31 936 Luchtvaartbeleid

Nr. 571 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2018

Uw Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de stappen die gezet worden in de civiel-militaire samenwerking met betrekking tot het beheer van het Nederlandse luchtruim (Kamerstuk 31 936, nr. 399 en nrs. 440). Zo is in april 2017 de dienstverlening aan het militaire vliegverkeer in het hogere luchtruim (boven 24.500 voet, d.w.z. ca. 7,5 km) overgedragen aan het Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC). Daarnaast is in december 2017 voor het lagere luchtruim een grote stap gezet in de samenwerking tussen Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) door het realiseren van de colocatie op Schiphol-Oost. Vanaf dat moment zijn LVNL en CLSK schouder-aan-schouder op één locatie luchtverkeersdiensten gaan verlenen. Deze stappen hebben al een eerste bijdrage geleverd aan een efficiënter en effectiever beheer van het Nederlandse luchtruim.

Na de realisering van de colocatie hebben LVNL en CLSK, in samenspraak met ons beider ministeries, in 2018 de mogelijkheden van verdere intensivering van hun samenwerking verkend. Resultaat van deze verkenning is dat beide organisaties de wens hebben uitgesproken de komende paar jaar toe te werken naar volledige integratie van de gezamenlijke dienstverlening binnen de LVNL-organisatie. Daarmee zal ook voor het lagere luchtruim (beneden 24.500 voet) sprake zijn van één (civiel-militaire) luchtverkeersleidingsorganisatie.

LVNL en CLSK hebben het resultaat van hun verkenning zeer recent aan ons beiden toegelicht. Wij staan in principe positief ten opzichte van de voorgestelde ontwikkelrichting. Volledige integratie biedt naar de mening van beide organisaties de beste garantie op een zo efficiënt en effectief mogelijk beheer en gebruik van het luchtruim, op gegarandeerde dienstverlening van civiel en militair vliegverkeer en op borging van de grondwettelijke taken van Defensie.

Wij hebben daarom beide organisaties gevraagd dit gezamenlijk voornemen verder uit te werken en in de vorm van een uitgewerkt programmaplan ter besluitvorming aan ons voor te leggen in het tweede kwartaal van 2019. Uw Kamer zal van de voortgang op de hoogte worden gehouden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Staatssecretaris van Defensie, B. Visser

Naar boven