32 123 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2010

P VERSLAG VAN EEN MONDELING OVERLEG

Vastgesteld 24 juni 2010

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 15 juni 2010 een mondeling overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

  • de brief van de minister van Justitie van 28 april 2010 ter voorhang van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen in verband met de aanwijzing van de hoofdplaats van het gerechtshof te Arnhem als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Amsterdam voor de behandeling in hoger beroep van strafzaken afkomstig van de rechtbank te Utrecht (32 123-VI, M).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Kim van Dooren

Voorzitter: Van de Beeten

Griffier: Van Dooren

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten:Van de Beeten, Broekers-Knol, Franken, Haubrich-Gooskens, Holdijk, Quik-Schuijt en Westerveld.

en minister Hirsch Ballin, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Dames en heren. Op de agenda van dit overleg van de vaste commissie voor Justitie staat het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. Ik stel voor om de agenda te wijzigen en eerst even met de minister van gedachten te wisselen over het verzoek dat mij heeft bereikt, om de voorstellen tot wijziging van het stelsel van griffierechten en tbs met voorwaarden versneld te behandelen. We hebben eerder via de Griffie overleg gehad met het departement over de planning van wetsvoorstellen die nog voor het einde van dit parlementaire jaar zouden moeten worden afgewikkeld. Er zijn onder andere afspraken gemaakt over modern migratiebeleid. Deze wetsvoorstellen zaten daar niet bij.

Ik heb dit vanmiddag aan de orde gesteld in de reguliere vergadering van de commissie en toen hebben we afgesproken om het eerst even met de minister te bespreken, om te bekijken hoe we dat het beste in het vat kunnen gieten. Ik heb begrepen dat er ook een financieel belang is gemoeid met het griffiestelsel en dat er wordt gestreefd naar een snel antwoord aan de Kamer over tbs met voorwaarden. We hebben vanmiddag vastgesteld dat er nog wel wat vragen zijn over het griffiestelsel. De inbreng in het nader voorlopig verslag is gepland over twee weken.

Er staat nog het nodige voor het eind van deze periode. De agenda raakt aardig vol, dus dat vergt wel wat overleg. Vandaar dat het ons verstandig leek om van de gelegenheid gebruik te maken om hierover van gedachten te wisselen.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Dank voor de gelegenheid om hierover te spreken en mijn aanvullend verzoek toe te lichten. Ik heb inderdaad in een eerder stadium een paar andere wetsvoorstellen genoemd, waarvan er inmiddels een is afgehandeld en een hopelijk vanmiddag wordt afgehandeld. Ik heb deze twee onder de aandacht gebracht, omdat sindsdien twee omstandigheden nog wat nijpender zijn gebleken dan te voorzien was toen ik na de nacht van 19 op 20 februari de balans opmaakte in dit opzicht.

Met het wetsvoorstel over de griffierechten is 20 mln. op jaarbasis gemoeid. De budgettaire situatie bij Justitie is zodanig dat we echt elke euro moeten omdraaien en dus ook compensatie moeten aangeven voor eventuele tegenvallers door vertraging. Mijn collega van Financiën is niet meer in staat om welk onvoorzien probleem dan ook voor zijn collega's op te vangen. Dat is de reden wat betreft het voorstel over de griffierechten.

We moeten inderdaad nog een ronde maken over tbs met voorwaarden en die zullen we van onze kant zo gauw mogelijk maken. De reden waarom ik dit vraag is dat in de afgelopen maanden weer is gebleken dat er een dringende maatschappelijke behoefte is om meer te werken met het stelsel van voorwaarden dat we met instemming van deze Kamer ook op andere terreinen hebben doorgevoerd, bijvoorbeeld bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Juist in deze politieke situatie kan uitstel met een paar weken een uitstel van verscheidene maanden betekenen. Daarom zou ik het op prijs stellen als deze twee wetsvoorstellen kunnen worden toegevoegd aan de prioriteiten.

De voorzitter: Misschien eerst even over tbs met voorwaarden: wanneer is het antwoord te verwachten? Is daar zicht op?

Minister Hirsch Ballin: De vragen worden vastgesteld in de vergadering.

De voorzitter: Nee, wij wachten op antwoord.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): De vragen zijn toch al doorgegeven?

Minister Hirsch Ballin: Is het verslag al formeel vastgesteld? Ik kijk even naar de ambtenaar naast mij, die deze vraag namens zijn collega's ongetwijfeld goed kan beantwoorden. Ik neem aan dat dit mogelijk is in de komende dagen.

De voorzitter: Misschien kan het intussen telefonisch worden gecheckt op het departement, zodat wij het dadelijk kunnen horen en vervolgens kunnen proberen het kort te sluiten.

Minister Hirsch Ballin: Dat moet binnen de kortste keren kunnen gebeuren.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): Ik ben ook van harte bereid om de minister te helpen met van alles. Wij krijgen dus 5 of 6 juli het wetsvoorstel inzake modern migratiebeleid. Daarna zouden wij nog de voorstellen over tbs met voorwaarden en de griffierechten hebben. Wij hebben er ook nog wat andere kunstjes naast. Ik vind het allemaal prima hoor, maar ik vraag me af of dat allemaal wel gaat lukken.

De voorzitter: Om te bezien of dat realistisch is, probeer ik eerst te achterhalen wanneer wij het antwoord kunnen verwachten. Als wij het antwoord hebben, kunnen wij zien of dat haalbaar is.

Minister Hirsch Ballin: Dat antwoord moet er binnen de kortste keren kunnen zijn. Wellicht zijn er aanstaande dinsdag of volgende week dinsdag nog mogelijkheden.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Het is de vraag of wij mogelijkheden hebben om het antwoord te bekijken.

De voorzitter: Ja, precies. Dat maakt het wat lastig.

Minister Hirsch Ballin: Dat is toch al bekeken?

De voorzitter: Wij hebben het antwoord nog niet. Ik denk dat dit wel van belang is.

Voor de griffierechten geldt simpelweg dat er nog verscheidene problemen liggen in de visie van enkele woordvoerders, zo is mij gebleken. Als wij over twee weken een nader voorlopig verslag uitbrengen en je rekent dan terug met betrekking tot het antwoord, wordt het wel erg krap allemaal.

Minister Hirsch Ballin: Ik hecht hier belang aan, dus eventueel moeten mensen zich vrijmaken om mij 's anderendaags een conceptantwoord voor te leggen. Dat antwoord moet dan één avond later bij de Eerste Kamer kunnen zijn.

De voorzitter: Ik stel voor dat de minister ons zo snel mogelijk informeert, wetende dat wij over twee weken het nader voorlopig verslag uitbrengen met betrekking tot de griffierechten en dat wij zitten te wachten op het antwoord op de vragen over tbs met voorwaarden. Dan kunnen wij in elk geval volgende week bekijken of er ruimte is om dit in te plannen in de agenda, onder andere gezien de beschikbaarheid van woordvoerders. Een probleem daarbij is dat wij ook te maken hebben met verplichtingen in verband met de Raad van Europa. Wij zijn in beginsel bereid om dat te doen, maar het vergt wat duw- en trekwerk.

Minister Hirsch Ballin: Ik zal uiteraard het mogelijke doen. Mochten er tussentijds nog informatieve vragen zijn die niet in de schriftelijke ronde zijn gesteld, dan zijn wij daar uiteraard graag voor beschikbaar. De uiteindelijke politieke beoordeling moet door mij worden gedaan. Dat laat ik niet aan ambtenaren over. Daartoe vervul ik dit ambt. Het voorwerk zal zo snel mogelijk worden gedaan. Er wordt nu gebeld over de planning met betrekking tot de vragen over tbs met voorwaarden. De Kamer kan op heel korte termijn het antwoord daarop verwachten.

De voorzitter: Dat is prima.

Wij komen nu bij het ontwerpbesluit. De reden om dat met de minister te bespreken is vooral gelegen in de voorgeschiedenis. Wij hebben in het verleden een aantal malen met de voorganger van deze minister, de heer Donner, en met deze minister gecorrespondeerd over de gang van zaken rond de gerechtelijke indeling. Wij constateren dat er opnieuw een ontwerpbesluit is voorgehangen om hetgeen als een tijdelijke maatregel was bedoeld weer te verlengen in het zicht van het Wetsvoorstel tot wijziging van de rechterlijke indeling dat naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de gerechtelijke organisatie nu bij deze Kamer voorligt. Wij hebben telkens Kamerbreed in de commissie met enige bedenkingen gekeken naar de gang van zaken. De teneur van de vragen die in het verleden zijn gesteld en van de opmerkingen die door de commissie zijn gemaakt, is steeds geweest dat het toch wat vreemd is als de Raad voor de rechtspraak de facto de Wet op de rechterlijke indeling wijzigt met deze besluiten. De minister en zijn voorganger hebben steeds gezegd dat dit echt niet aan de orde is, dat het hier gaat om tijdelijke maatregelen en dat de rechterlijke indeling niet materieel wordt gewijzigd. Het gevoelen van de commissie is toch dat dit feitelijk wel is gebeurd en dat dit voorbereidingen waren op het voorliggende wetsvoorstel.

Wij hebben ons er herhaaldelijk aan geërgerd dat de positie van de Eerste Kamer werd veronachtzaamd door in de praktijk al in vergaande mate vooruit te lopen op wetsvoorstellen die hier nog moesten worden behandeld. Dit geldt niet alleen voor onderwerpen van Justitie, of eigenlijk nog minder voor onderwerpen van Justitie dan van andere departementen. Ik refereer aan de Wet op de jeugdzorg en er zijn er nog meer te noemen. Ook als ik afga op de geluiden die ik in mijn eigen werkomgeving in Oost-Nederland hoor, heb ik de indruk dat de rechterlijke macht al doet alsof het wetsvoorstel dat hier nog moet worden behandeld, al is afgehandeld. Wij voelen ons geroepen om niet alleen de positie van deze Kamer, maar de parlementaire mores in het algemeen toch enigszins te beschermen.

Wij hadden er behoefte aan om hierover toch nog eens met de minister van gedachten te wisselen. Wij hebben eerder overwogen om dat plenair te doen. Wij hebben ons afgevraagd of wij het bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de modernisering van de rechterlijke macht aan de orde zouden stellen. Wij hebben er uiteindelijk voor gekozen om het te doen in de vorm van een commissieoverleg, om het niet onnodig zwaar te maken, maar er wordt door de commissie wel zwaar aan getild dat het op deze wijze is gelopen. Zij krijgt toch de stellige indruk dat de Raad voor de rechtspraak en het departement simpelweg bezig zijn geweest om met alle voorgaande besluiten – om te beginnen met het civiel recht en daarna kwam het strafrecht, etc. – met voorbijgaan aan de positie van het parlement voldongen feiten te scheppen die wij dan nu mogen zegenen, en daar zijn wij gewoon niet gelukkig mee.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik begrijp uw opmerkingen. Uiteraard plaatsen deze mij voor de vraag of dit anders had gekund. Het is en blijft waar dat iets pas onherroepelijk is op het moment dat een wet is aanvaard die de wijziging van de rechterlijke indeling definitief maakt. Er kan dus nog een negatief besluit volgen, zij het tegen een hoge prijs. Ik ben mij er wel van bewust dat er is en wordt geanticipeerd op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel inzake de evaluatie van de modernisering rechterlijke organisatie.

Het eerste onderdeel van de verklaring die ik hiervoor moet geven, is dat de verwachting was dat de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer zo snel zou lopen dat het wetsvoorstel inclusief de behandeling door de Eerste Kamer op 1 juli 2010, dus over twee weken, in werking zou kunnen treden. Die datum is niet gehaald doordat de behandeling in de Tweede Kamer langer heeft geduurd. Hoe komt het dat het in de Tweede Kamer lang heeft geduurd? Dat is een ander onderwerp van gesprek. Ik zal het meer in het algemeen zeggen. Waar wij tegenaan lopen, wat voor deze Kamer een onbevredigende situatie creëert en voor mij ook, want ik had het natuurlijk ook liever anders gezien, is dat de formele wetgeving feitelijk zo rigide is dat maatschappelijke ontwikkelingen pas jaren nadat er een acute noodzaak is gebleken, leiden tot nieuwe wetgeving. Dat zit voor een deel in de voorbereidingsprocedures en de zeer langdurige overlegtrajecten die wij hebben voor wetgeving. Dat zit ook deels in de manier waarop wij wetgeving presenteren. Dat zeg ik met in het achterhoofd hetgeen ik weet op grond van de rechtsvergelijking op het gebied van publiekrecht. Daar is Nederland wel vrij bijzonder in.

Ik ben altijd in stille bewondering, die ik soms ook uit, voor de fantastische verhandelingen die de mensen ter linkerzijde van mij schrijven ter onderbouwing van wetsvoorstellen. Het zijn echt juwelen van toelichting die de medewerkers van het ministerie van Justitie maken, vaak ook met een beschrijving van de historische context, enz. Anderen laten dat niet op zich zitten en gaan er even grondig op reageren. Dat betekent dat er al met al een heleboel tijd nodig is in ons wetgevingsproces. Daarin is Nederland vrij bijzonder, ook in vergelijking met andere landen met een bicameraal stelsel.

Intussen is er al jaren een gebrek aan zittingscapaciteit bij het Amsterdamse hof en is er in feite al jaren de behoefte om Utrechtse zaken te laten behandelen door een ander hof. De discussie is dan of dat andere hof het Arnhemse hof moet zijn of dat moet worden gedacht aan het perspectief van een samengaan tussen Utrecht en Flevoland dat zich op een aantal gebieden voltrekt, terwijl Flevoland onder het gerechtshof in Leeuwarden valt. Anderen zeggen vervolgens dat Leeuwarden erg ver is voor Almere en zeker voor Utrecht. Bovendien is Leeuwarden erg klein aan het worden. Terwijl het hof van Amsterdam zwaar overbelast is, is bij het gerechtshof in Leeuwarden de situatie ontstaan dat men onder de kritische grens dreigt te zakken. Ik schrijf in de stukken altijd «dreigt te zakken», want als wij stellen dat het eronder is gezakt, krijgen wij vervolgens de vraag hoe wij deze situatie, dat het onder de kritische grens is gezakt, ook maar een dag kunnen laten voortbestaan, en dan zijn wij weer terug bij af. Ik probeer maar een openhartig antwoord te geven op de heldere vragen.

Dan is ook de vraag aan de orde of Zwolle de zetel moet worden van een gecombineerd gerechtshof van Arnhem en Leeuwarden. De burgemeesters van Leeuwarden en Arnhem zeggen dan dat het een ernstig verlies zou zijn voor de aanwezigheid van de rechtspraak als het hof naar Zwolle zou gaan. Dan kiezen wij voor een benadering met een gerechtshof dat op twee of drie plaatsen zitting kan houden. Daarvoor zijn goede argumenten in de nieuwe benadering van meer zetels binnen één rechterlijk college, maar dan zijn wij wel drie jaar verder, terwijl het probleem ten aanzien van Utrecht is blijven bestaan.

Er valt nog een heleboel aan deze geschiedenis toe te voegen. Er is dus sprake van spanning tussen de feitelijke rigiditeit van onze wetgeving op het punt van de rechterlijke indeling en de verdeling van de schaarse zittingscapaciteit over het aantal zaken. Het betreft een spanning tussen de maatschappelijke noden die dringend aan de samenleving verschijnen en de rigiditeit die onze formele wetgeving eigen is, ook door de manier waarop wij de wetgeving hebben ingericht, deze uitvoeren en de besluitvorming organiseren.

De voorzitter: Ik herken het beeld, maar ik constateer dat wat u zegt, onze vrees alleen maar bevestigt. Toen destijds werd besloten om een beroep te doen op de tijdelijke maatregel, was namelijk al voorzienbaar dat de rechterlijke indeling gewijzigd moest worden. Op het moment dat van de zijde van het departement en de Raad voor de rechtspraak het antwoord komt dat dit alleen maar tijdelijk is, is dit antwoord dus niet gebaseerd op de feiten die toen ook al voorlagen. Dan ben ik geneigd om het volgende te zeggen. Zeg dan tegen de Kamer: luister eens, wij weten dat wij gebruikmaken van een bevoegdheid die daar eigenlijk niet voor gegeven is, maar wij zitten in de dwangpositie die nu geschetst wordt. Laat ons dan maar van die bevoegdheid gebruikmaken om werkendeweg naar die nieuwe rechterlijke indeling te komen. Dat zou niet de koninklijke, maar wel een elegante weg zijn geweest. Wij hebben echter in 2005 en 2006 antwoorden gekregen, terwijl wij allemaal al aanvoelden dat dit toch zou gebeuren. De problemen die de minister schetst, kenden wij namelijk al uit allerlei andere bronnen. Zo dienen de raad en de regering naar onze smaak niet met het parlement om te gaan.

Minister Hirsch Ballin: Ik wil daar een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Het antwoord dat het maar tijdelijk is, is formeel juist. Het kon ook alleen maar tijdelijk zijn. In die zin kon er geen ander antwoord worden gegeven. Desalniettemin neem ik graag ter harte wat u daarover zegt. Wij nemen er nota van dat het goed is om in dit soort situaties uit te spreken dat wij voorzien dat een definitieve oplossing in het verlengde moet liggen van wat op formele gronden alleen tijdelijk kan zijn. Op het moment dat door mijn voorganger en mij werd geantwoord dat dit alleen tijdelijk was en dat de echte wetgeving nog moest komen, was de discussie over de alternatieven nog niet ten einde gevoerd. De noodzaak om het tijdelijke definitief te maken is ook gaandeweg duidelijker geworden. Degene met een lang ambtelijk geheugen tekende daarbij aan dat er in 2006 nog een sprankje hoop was dat het wel weer zou overgaan. Als dat was gebeurd, had het ook anders kunnen uitpakken. Ik heb zelf met dit onderwerp te maken gehad vanaf september 2006. Vanaf 2007 hebben wij nog een paar jaar de discussie gehad over de vraag hoe de kaart eruit moest zien. Wat ik net zei over Leeuwarden, Arnhem, Zwolle, Utrecht en alternatieve benaderingen blijft een rol spelen totdat het is getrancheerd. Dat geldt ook voor het idee dat Utrecht misschien wel weer naar een van de Randstedelijke ressorts zou kunnen, omdat het oostelijke ressort voldoende volume zou krijgen en dergelijke. In die zin was het niet alleen een formele tijdelijkheid, maar wel een patroon waarin zich gaandeweg de conclusie heeft verdicht. Ik had zelf ook graag eerder conclusies getrokken, maar je moet recht doen aan alle vereisten van overleg met de Raad voor de rechtspraak, de verschillende rechtscolleges, enz.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Ik had mij voorgenomen om alleen maar te luisteren, gelet op mijn vorige pet, die ik ruim drie jaar geleden heb weggegooid, maar ik zal toch maar iets zeggen. Is het de minister bekend dat de Raad voor de rechtspraak al vooruitloopt op de verandering van de gerechtelijke kaart, waarvoor nog niet eens een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voorligt?

Minister Hirsch Ballin: Ik weet niet wat mevrouw Quik met «vooruitlopen» bedoelt. Misschien bedoelt zij daarmee dingen die mij onbekend zijn. Er is intussen in de Tweede Kamer gesproken over de brief over de gerechtelijke kaart. Daarover is Kamerbreed, inclusief de SP-fractie, een motie aangenomen die steun geeft aan de benadering van een beperkt aantal rechtsgebieden; tien in getal. Ik juich het toe als de Raad voor de rechtspraak daarmee rekening houdt. Er is sprake van budgettaire en personele krapte. Het is niet alleen een kwestie van weinig geld. Zelfs als het geld nog steeds aan de bomen zou groeien, zouden wij nog niet voldoende opgeleide rechters hebben. Mevrouw Quik weet welke professionele eisen daarvoor gelden, als ik mag refereren aan de situatie van meer dan drie jaar geleden. Wij kunnen het ons niet veroorloven om in afwachting van de behandeling van wetsvoorstellen situaties te laten voortbestaan waarin sommige rechters het werk niet aankunnen, en andere ruimte hebben om werk te doen dat zij niet kunnen doen. Het is prima dat er in die zin vooruit wordt gedacht.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Daar zijn ook andere oplossingen voor. Je kunt met personeel schuiven. Iedere rechter is tegenwoordig in het hele land bevoegd.

Minister Hirsch Ballin: Ja, maar dan zit je met ondersteunend personeel, het verplaatsen van zaken en dergelijke. Binnen grenzen kan dat, maar niet eindeloos.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Ik kan me voorstellen dat, als het niet controversieel zou zijn, je daar tot op zekere hoogte op vooruit loopt. Ik heb echter begrepen dat de NVvR er helemaal niet zo gelukkig mee is. Dan denk ik: wat zitten wij hier nog te doen? Tegen de tijd dat wij aan zet zijn, is het rond.

Minister Hirsch Ballin: Er gebeurt niets dat buiten de huidige wettelijke kaders om gaat. Als u bedoelt met anticiperen dat de wet niet wordt nageleefd, dan is dat niet het geval. Wat wel gebeurt, is dat in de toedeling van zaken over mensen en bij de bouwplannen en dergelijke wordt vermeden dat we geld uitgeven terwijl we zien aankomen dat dit over een of twee jaar weggegooid geld is. Dat kunnen we ons echt niet veroorloven. Ik zeg dit ook maar even in deze vergadering, niet wetend of dit openbaar of besloten is. De budgettaire situatie waarmee wij bij Justitie worden geconfronteerd en waarmee ook de Raad voor de rechtspraak zal worden geconfronteerd, zal niet meevallen maar zwaar tegenvallen ten opzichte van alles wat de afgelopen weken over de tafel is gegaan. We kunnen ons echt niet veroorloven dat er, omdat we niet alleen de wet willen respecteren, maar zelfs willen doen alsof er helemaal nog niet wordt gedacht over een toekomstige situatie, dingen worden gedaan die uiteindelijk weggegooid geld zullen blijken te zijn.

De wet wordt nageleefd. Er wordt in praktische zin geanticipeerd door het creëren van werkverbanden. Dat is zeer wenselijk en noodzakelijk. De NVvR is geenszins principieel tegen de veranderingen. Ik heb onlangs nog met een delegatie van de NVvR gesproken. De NVvR is een soort vakbond van rechters, maar bij rechters moet het natuurlijk netter heten. Natuurlijk maakt deze zich druk om reistijden, verplaatsingen en dergelijke. Daar zullen we mee spreken. Dat zal met veel zorgvuldigheid gebeuren. De NVvR heeft een bestuur dat zich zeer bewust is van de verantwoordelijkheden en dat niet principieel tegen datgene wat we nu in gang hebben gezet is.

De voorzitter: Ik denk dat niemand het de minister euvel zal duiden als hij geen geld uitgeeft voor iets wat later toch niet door blijkt te gaan. Daarover zal hij in deze commissie waarschijnlijk geen problemen hoeven te verwachten. Ik dank de minister en de hem vergezellende ambtenaren voor de toelichting en de aanwezigheid en ik wens hem veel succes bij de plenaire behandeling van de Rijkswet inzake het Nederlanderschap.

Minister Hirsch Ballin: Hartelijk dank. Er wordt snel gewerkt aan de memorie van antwoord over tbs met voorwaarden.


XNoot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Van de Beeten (CDA) voorzitter, Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), De Graaf (VVD), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Westerveld (PvdA) vicevoorzitter, Staal (D66), Franken (CDA), Van Bijsterveld (CDA), Janse de Jonge (CDA), Duthler (VVD), Haubrich-Gooskens (PvdA), De Vries (PvdA), Ten Horn (SP), Peters (SP), Quik-Schuijt (SP), Lagerwerf-Vergunst (CU), Böhler (GL), (CDA), Strik (GL), Koffeman (PvdD) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

Naar boven