32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 80 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 februari 2016

Met deze brief stuur ik u de rapportage over de implementatie van de aanlandplicht in 20151 die Nederland op 29 januari 2016 heeft opgestuurd aan de Europese Commissie.

In de zogenaamde Omnibusverordening (Verordening 2015/812) is de verplichting opgenomen voor de Europese Commissie om jaarlijks te rapporteren aan het Europees parlement over de implementatie van de aanlandplicht. De Europese Commissie moet de rapportage over het jaar 2015 vóór 31 mei 2016 opsturen aan het Europees parlement.

In de rapportage ga ik onder andere in op de samenwerking tussen de overheid en de visserijsector, waarin Nederland veel heeft geïnvesteerd. Met zowel de pelagische als de demersale industrie is tenminste maandelijks overleg over de implementatie van de aanlandplicht. Dit overleg heeft onder andere geresulteerd in een «Uitvoeringsagenda invoering aanlandplicht», die 18 maart 2014 als bijlage bij de kwartaalrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 201, nr. 70), en het «Stappenplan voor de invoering van de aanlandplicht», dat 1 juni 2015 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 675, nr. 180). Tevens ga ik in de rapportage in op de subsidieregelingen die zijn opengesteld voor projecten, ter voorbereiding op de aanlandplicht (2013 – € 4,5 miljoen en 2015 – € 3 miljoen).

In de rapportage ga ik ook in op de activiteiten van de NVWA in 2015 voor de controle en het toezicht op de aanlandplicht. In dit kader vraag ik nogmaals aandacht voor het belang van harmonisatie van controle en handhaving tussen de lidstaten.

Ten aanzien van de bestemming van ondermaatse vis vraag ik aandacht voor de onduidelijkheid in de regelgeving. In de regionale groepen is veelvuldig discussie geweest over de juiste interpretatie van de regelgeving en nog steeds vinden deze discussies plaats. In het kader van het tegengaan van verspilling willen lidstaten en ook de visserijsector een zo breed mogelijke toepassing toestaan. Welk nut heeft immers het aanlanden van vis, als deze alleen verwerkt mag worden tot diervoeding. Bij teruggooi in zee vindt het immers ook die bestemming. Aan de andere kant zijn er bij dezelfde partijen veel zorgen over het faciliteren van een (illegale) markt voor ondermaatse vis, waardoor een gerichte visserij op juveniele vis zou kunnen ontstaan. Met name ook in Nederland is sprake van een risico op een illegale markt. Het gaat dan met name om illegale verkoop van ondermaatse tong. Zorgen hierover hebben de producentenorganisaties ertoe doen besluiten dat alle ondermaatse vis die wordt aangeland op geregistreerde afslagen, wordt afgevoerd voor niet-menselijke consumptie.

In de rapportage ga ik tenslotte in op de vele uitdagingen waar Nederland voor staat met betrekking tot de invoering van de aanlandplicht. Het gaat dan bijvoorbeeld om de veiligheid aan boord, omgang met zogenaamde choke species en interspecies flexibiliteit, en bijvoorbeeld de noodzaak om het beheerssysteem van vangstmogelijkheden te herzien om deze aan te laten sluiten op de aanlandplicht.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven