waarop wij de kennismigrantenregeling, de Blue Card, hebben afgesproken en dat is aanleiding voor mij om nu, op uitnodiging van mijn Finse collega, te kijken naar wie de «like minded landen» zijn die verder hadden willen gaan. Met de landen die een Blue Card wilden die recht op vrij verkeer gaf voor kennismigranten, willen we komen tot een kopgroep waarmee we een soort «mini Blue Card» maken, die tussen die landen wel recht geeft op vrij verkeer. Finland zoekt uitdrukkelijk de samenwerking. Ik kan me nog een aantal andere landen voorstellen die daar ook toe bereid zijn. Ik zal daartoe ook het initiatief nemen, in ieder geval informeel tijdens deze informele raad om te polsen of er landen te vinden zijn die dat met ons willen doen. Dat zegt ook iets over de ambities van dit kabinet.
De heer Teeven wijst op de kwalificatierichtlijn en vraagt of deze staatssecretaris een voorschot zal nemen op deze raad door nu al steun uit te spreken of dat zal ze zeggen dat ze nog verder wil gaan met de verruiming van de regels die aan deze kwalificatierichtlijn vastzitten. Deze richtlijn is niet geagendeerd, dus van een voorschot nemen is geen sprake. Ik denk echter dat als de heer Teeven de inzet van de Nederlandse regering zou kennen, hij misschien zelfs zou willen dat ik een voorschot neem. Over het punt dat de heer Teeven specifiek noemt, te weten de uitbreiding van de gezinsherenigingsmogelijkheden, hebben wij zorgen. Dat zijn ook deels de zorgen die de heer Teeven heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om de uitbreiding van de definitie van gezinslid met getrouwde kinderen, getrouwde minderjarige kinderen en getrouwde broers en zussen. Dat gaat ons te ver en dat is reden om ons in de raadswerkgroepen daar op dit moment tegen te verzetten. Daar zal ik geen voorschot op nemen. Het gaat bijvoorbeeld ook om de gedetailleerdheid van de voorstellen. Het zit op het niveau van de opleidingen van IND’ers en de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Ik vraag me af of je in het kader van de subsidiariteit dat nog hoog kunt houden en of Europa daar regels over moet afspreken. Dus ook over detailniveau zullen we vragen stellen tijdens de raadswerkgroepen.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Gerkens over de integratie van EU-onderdanen, met name de inburgeringseisen voor Oost-Europeanen. Het klopt dat de eisen van inburgering niet gelden voor EU-onderdanen. Het klopt ook dat de minister voor WWI heeft toegezegd dit met zijn Europese collega’s te zullen bespreken tijdens de EU-migratieconferentie die in april zal plaatsvinden in Zaragoza. Het is primair de bevoegdheid van de minister voor WWI. Hij zal het ook opbouwen in zijn strategie, wanneer hij denkt het tot steun te kunnen brengen. De vraag is of het uiteindelijk zover komt, maar die inzet is er zonder meer. Dat is ook onderwerp van bespreking tijdens een AO dat morgen plaatsvindt inzake de Midden- en Oost-Europese landen.
Mevrouw Gerkens vraagt of we willen waken dat het geen «race to the bottom» wordt. Als we naar minimumnormen zoeken, moeten we ervoor waken dat het niet een norm wordt die ver onder de Nederlandse niveaus ligt. Daar zouden we niet akkoord mee moeten gaan. De inzet van Nederland is echt om de Nederlandse praktijk en ervaringen een plaats te geven in de onderhandelingen en in het resultaat ervan. De Europese werkelijkheid is ook dat je af en toe op punten toegeeft om het geheel voor elkaar te kunnen krijgen. Als wij ervan overtuigd zijn dat het een niveau is dat de bescherming van vluchtelingen in Europa, in alle 27 landen, tot een hoger niveau tilt, dan kan dat incidenteel betekenen dat Nederland gas terugneemt in die onderhandelingen.
Mevrouw Jonker (CDA): Voorzitter. Ik constateer dat de minister over mijn onderwerp «mensenhandel» wel gereageerd heeft op het aspect met samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa, maar niet op de uitspraak dat als er geen politieke wil is, het ook nu niet gaat lukken. Op die basis is het in het verleden niet gelukt en gaat het ook nu niet lukken. Dus ik zou graag van de minister willen weten of hij die politieke wil nu wel ziet. Mocht deze onvoldoende zijn, wat zal Nederland dan doen om die politieke wil wel te creëren? Als visumliberalisatie er tegenover staat, dan zal wellicht om die reden de politieke wil gecreëerd worden, omdat dat het bot is dat dan voorgehouden wordt. Graag hoor ik van de minister iets concreets daarover.
Wat betreft Interlaken zou ik mijn vraag anders willen stellen. Mijn inzicht is dat de focus niet alleen op de verandering van de procedures binnen het Hof moet liggen, maar tevens op de lidstaten die uitspraken van het Hof niet of niet voldoende implementeren en waar de rechtbanken tekortschieten. Is er tijdens de conferentie in Interlaken ruimte om op deze minder wenselijke constatering in te zetten, zodat er uiteindelijk een resultaat komt? Zijn Nederland en de Europese Unie daartoe bereid?
Als de voorzitter mij toestaat, wil ik graag reageren op wat mevrouw Gerkens en de heer Teeven al hebben gezegd over erfrecht en eigendomsrecht. Ziet het kabinet ruimte om binnen agendapunt 5 aandacht te vestigen op de erkenning binnen andere lidstaten van ons homohuwelijk en de rechten die daaruit voortvloeien met betrekking tot partners, zoals dat geldt bij partners van ongelijk geslacht? Wat betreft erfrecht, eigendomsrecht en adoptie zien we binnen de Europese Unie veel verschillen. Het gaat er mij niet om wat ik graag wil, namelijk dat zij komen tot het homohuwelijk binnen hun grenzen, maar wel dat zij erkennen dat wij dat hebben en dat de andere landen daarmee rekening houden bij hun handelen. Is daar ruimte toe binnen dit agendapunt?
Mevrouw Laaper (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij om te horen dat er werkelijk een implementatiesysteem is en dat de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie samenwerken om erop toe te zien dat die implementatie er komt. De bewindspersoon heeft aangegeven dat Nederland op schema ligt en de lidstaten hun eigen tempo volgen. Ik merk op dat het risico ontstaat dat de langzaamste fietser uiteindelijk het tempo van het geheel bepaalt.
Ik zal met belangstelling het COSI volgen. Ik wacht af wat de plannen zijn en ik wacht ook het actieplan behorend bij het Stockholm Programma af.
Ik wil graag ingaan op de opmerkingen van de minister ten aanzien van de bestuursrechtelijke aanpak en de samenwerking in de euregio’s. Er is behoorlijk wat samenwerking. Een jaar geleden was ik op een internationale conferentie in Hasselt over de bestuurlijke aanpak. Daar heb ik geconstateerd dat er in België een verdeeldheid is, er zijn rekkelijken en preciezen als het gaat om de bestuurlijke aanpak. België kent de Wet Bibob nog niet. Men onderzoekt of men daar iets mee wil op dit moment. Daar is nog wel een behoorlijke discussie aan de gang. Daarom vind ik het belangrijk dat professor Fijnaut persoonlijk heeft gemeld dat hij het van belang vindt dat het eerste centrum voor internationale politiesamenwerking nu in Zuid-Limburg is. Hij vindt het van belang dat er een tweede centrum komt om die samenwerking juist ook aan de westelijke kant, dus meer in de richting van de Noordzee vorm te geven. Er zijn risico’s met betrekking tot de havens, te weten Rotterdam, Antwerpen en Le Havre, zo heeft hij benadrukt. Ik kan me voorstellen dat er een en ander gedaan kan worden om de Belgen hierin mee te nemen zonder hen het gevoel te geven dat Nederland hierin te veel het voortouw neemt en zij moeten volgen. Dit is misschien precair.
Er is al samenwerking in de Joint Hit Teams, wat een positieve ontwikkeling is. Deze kan verder uitgebreid worden.
De staatssecretaris heeft uitgebreid geantwoord op mijn vragen over de maatregelen ten aanzien van de legale migratie, en met name de prioriteit daarvan. Ik ben blij om te horen dat er een kleine kopgroep wordt gevormd. Ik ben blij dat Finland er positief tegenover staat. De brainportregio Eindhoven werkt steeds meer samen met Helsinki, the World Capital of Design. Dat is positief. De kopgroep kan in ieder geval de route en de richting bepalen.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik zie dat de minister van Binnenlandse Zaken een punt van onze fractie nog niet beantwoord heeft. Dat is een fout van mijn kant. In het verslag wordt melding gemaakt van een nieuw contract met de leverancier van SIS 2 met een «guillotinebepaling». De fatale deadline zou nu 29 januari 2010 zijn, dan zou het einde oefening zijn. Ik begrijp uit de mededeling van de minister van Binnenlandse Zaken dat het voor Nederland genoeg was. In de verslaglegging staat schuin gedrukt dat de minister «contrecoeur» akkoord is gegaan met de datum van 29 januari. Dit betekent dat dit het einde is en dat we na 29 januari iets anders gaan verzinnen? Wanneer kan de Kamer een resumé verwachten van de minister over de mogelijk verspilde kosten op dit terrein?
Mevrouw Gerkens (SP): Ik heb een vraag gesteld over het initiatief van Spanje om een slachtoffer van een misdrijf een beschermingsmaatregel mee te geven, ook over de grens. Wellicht wil de minister van Justitie daar nog even op ingaan?
De woorden van de staatssecretaris over asiel leveren voor mij extra vragen op. De staatssecretaris zegt, wat ik ook begrijp, dat er in de onderhandelingen soms gevierd zal moeten worden om iets te kunnen bereiken. Betekent dit dat de staatssecretaris zegt dat haar inzet soms naar beneden bijgesteld zal moeten worden? Of zegt de staatssecretaris dat dit betekent dat onze bescherming in Nederland naar beneden bijgesteld gaat worden? Dit zou niet het idee moeten zijn volgens de SP-fractie. Houd in ieder geval het recht in Nederland gelijk om ons eigen hoge beschermingsniveau te handhaven of ga daarmee omhoog. Torn daar niet aan. Ik begrijp dat aan de onderhandelingstafel de staatssecretaris daarop wil inzetten, maar daarin zal moeten geven en nemen.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik ga eerst in op de liberalisatie op het punt van het visumvereiste ten opzichte van niet-lidstaten van de Europese Unie, dat aangesneden is door mevrouw Jonker. Ik ben het met haar eens dat dat een kwestie is van aan de ene kant het openen van het perspectief voor de betreffende staat, maar aan de andere kant ook het uitoefenen van druk, het geven van middelen en het stimuleren dat er voldoende inspanningen worden gedaan op het gebied van de rechtshandhaving. Het bestrijden van mensenhandel is daar in onze opvattingen een belangrijk onderdeel van. Dat is trouwens ook soms nodig nadat een staat is toegetreden tot de Europese Unie. Ik heb eerder melding gemaakt van wat we in relatie tot Bulgarije hebben gedaan. Noem mij kandidaat-lidstaten, daar gaat het vooral om. De samenwerking begint in een patroon van aanmoediging en druk al voordat er een datum voor toetreding in zicht is. Dit geldt voor alle staten waar nu visumliberalisatie heeft plaatsgevonden, dan wel in het verschiet ligt. Daarbij kunnen we zeker ook steunen op wat er in het kader van de Raad van Europa wordt gedaan. Pre-accessie Programma’s vanuit de Europese Unie en bilaterale samenwerking zijn van belang in dat perspectief. Ook onze contacten bijvoorbeeld met Macedonië.
Ik heb het eens met mevrouw Jonker over het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de positie daarvan. Het moet wel van twee kanten komen, van de aangesloten lidstaten, die partij zijn bij het EVRM, en het Hof in procedures, werkwijzen en dergelijke. Ik zie ook alle reden om te wijzen op de voorzieningen die in de lidstaten zelf moeten worden getroffen, omdat volgens de EVRM de primaire taak, dat wil zeggen de verantwoordelijkheid voor het naleven van het verdrag, maar ook voor het bieden van rechtsbescherming, bij de aangesloten staten zelf ligt.
Het homohuwelijk wordt in de Europese Unie in hoge mate reeds erkend. Dit is het geval vanwege de verschillende richtlijnen die er gelden op het gebied van vrij personenverkeer. Ook niet-huwelijkse relaties worden daarmee gelijkgesteld. Er is echter in de raad nog werk te doen als het gaat om het familie- en erfrecht. Ik zal graag de gelegenheid aangrijpen bij de spreker van de eerste vraag die het Spaanse voorzitterschap op dat terrein heeft gesteld. Dan zal ik onder de aandacht te brengen dat wij het wensen, en ook vinden dat het nodig is in het kader van de Europese Unie en het vrij personenverkeer, dat degenen die een huwelijkse of daarmee gelijkgestelde relatie hebben in een van de lidstaten op dezelfde manier worden behandeld in de andere lidstaten. Ik zal die boodschap graag overbrengen.
Mevrouw Laaper heeft nogmaals de implementatie en de tekorten op dat terrein ter sprake gebracht. Ik zal ook die boodschap graag overbrengen in de informele JBZ-raad, morgen of overmorgen. Ik zal wat zij gezegd heeft over de diverse beleidsterreinen, waar wij in Nederland bij betrokken zijn, onder de aandacht brengen bij staatssecretaris Timmermans.
Het actieplan naar aanleiding van het Stockholm Programma is iets wat nu moet worden uitgewerkt. Dit hebben we ook scherp op het netvlies. Zonder die uitwerking blijft het betekenisloos. Daar horen ook termijnen bij, waarbinnen dat moet gebeuren. Dat staat ook op onze agenda.
Mevrouw Gerkens heeft gevraagd of wij het Spaanse initiatief ten aanzien van een European Protection Order steunen. Wij ondersteunen de gedachte dat een slachtoffer ook in andere lidstaten een beroep moet kunnen doen op bescherming. Dit moet wel gebeuren op een manier die past en in te passen is in de andere rechtsstelsels. Wij hebben de werkwijze met contact- en gebiedsverboden en een gedifferentieerd systeem bij strafrechtelijke, civielrechtelijke en administratief rechtelijke vormen van slachtofferbescherming. Daar moet een zekere vrijheid in bestaan van de lidstaten. Ik steun de doelstelling dat een slachtoffer ook binnen de kaders van het nationale recht van die andere lidstaten een beroep moet kunnen doen op beschermingsmaatregelen en dat daar de boodschap moet kunnen worden doorgegeven in een formele vorm, wat het kernpunt is in het Spaanse voorstel.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Mevrouw Laaper heeft gevraagd naar aandacht voor andere regio’s waar samenwerking tussen verschillende landen van belang zou kunnen zijn. Ik gaf al aan dat Nederland belegd is met een heleboel grensgebieden. Daar is de veiligheid een van de belangrijke punten. Mevrouw Laaper noemde concreet Rotterdam. Dat zou niet meteen voor de hand liggen, omdat de veiligheidssituatie in de haven van Rotterdam vanuit alle aspecten wordt bekeken. Het is indrukwekkend hoe daar een samenwerking is tussen veel partijen voor het geval er sprake zou zijn van een ramp of crisis. Als dat een internationale dimensie zou hebben, dan wordt daar aandacht aan besteed. Dit is een andere situatie als we het hebben over regionale samenwerking en uitwisseling van politie-informatie in andere delen van Nederland.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik doelde juist op de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en de risico’s die er zijn in het achterland van de havens, als gevolg van het vervoer van drugs en andere gevaarlijke stoffen. Ik heb het niet zozeer over de fysieke veiligheid – ik ben ervan overtuigd dat die in Rotterdam op goede wijze wordt benaderd – als wel over samenwerking als gevolg van de vervoersstromen in het Westen.
Minister Ter Horst: Veel daarvan valt onder de strafrechtelijke noemer en daartoe strekt mijn verantwoordelijkheid zich niet uit. Ik weet niet of Rotterdam, dat geen onderdeel is van de euregio, omdat die grens niet als zodanig bezien wordt, internationale contacten heeft op dat punt. Ik zou wel willen nagaan of er nauwe contacten zijn op het bestuurlijke vlak van Rotterdam met andere landen die goederen aanleveren. In ieder geval past dat niet in de euregiostructuur.
Mevrouw Laaper (PvdA): Ik doel heel concreet op het feit dat het RIEC Midden- en West-Brabant, Zeeland en Brabant-Noord zeer geïnteresseerd is in samenwerking over de grens. Uiteraard zal het eerst een uitvoeringsorganisatie moeten opstellen. Daar is men mee bezig. Ik weet dat men gebruik willen maken van de mogelijkheid om Europese subsidie aan te vragen.
Minister Ter Horst: De RIEC’s zijn landelijk dekkend, zij zijn nog niet allemaal opgericht, maar zeker zal de regio Rotterdam op de een of andere manier bij een RIEC aangesloten zijn.
Helaas is het niet gelukt het onderwerp SIS 2 te behandelen. Het staat niet geagendeerd voor de informele raad. 29 januari is de deadline, omdat er dan een «mijlpaaltest» plaatsvindt. Als die test faalt, betekent het dat we overgaan op het alternatieve systeem. Dit is in feite het SIS 1-systeem met aanpassingen. Overigens heeft dit onderwerp tot een buitengewoon scherpe gedachtewisseling geleid tussen een aantal landen, waaronder Nederland en de verantwoordelijke commissaris. Er zijn landen die het hiermee helemaal mee hebben gehad. De Raad zal in februari 2010 over beslissen. De vraag is of we ermee doorgaan, als er een positieve «mijlpaaltest» is geweest of stoppen we ermee bij een negatieve «mijlpaaltest». Ik verwacht dat er weinig ruimte zal zijn voor deliberatie en dat we ermee ophouden als de test negatief is.
Ik zal de Kamer informeren na de JBZ-raad van februari. Dan weten we welk besluit genomen is en dan kunnen we dat uitgebreider doen. We kunnen dan aangeven hoe het proces is verlopen en wat dit financieel betekent.
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Mevrouw Gerkens wil een bevestiging van het feit dat minimumnormen echt minimumnormen zijn en dat landen de vrijheid behouden om hun niveau, als dat hoger ligt, te handhaven. Die bevestiging kan ik geven, maar ik zeg er wel bij dat het minimumnormen zijn. Nederland heeft tot nu toe de normen niet naar beneden bijgesteld omdat Europa op dat niveau afspraken had gemaakt. De harmonisatie die wij in Europa nastreven van asiel- en migratiebeleid is uitdrukkelijk ook een Nederlands belang. Dat is waarom wij regelgeving, minimumnormen, minimumafspraken en de praktische ondersteuning van de landen die nog lang niet zover zijn, gebruiken om te zorgen dat het Europees gemiddelde omhooggaat. Die scheve verhoudingen maken dat landen als Nederland, en daar zijn we zeker niet alleen in, onevenredig veel vluchtelingen krijgen vanwege het hoger beschermingsniveau en vanwege een hogere kans op een vergunning. Daardoor vind ik dat al die andere landen nu ook snel, niet alleen door afspraken en regels, maar ook door praktische samenwerking, waar het ondersteuningsbureau EASO een rol in speelt, dat minimumniveau moeten halen. Als dat niet snel gebeurt, zul je zien dat onherroepelijk vanwege die druk op landen als Nederland, de praktijk zal zijn dat ook ons niveau niet langer houdbaar blijkt of het politiek draagvlak ervoor wegvalt. Dat is een van de redenen waarom ik me blijf inzetten voor de harmonisatie op het terrein van asiel en migratie.
De voorzitter: Ik heb de volgende toezegging genoteerd:
Na de JBZ-raad van februari 2010 zal de minister van Binnenlandse Zaken de Kamer informeren over de kosten van het SIS 2-project.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA)Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GroenLinks), Van der Vlies (SGP),Joldersma (CDA) Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.