32 123 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2010

nr. 139
BRIEF MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 januari 2010

In het voorjaar van 2008 heb ik op verzoek van uw Kamer met de provincies afgesproken om de definitieve aanwijzing van een aantal Natura 2000-gebieden aan te houden. De provincies zijn daarmee in de gelegenheid gesteld om voor deze gebieden eerst conceptbeheerplannen op te stellen. In het kader van deze «koppelings-«afspraak hebben de provincies op 1 september 2009 concept-beheerplannen of knelpuntennotities van 71 Natura 2000-gebieden opgeleverd, met daarin algemene knelpunten en gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen. De afgelopen periode heb ik deze voorstellen zorgvuldig geanalyseerd. Zojuist heb ik de provincies op de hoogte gesteld van de uitkomsten daarvan.

Met deze brief wil ik u graag informeren over de resultaten van deze afspraak. Ik zal u een beeld schetsen van mijn reactie op de algemene knelpunten en gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen, en dit illustreren met concrete voorbeelden.

Tevens zal ik op verzoek van de Kamer in gaan op de sociaal-economische aspecten van beheerplannen (33 123 XIV-29/2009D59219), en beantwoord ik de motie van het lid Cramer c.s (32 123 XIV-106). Deze motie vraagt om een analyse van de conceptbeheerplannen waarbij wordt ingegaan op de aard/omvang van de knelpunten (paragraaf 1), de kosteneffectiviteit van maatregelen (paragraaf 2), het zo volledig mogelijk opnemen van bestaand gebruik (paragraaf 3) en de stagnatie bij vergunningverlening (paragraaf 4). Met deze brief geef ik tevens antwoord op uw verzoek tot informatie over de stand van zaken van de aanwijzingsbesluiten en de beheerplannen (32 123 XIV-131/2010D02818).

1. Uitkomsten 1-september afspraak

Op verzoek van uw Kamer heb ik de provincies tot 1 september 2009 in de gelegenheid gesteld samen met de betrokken partijen in de gebieden concept-beheerplannen op te stellen op basis van de ontwerp-aanwijzingsbesluiten. Deze afspraak beoogde draagvlak te creëren voor de beheerplannen en de implementatie daarvan, en meer inzicht te geven in de haalbaarheid en betaalbaarheid van de natuurdoelen.

Daarbij is overeengekomen dat de provincies op basis van deze conceptbeheerplannen een goed onderbouwd en gemotiveerd advies zouden geven over de haalbaarheid en betaalbaarheid van de natuurdoelen. Op grond van dit advies konden provincies voor een gebied een voorstel doen voor bijstelling van die doelen en/of grenzen, onder voorwaarde dat de landelijke doelen en de Europese verplichtingen niet in gevaar komen. In totaal zijn er van 71 Natura 2000-gebieden conceptbeheerplannen of knelpuntennotities opgeleverd, met daarin algemene knelpunten en ruim 100 gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen.

Onderstaand informeer ik u kort over meer algemene knelpunten zoals ik deze ook reeds heb besproken in het Bestuurlijk Overleg van 11 november. Daarna ga ik in op de gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen die de provincies naar aanleiding van de conceptbeheerplannen hebben ingediend.

1.1 Algemene knelpunten

Op 11 november 2009 heeft naar aanleiding van de 1-septemberplannen een bestuurlijk overleg met de bevoegde gezagen plaatsgevonden. Ik heb met de bevoegde gezagen afspraken gemaakt over de aanpak van de meer algemene knelpunten. Over deze knelpunten zijn goede afspraken gemaakt die leidend zijn voor de verdere uitwerking. Het betreft met name stikstof, water en financiering.

Stikstof

Stikstof is het grootste probleem bij de implementatie van Natura 2000. Het gat tussen de actuele condities en de condities die nodig zijn om natuurdoelen te realiseren is op veel plaatsen groot. De stikstofbelasting moet afnemen. Van cruciaal maatschappelijk belang is daarbij dat economische ontwikkeling mogelijk is binnen een per saldo afnemende depositie van stikstof. Het Bestuurlijk Overleg heeft ingestemd met het conceptvoorstel inzake de programmatische aanpak stikstof (PAS). Inmiddels is de werkorganisatie, waarin de verschillende bestuurslagen vertegenwoordigd zijn, van start gegaan. In de PAS wordt concreet afgesproken hoe we in gezamenlijkheid via drie niveaus (generiek, provinciaal en gebiedsgericht) en met maatregelen naar verschillende sectoren de stikstofdepositie terug gaan dringen. De PAS wordt verankerd in het voorstel tot een Crisis- en herstelwet. Op korte termijn zal een definitieve hoofdlijnennotitie PAS naar de Kamer worden gezonden.

Water

In het Bestuurlijk Overleg is afgesproken dat de bevoegde gezagen onverkort werken in lijn met de bestaande afspraken over Sense of Urgency-gebieden (minimaal in 2015 achteruitgang gestopt) en waar mogelijk extra inzet plegen. Dit betekent onder meer dat naar slimme combinaties moet worden gezocht tussen bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000-maatregelen. Tevens is afgesproken dat de bevoegde gezagen zich inspannen om eventuele kennishiaten over hydrologische maatregelen op te heffen dan wel nader onderzoek op te nemen in de beheerplannen. Het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 faciliteert hierbij en ondersteunt dit door middel van onder andere het organiseren van een kennisdag.

Financiering en schaderegeling

In het Bestuurlijk Overleg is afgesproken de financiële paragrafen in de conceptbeheerplannen vergelijkbaar te maken, zodat eventuele tekorten scherp in beeld zijn. Voorts is de afgesproken lijn zo veel mogelijk in te zetten op het voorkómen van schade. In beide gevallen zal de financiering moeten komen uit bestaande budgetten. Daarom is het van belang in het beheerplan goed rekening te houden met het tempo van doelrealisatie en de beschikbare budgetten slim en voor de meest urgente zaken in te zetten. Soms vraagt dat om een herprioritering binnen de budgetten.

1.2 Beoordeling wijzigingsvoorstellen per gebied

De gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen zijn zorgvuldig beoordeeld. Ik heb provincies waar dat nodig was ook de mogelijkheid geboden aanvullende onderbouwing te leveren.

De wijzigingsvoorstellen heb ik op een vergelijkbare manier behandeld als de wijze waarop de zienswijzen in het reguliere aanwijzingstraject worden beoordeeld: Is de aangeleverde informatie juist? Wat betekent het voor de doelen, zowel op gebieds- als op landelijk niveau? Kan het binnen de Europese kaders? Daarbij vind ik ook draagvlak voor de gedane voorstellen zeer relevant. Indien aan de orde heb ik tevens de in het reguliere proces verkregen zienswijzen meegenomen.

Het beoordelingsproces van de gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen heeft plaatsgevonden in goed en constructief overleg op ambtelijk niveau met de provincie. Daarbij is niet alleen gekeken of aanpassingen in het aanwijzingsbesluit nodig waren, maar ook nadrukkelijk naar de mogelijkheden in het beheerplan. Uitgangspunt van dit proces is dat we de natuurdoelen moeten realiseren, maar dat we niet het onmogelijke vragen. In de laatste fase heeft bestuurlijke sondering plaatsgevonden. Het overgrote deel van de voorgenomen conclusies kunnen op breed draagvlak rekenen bij de verantwoordelijk bestuurders.

Doelen

Door de provincies is voor vijf procent van het totaal aantal doelen (1284) in de provinciale gebieden verzocht om een verlaging en/of verwijdering van deze natuurdoelen. Het overgrote deel van de doelen zelf leidt dus niet tot problemen. Waarbij ik uiteraard de kanttekening moet plaatsen dat stikstof en water (en de daarmee gemoeide financiën) apart worden bezien.

Wijzigingsvoorstellen

Uiteindelijk is van 114 onderbouwde wijzigingsvoorstellen (doelen én begrenzingen) beoordeeld of deze tot aanpassing van het ontwerpaanwijzingsbesluit zouden leiden. Uitkomst hiervan is dat ik bijna driekwart van de voorstellen geheel (59) of gedeeltelijk (25) ga overnemen in de definitieve aanwijzingsbesluiten. Ik zal 30 voorstellen niet overnemen. Dit laatste heeft veelal te maken met de aanwezigheid van beschermde soorten dan wel habitattypen in de Natura 2000-gebieden, waardoor het niet mogelijk is een instandhoudingsdoelstelling te verwijderen of een gebiedsdeel uit de begrenzing te halen. Een andere reden kan zijn dat er sprake is van een onherroepelijke grens van een Vogelrichtlijngebied. Voor deze voorstellen geldt dat er nadrukkelijk met de betreffende provincie is gekeken naar de mogelijkheden die het beheerplan biedt. In veel gevallen is daar een alternatief gevonden.

De wijzigingsvoorstellen die zijn overgenomen zijn passend in de reguliere systematiek van Natura 2000. Met uitzondering van een drietal gevallen in de gebieden Groote Wielen, Korenburgerveen en Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Hier zal ik zo verder op in gaan.

1.3 Toelichting op de wijzigingsvoorstellen

In de bijlage bij deze brief is een totaaloverzicht opgenomen van mijn conclusies per wijzigingsvoorstel (bijlage 1)1. Onderstaand licht ik kort de belangrijkste categorieën en/of oplossingen toe.

Actuele gegevens leiden tot wijziging

Een aantal wijzigingsvoorstellen levert nieuwe gegevens op die nog niet voorhanden waren bij het ontwerpaanwijzingsbesluit. Veel van deze categorie wijzigingsvoorstellen kunnen worden overgenomen. Zo ben ik bijvoorbeeld voornemens om voor een aantal gebieden de begrenzing te verkleinen. In de betreffende gebieden blijkt het te beschermen natuurdoel niet aanwezig, ook niet ten tijde van de aanmelding in 2004.

Temporisering in het behalen van doelen

Bij een aantal wijzigingsvoorstellen leidt temporisering in het beheerplan tot een oplossing bij het geconstateerde knelpunt. Zo geeft de provincie Gelderland bijvoorbeeld aan dat in een bepaald gebied de realisatie van het doel voor blauwgrasland alleen mogelijk is door actieve afname van de alluviale bossen. Door temporisering kan echter zowel voor het blauwgrasland als voor de zogenaamde alluviale bossen de doelstelling gehaald worden. Door de tijd te nemen voor de realisatie van blauwgraslanden behoeft er geen deel van de alluviale bossen te worden opgeofferd.

Proportionaliteit i.r.t. autonome ontwikkelingen Een derde categorie betreft de onzekerheid over autonome ontwikkelingen. Zo is het verzoek van provincie Noord-Holland om in een aantal gebieden de doel-stelling voor de brakke variant van ruigten en zomen te laten vervallen. Het laten vervallen van het behoudsdoel is niet mogelijk, aangezien dit type aanwezig is in de betreffende gebieden. Echter, ik heb wel begrip voor de keuze om een zware maatregel als actieve verbrakking niet in het beheerplan op te nemen, uit oogpunt van haalbaarheid en betaalbaarheid. Ik kan met deze lijn instemmen, omdat volgens deskundigen de brakke variant nog enkele decennia in stand kan worden gehouden door adequaat vegetatiebeheer, mits de verzoeting zoveel mogelijk wordt afgeremd. In het beheerplan moet hier in worden voorzien. Overigens zou op lange termijn de zout-invloed door de zeespiegelstijging autonoom kunnen toenemen (zie het rapport van de Delta-commissie), waardoor de brakke variant mogelijk zonder actieve verbrakking-maatregelen duurzaam in stand kan blijven.

De letter en de geest van Natura 2000

Zoals aangegeven heb ik van drie provinciale voorstellen geconstateerd dat deze minder goed passen binnen de algemeen gehanteerde systematiek voor begrenzing en formulering van doelen. Ik ben echter van mening dat in deze gebieden een bijzondere situatie aanwezig is waarvoor een oplossing moet worden gevonden. Zo geven de provincies aan dat in deze gebieden, vanwege de huidige begrenzing en/of natuurdoelstelling, een ernstig gebrek aan draagvlak is ontstaan. Tevens worden door de provincies bij deze voorstellen zekerheden ingebouwd die de doelstellingen beter waarborgen. Ik wil deze voorstellen overnemen en ben voornemens deze casussen in te Brussel bespreken. Onderstaand licht ik deze voorstellen kort toe.

Blauwgrasland in Groote Wielen

De provincie Friesland stelt voor om voor het gebied Groote Wielen het habitattype blauwgraslanden (beperkte omvang, grote externe effecten) als doel te laten vervallen en in ruil hiervoor een aanzienlijke oppervlakte blauwgraslanden te beschermen in Van Oordt’s Mersken. Ik ga in dit bijzondere geval akkoord met het voorstel van de provincie, aangezien zij de bewuste doelstelling wil gaan realiseren in een ander Natura 2000-gebied in de provincie Friesland. Daar kan het doel zowel kwantitatief als kwalitatief beter worden gerealiseerd met een geringere inspanning en met minder impact op de aangrenzende activiteiten. Daarmee is de doelstelling voor dit bewuste habitattype beter gewaarborgd.

Bescherming Kamsalamander in Korenburgerveen

De provincie Gelderland heeft verzocht voor de kamsalamander zoveel mogelijk gebruik te maken van vrijwillige afspraken in het kader van de leefgebieden-benadering. Specifiek heeft dit betrekking op het leefgebied van de kam-salamander aan de westzijde van het Korenburgerveen. Volgens de Natura 2000-systematiek moeten de gebiedsdelen waarin Natura 2000 waarden voorkomen, onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Om die reden zijn bij de ontwerpaanwijzing ook de betreffende percelen aan de westzijde binnen de begrenzing opgenomen. De provincie geeft aan dat de poelen op dit westelijk perceel voor de kamsalamander zijn aangelegd op vrijwillige basis, in de veronderstelling dat dit niet zou leiden tot strikte bescherming van dit leefgebied.

Ik ben van mening dat hier sprake is van een bijzondere situatie. De kam-salamander komt in vrijwel de gehele achterhoek voor. De doelstelling voor de kamsalamander blijkt in Korenburgerveen ook haalbaar te zijn met het leefgebied dat aan de oostzijde na de aanmelding is toegevoegd. Mede gezien het draagvlak is het dan ook mijn voornemen om de bedoelde percelen aan de westzijde uit de begrenzing te halen. Ik stel hierbij wel als voorwaarde dat wordt voorzien in een gebiedsgericht beschermingsplan voor de kamsalamander buiten het Natura 2000-netwerk.

Verwijderen deelgebied in gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld

De derde situatie betreft de Vetpot in het gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. De Vetpot wordt omgeven door agrarisch gebied, waardoor bescherming van dit deelgebied grote gevolgen heeft voor de omgeving. Dit vanwege de hoge eisen die het habitattype vochtige heiden stelt aan de luchtkwaliteit en de hydrologie. Er is daarom veel weerstand in de omgeving. De provincie stelt voor om in plaats van de Vetpot de noordoostelijk gelegen enclave aan het gebied toe te voegen, waar de verwerving voor realisatie van nieuwe natuur al is gestart. Deze enclave is van grote betekenis voor het hydrologisch herstel van het Natura 2000-gebied én biedt goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van onder andere vochtige heiden. De doelstelling voor dat type kan dan zelfs beter worden gerealiseerd.

Ik heb veel waardering voor het feit dat dit alternatief, dat beter is voor de doelrealisatie, is voorgesteld en draagvlak bij alle betrokkenen heeft. Ik acht het verdedigbaar om ook voor dit gebied een uitzondering te maken op de gehanteerde lijn. Het is dan ook mijn voornemen om het deelgebied Vetpot uit de begrenzing te halen en tegelijkertijd de doelstelling voor vochtige heiden van behoud te veranderen in uitbreiding.

Ten algemene

Het overgrote deel van de doelstellingen in de gebieden blijkt dus realiseerbaar. De gebiedsgerichte wijzigingsvoorstellen die zijn aangereikt door de provincie kunnen grotendeels worden overgenomen of kunnen worden opgelost via het beheerplan. De landelijke doelstellingen kunnen hierbij ook worden gerealiseerd. Waarbij nogmaals aangetekend dat we de problematiek rond stikstof en water voor een behoorlijk deel van de gebieden nog op moeten lossen. Daar werken we met de bevoegde gezagen in samenwerking met de maatschappelijke organisaties en het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 hard aan. De drie voorstellen zal ik in Brussel bespreken. Ik heb er vertrouwen in dat ook de EC vindt dat we hier geheel in de geest van de Natura 2000-systematiek opereren.

Ik kom nu op de overige onderdelen uit de motie Cramer c.s., het verzoek uit de Kamer over de sociaal-economische paragraaf en het verzoek om de laatste stand zaken met betrekking tot de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen.

2. Kosteneffectiviteit van de maatregelen en sociaal-economische aspecten

Zoals hierboven reeds aangegeven is bij de beoordeling van de gebiedsspecifieke wijzigingsvoorstellen tevens gekeken naar de proportionaliteit van beheer(maatregelen). Bij de nadere uitwerking van de beheerplannen en het bepalen van de maatregelen zal hier verder naar moeten worden gekeken. Ook bij water is afgesproken dat wordt ingezet op een slimme (en dat is vaak een kosten-effectieve) inzet van middelen. Dit wordt komende tijd verder opgepakt.

Ik vind het van belang dat we zoeken naar een balans tussen het realiseren van de gestelde ecologische doelen en de sociaal-economische activiteiten die kunnen plaatsvinden. Ik heb geconstateerd dat de sociaal-economische aspecten voor een gebied nog niet altijd geëxpliciteerd zijn in de conceptbeheerplannen. Dit vind ik wel van belang. Daarvoor is het in ieder geval nodig om in de beheerplanprocessen de juiste partijen aan tafel te hebben. Daar waar de sociaal-economische aspecten niet of onvoldoende zijn meegenomen, zou ik graag zien dat dit in het verdere proces alsnog plaatsvindt. Dit beperkt zich uiteraard niet alleen tot de beheerplannen waar de provincies voortouwnemer is, maar dit geldt voor alle plannen. In het lopende proces van conceptnaar ontwerpbeheerplan kan dit nog goed worden meegenomen.

Ik heb het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 gevraagd om te onderzoeken waar het nuttig en nodig is nadere invulling te geven aan de sociaal-economische aspecten. Het Regiebureau heeft aangegeven dat het op dit moment bezig is om samen met enkele maatschappelijke organisaties aan de hand van voorbeelden aan te geven hoe de sociaal-economische aspecten ingevuld kunnen worden. Deze ’best practises’ kunnen dan door anderen gebruikt worden om hun beheerplan op dit aspect te verbeteren. Ik verwacht hiervan in maart de resultaten.

Ook zal als onderdeel van de Programmatische aanpak stikstof nadrukkelijk de kosteneffectiviteit van maatregelen worden meegenomen. Er zal daarbij onder andere moeten worden beoordeeld op welk niveau de maatregelen het meest (kosten-)effectief zijn: nationaal of regionaal en vanuit welke sector.

Verder brengen we in het kader van de Programmatische aanpak stikstof de sociaal-economische aspecten van de te nemen maatregelen in kaart.

3. Bestaand gebruik

Het uitgangspunt is dat het bestaand gebruik zoveel mogelijk in het beheerplan wordt geregeld. Het beheerplan is immers het aangewezen instrument om doelen, de beoordeling van gebruik en ontwikkelingen en maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. In de beheerplanprocessen is de inventarisatie van bestaand gebruik dan ook een belangrijke activiteit bij de totstandkoming van een beheerplan. Hierbij is het van belang om een goede betrokkenheid van relevante actoren te borgen.

In dit kader ondersteunt ook het Interbestuurlijk regiebureau Natura 2000. Dit gebeurt door middel van bijvoorbeeld sectornotities Bestaand Gebruik en door het uitwisselen van best practices.

Om ondernemers zoveel mogelijk zekerheid te geven heb ik een extra voorziening getroffen. Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 30 juni 2009 (PDN.2009.56) regelt de Natuurbeschermingswet 1998 dat bestaand gebruik dat opgenomen wordt in het beheerplan vergunningvrij zal zijn. Bestaand gebruik dat onverhoopt niet in het beheerplan is opgeschreven zou daarmee vergunningplichtig worden. Dit leidt tot onzekerheid voor ondernemers. In dit kader wordt in de Crisisen herstelwet voorgesteld dat bestaand gebruik dat niet wordt opgenomen in het beheerplan, vrijgesteld blijft van de vergunningplicht. Uiteraard wordt daarbij ook geregeld dat het bevoegd gezag de mogelijkheid houdt om ten aanzien van het bestaand gebruik passende maatregelen te nemen.

4. Stagnatie vergunningverlening

In de motie van het lid Cramer c.s. (32 123 XIV-106) wordt ook verzocht om inzicht te geven in welke situaties sprake is van stagnatie in de vergunning-verlening door onvoldoende kennis bij het bevoegd gezag.

Op dit moment is er sprake van een impasse die de vergunningverlening inzake de Nb-wet gedeeltelijk stillegt. Daar waar de vergunningverlening stagneert betreft het vooral vergunningen die te maken hebben met de stikstof-problematiek. Via een stikstofvoorziening in de Crisis- en Herstelwet (CHW) en een programmatische aanpak voor stikstof wil ik deze impasse doorbreken.

Ik kan niet inschatten in hoeverre onvoldoende kennis bij het bevoegd gezag hier een rol speelt. Wel is duidelijk dat het hier een complex vraagstuk betreft dat gezamenlijk met alle bevoegde gezagen opgelost moet gaan worden middels de programmatische aanpak zoals ook opgenomen in de Crisis- en Herstelwet (CHW).

5. Stand van zaken aanwijzingsbesluiten en beheerplannen

Naar aanleiding van het verzoek van uw kamer van 20 januari jl. (32 123 XIV-131/2010D02818) wordt onderstaand kort ingegaan op de algemene stand van zaken rondom de aanwijzingsbesluiten en beheerplannen. In de loop van 2010 zullen de definitieve aanwijzingsbesluiten, verdeeld over vijf groepen, worden gepubliceerd. De overgenomen voorstellen van de conceptbeheerplannen zullen worden opgenomen in de definitieve aanwijzingsbesluiten. Verder zullen daarbij ook alle andere zienswijzen die zijn ingediend ten aanzien van de gepubliceerde ontwerpaanwijzingsbesluiten worden behandeld. Deze kunnen nog op andere onderdelen van de aanwijzingsbesluiten tot aanpassing leiden.

De fasering voor 2010 van de aanwijzingsbesluiten is onder regie van het Interbestuurlijk Regiebureau Natura 2000 in nauw overleg met de provincies opgesteld.

De meeste beheerplanprocessen zijn nu gestart en in veel gevallen al in een vergevorderd stadium. Er ontstaat daardoor steeds meer duidelijkheid, ook over het feit dat veel zaken wel goed te realiseren zijn en dat gesignaleerde problemen vaak oplosbaar of hanteerbaar zijn te maken. Ten aanzien van het gestelde in mijn brief van 12 november 2009 (32 123, XI, nr. 29), zijn er geen grote wijzigingen in de stand van zaken van de beheerplannen. De meest recente informatie is aangegeven in paragraaf 1 van deze brief.

6. Tot slot

De exercitie met betrekking tot de 1 septemberplannen heeft het beeld bevestigd dat veel van de gestelde doelen in het kader van Natura 2000 haalbaar zijn. Waarbij ik me nogmaals realiseer dat de haalbaarheid van met name de stikstofgevoelige doelen zal afhangen van de aanpak die we in het kader van de PAS ontwikkelen. De 1 september exercitie maakt het ook mogelijk beter te focussen op de problemen die nog resteren. Dat is winst, in de wetenschap dat we stap voor stap de problemen waar we bij de implementatie van Natura 2000 tegen aan lopen achter ons kunnen laten.

Van belang is verder om ons te realiseren dat er een aantal momenten is waarop de natuurdoelen herijkt en zonodig bijgesteld kunnen worden. Op dit moment doe ik dat onder andere bij de definitieve aanwijzing gebaseerd op de zienswijzen en op evident nieuwe inzichten die volgen uit het beheerplanproces. En dat doe ik bij de geplande evaluatie in 2015, waarin ook de ervaringen van de eerste beheer-plannen kunnen worden meegenomen. In tussentijd ga ik, waar nodig, met concrete voorbeelden naar Brussel om draagvlak te krijgen voor aanpassingen of voorgestane oplossingen.

Natuurlijk hebben we een stevige ambitie op ons bord liggen. Het is nodig om de kwaliteit van de natuur in ons land te verbeteren en daarmee een bijdrage te leveren aan het keren van de wereldwijde achteruitgang van deze kwaliteit. Dat is niet alleen van belang voor de planten en de dieren, maar ook voor de volgende generaties. Mijn inzet is voortdurend om die ambitie te realiseren op een manier die redelijk is voor ondernemers, burgers en overheden. Ik realiseer me iedere dag dat die opgave complex is. Maar ik wens ieder die betrokken is bij de implementatie toe dat we achter die complexiteit oog blijven houden voor waar het uiteindelijk om te doen is: betere natuur en in balans met een duurzame economie.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven