Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 februari 2018
Per brief ontving ik uw verzoek om beantwoording van de vraag die het lid Gijs van
Dijk tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 24 januari 2018 heeft gesteld (Handelingen
II 2017/18, nr. 43, Regeling van werkzaamheden). De heer Gijs van Dijk heeft gevraagd om voor aanvang van het AO arbeidsmarktbeleid
een brief te ontvangen over het bericht «Flexkracht blijf een optie», gepubliceerd
in de Telegraaf van 24 januari 2018. Hieronder treft u mijn antwoord aan.
Het artikel van de Telegraaf bericht over een uitgeschreven aanbesteding voor het
inhuren van schoonmakers voor de RSO via een uitzendconstructie. Door de voorzitter
van de Ondernemersorganisatie Schoonmaak- & Bedrijfsdiensten (OSB) wordt te kennen
gegeven dat de aanbesteding haaks staat op mijn beleid om zoveel mogelijk schoonmaakmedewerkers
in vaste dienst te nemen. Deze berichtgeving is onjuist.
De schoonmakers komen tot eind 2020 gefaseerd, op basis van aflopende schoonmaakcontracten1, in dienst van de rijksoverheid conform de met de bonden gemaakte afspraken. Inmiddels
hebben 729 schoonmaakmedewerkers deze stap gemaakt. Dit aantal zal de komende jaren
verder toenemen. Lopende contracten met uitzendbureaus hebben geen invloed op het
al dan niet in dienst komen bij de RSO.
De aanbesteding in kwestie is alleen gericht op het kunnen inhuren van uitzendkrachten
ten behoeve van de beperkt voorkomende situaties waarin de eigen medewerkers ziek
of met verlof zijn (zoals bijvoorbeeld kortdurend in de vakantieperiodes of tijdens
scholing) en dit intern door eigen schoonmaakmedewerkers niet opgevangen kan worden.
Voor het intern opvangen van openvallende uren is bovendien inmiddels een eigen flexibele
schil door de RSO opgericht waardoor, bovenop de overgenomen schoonmaakmedewerkers,
26 extra schoonmaakmedewerkers in dienst van het Rijk zijn gekomen. Dit om de inzet
van uitzendkrachten zoveel mogelijk te beperken.
Ik ga er vanuit dat ik hiermee uw vraag afdoende heb beantwoord. Verder verwijs ik
u naar mijn beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Kent over hetzelfde onderwerp
(Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1132).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees