31 371
Kredietcrisis

nr. 128
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 februari 2009

Mede namens de minister-president zend ik u hierbij een toelichting op de inzet van het kabinet betreffende de inrichting van het internationale financiële stelsel. Ook gaat de brief in op de voortgang en inhoud van de G20 werkgroepen.

Met deze brief wordt aan het verzoek van de Kamercommissie Financiën voldaan (ref. de procedurevergadering van 28 januari 2009).

De minister van Financiën,

W. J. Bos

Kabinetsinzet over de inrichting van het Internationale Financiële Stelsel

1. Introductie

In de procedurevergadering van 28 januari 2009 heeft uw Commissie verzocht om geïnformeerd te worden over een integrale kabinetsinzet over de inrichting van het internationale financiële stelsel. Ook verzocht u om op de hoogte gesteld te worden van de voortgang en inhoud van de G20 werkgroepen. Met deze brief wordt aan dit verzoek voldaan.

De huidige inzet van het kabinet in de internationale discussie is gebaseerd op het Nederlandse non-paper: Reshaping the international financial system. Dit paper werd op 5 november 2008 ter voorbereiding van de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie naar de Tweede Kamer gestuurd (bijlage 1).1

Het kabinet hecht groot belang aan de hervorming van het internationaal financieel stelsel. De afgelopen maanden heeft Nederland daarom een actieve bijdrage geleverd bij expertinstellingen, fora, G20 werkgroepen en in bilaterale contacten, om zodoende steun te verwerven voor de Nederlandse inzet.

In deze brief wordt op basis van de hoofdlijnen van hetnon-paper ingegaan op de Nederlandse inzet, waarbij aangegeven wordt bij welke instellingen de discussie speelt en hoe de discussie verloopt.

Voor de volledigheid willen wij u informeren dat parallel een apart traject loopt ten behoeve van het opstellen van een visie op de toekomst van de financiële sector in Nederland. Hier is ook door uw Kamer in een brief van 4 december 2008 om verzocht. Er vinden op dit moment verschillende analyses plaats die van belang zijn voor de inrichting van de financiële sector, waarbij ook externe expertise en inzichten worden betrokken. De gedachtevorming levert input op voor een visie op de toekomst van de Nederlandse financiële sector. Het streven is om deze visie voor het zomerreces aan de Kamer te sturen. Tegen die tijd zullen ook de banken hun onderzoekstraject onder leiding van de heer Cees Maas inzake lessen en adviezen hebben afgerond. Het vestigingsklimaat zal tevens worden betrokken bij de totstandkoming van een visie op de toekomst van de financiële sector.

In het internationale debat ligt het accent op maatregelen om de recessie te bestrijden. Het terugbrengen van het vertrouwen in het financiële stelsel vergt dat ook spoedig en op geloofwaardige wijze voortgang wordt geboekt bij de versterking van toezicht en regelgeving. Onzes inziens dient de discussie zich daarom zowel te richten op het bestrijden van de recessie als op hervorming van de internationale financiële architectuur. Hierbij dient het stellen van diepere vragen over bijvoorbeeld de publieke belangen in de financiële sector, hoe deze moeten worden geborgd, welke instrumenten de overheid tot zijn beschikking heeft en hoe weer een juiste balans gevonden tussen markt en overheid gevonden wordt, niet geschuwd te worden. Het Kabinet zal hier aandacht voor blijven vragen.

2. Doelstellingen en prikkels van financiële instellingen beter richten op stabiliteit

De vijf relevante aanbevelingen uit het non-paper, gericht op de bevordering van de lange-termijn stabiliteit, zijn onderwerp van discussie in de verschillende expertinstellingen, zoals het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS), het Financial Stability Forum (FSF), de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO), de OESO en in de eerste werkgroep van de G20.

Een van de aanbevelingen uit het non-paper richt zich op de rol van beloningsstructuren in de financiële sector. Nederland levert, onder meer door het opstellen van een non-paper over dit onderwerp (bijlage 2) een substantiële bijdrage aan de internationale discussie op dit vlak.1 Het thema wordt nu nadrukkelijk opgepakt in de relevante internationale fora. Het FSF zal naar verwachting voor de zomer met high level principleskomen over waar het beloningsbeleid bij financiële instellingen aan zou moeten voldoen. In Nederland ontwikkelen DNB en AFM eveneens principes voor een duurzaam beloningsbeleid dat in de toekomst nadrukkelijker onderwerp van prudentieel toezicht zou zijn. Nederland zal internationaal voorop blijven lopen op dit gebied, ondermeer door een consis-tente inbreng in de verscheidene internationale werkgroepen die zich hiermee bezig houden.

Het BCBS heeft in januari 2009 enkele nuttige voorstellen over de verbetering van het risicomanagement van financiële instellingen gedaan, die input vormen in de G20 werkgroep over dit onderwerp. Nederland bevordert de uitwerking en implementatie van deze voorstellen, waarbij onze aandacht met name uitgaat naar de checks & balances in de organisatiestructuren van de financiële instellingen. Daarbij loopt op dit moment een consultatie over voorstellen om het toezichtsraamwerk (Basel II) verder te versterken.

De Europese Unie loopt voorop in de discussie over de hervorming van de kredietbeoordelaars (CRAs). Binnenkort zal er in de Ecofin gesproken worden over een voorstel dat naar verwachting zal bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van ratingactiviteiten onder meer door verplichte registratie, intensief toezicht en meer transparantie. Ook is er recentelijk besloten tot een aanscherping van de kapitaalrichtlijn (CRD) waaronder op het terrein van securitisatie en liquiditeitstoezicht.

3. Versterken van het Europese toezicht

Het versterken van de internationale samenwerking inzake toezicht kan een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van het internationaal financiële stelsel. Uiteindelijk is daartoe een mondiale aanpak nodig. Europa kan echter een voortrekkersrol vervullen, omdat binnen Europa afspraken hierover sneller kunnen worden gerealiseerd en er reeds sprake is van een bestaande infrastructuur.

Conform het non-paper is de inzet van Nederland dat er een ambitieus einddoel moet worden geformuleerd van een Europees systeem van financieel toezichthouders. Dit systeem zou betekenen dat op het gebied van prudentieel toezicht een vergelijkbare samenwerking tot stand komt als in het Europees systeem van centrale banken. In dit systeem wordt beleidsvorming en regelgeving op Europees niveau gecombineerd met uitvoering van het dagelijks toezicht door de nationale toezichthouders dicht bij de financiële instelling. Belangrijke stap daarbij is harmonisatie van de toezichtspraktijk, waarbij Nederland pleit voor een scheiding tussen prudentieel toezicht en gedragstoezicht. Nederland heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de Europese discussie. Bijgevoegd vindt u een notitie met een nadere uitwerking van de achtergronden in de discussie (bijlage 3).1

In Europa vervult de onafhankelijke High Level Group on Financial Supervision, opgericht op initiatief van de Commissie, die onder leiding van Jacques de Larossière2 staat, een belangrijke rol. Deze werkgroep Larossière zal advies uit moet brengen over de toekomst van het Europees toezicht. Dit rapport zal naar verwachting op 27 februari verschijnen. Begin maart zal de Commissie een eerste reactie publiceren, waarna het rapport besproken zal worden in de Voorjaarsraad. Naar aanleiding van die discussie zal het rapport in de periode daarna nog verder worden besproken.

Reeds in gang gezet is de versterking van de huidige samenwerking binnen zowel de EU als wereldwijd via oprichting en versterking van de zogenaamde colleges of supervisors. Zowel binnen de EU als het FSF zijn afspraken gemaakt voor de oprichting van deze colleges, voor de grote grensoverschrijdende financiële instellingen. De colleges komen bij elkaar op uitnodiging van de thuis-toezichthouders, en bestaan uit de belangrijkste nationale toezichthouders. Nederland ijvert voor snelle voortgang bij het oprichten en goed laten functioneren van de colleges of supervisors.

4. Institutionele versterking van het IMF

Financiële stelsels zijn bijna volledig geglobaliseerd. Dit brengt met zich mee dat problemen zich snel kunnen verspreiden over de hele wereld. De huidige financiële crisis is daarvan het beste voorbeeld. Deze verwevenheid van financiële stelsels vraagt om een multilaterale instelling die zich toelegt op mondiale financiële stabiliteit. Zoals aangegeven in het non-paper Reshaping the international financial system is het IMF de organisatie die over de grootste legitimiteit beschikt en het meest geschikt is om deze functie te vervullen. Het vrijwel universele lidmaatschap van het IMF, zijn bestaande kiesgroepstructuur en de aanwezigheid van opkomende economieën en ontwikkelingslanden in de IMF Board geven het IMF een zeer sterke legitimiteit.

Er is de afgelopen maanden veel veranderd en het IMF heeft een centrale rol ingenomen bij het bestrijden van de crisis. Het IMF heeft zijn leden bijgestaan met adviezen over het aanpakken van de problemen in de financiële sector en over het nemen van stimuleringsmaatregelen.

Verder heeft het IMF landen die in betalingsbalanscrisis raakten bijgestaan met programma’s en middelen. Dit is essentieel voor het waarborgen van internationale monetaire en financiële stabiliteit. Hoewel het IMF voorlopig nog over voldoende middelen beschikt, wordt er momenteel gekeken naar de noodzaak voor een middelenuitbreiding. Het is het van groot belang om zeker te stellen dat het IMF over voldoende middelen blijft beschikken en het Kabinet zal hierbij pleiten voor een multilaterale oplossing om te voorkomen dat het IMF te afhankelijk wordt van een klein aantal bilaterale donoren. Inmiddels steunt Europa unaniem een uitbreiding van de New Arrangements to Borrow (NAB)1, een heldere, multilaterale oplossing. Omdat een uitbreiding van de NAB tijd kost, kunnen bilaterale leningen, zoals de onlangs met Japan overeengekomen lening van maximaal USD 100 miljard, op de korte termijn een overbruggingsoplossing bieden. Verder is het Kabinet van mening dat het goed zou zijn als het IMF zo vroeg mogelijk betrokken wordt bij crises. Op die manier wordt voorkomen dat problemen buiten proporties groeien in de aanloop naar een crisis en kan volstaan worden met kleinere financieringspakketten en minder ingrijpende beleidsmaatregelen. Het IMF zet voorzichtige eerste stappen op dit terrein door preventieve Stand-by Arrangements af te sluiten met verhoogde toegang. Het lijkt mij verstandig om een nieuw preventief instrument in het leven te roepen dat specifiek bedoeld is voor het afwenden van crises. De noodzaak tot instelling van een dergelijk preventief instrument ligt mede dankzij de Nederlandse bewindvoerder bij het IMF inmiddels duidelijk op tafel en zal naar verwachting binnen afzienbare tijd besproken worden in de IMF Board. De recente aanpassing van de modaliteiten van de Exogene Schokken Faciliteit is in deze context een duidelijke verbetering van het leeninstrumentarium voor lage-inkomenslanden.

Daarnaast hebben de recente ervaringen ons erop gewezen dat er een grote behoefte is aan een multilaterale instelling die zich bezighoudt met het reduceren van het risico op (mondiale) financiële crises. Het IMF zou deze rol moeten vervullen. Het IMF moet macro-economische en financiële risico’s identificeren en bijdragen aan het verhelpen van deze risico’s. Hiervoor moet de effectiviteit van de bilaterale, regionale en multilaterale surveillance verbeterd worden. Om de dekking van de IMF surveillance van financiële stelsels te verbeteren heeft Nederland ervoor gepleit om Financial Sector Assessment Programs (FSAPs) verplicht te stellen. Tijdens de Washington-top van november 2008 hebben alle G20-landen toegezegd om een dergelijke FSAP te ondergaan. Om zeker te stellen dat ook in de toekomst alle systeemrelevante landen FSAPs zullen blijven ondergaan, blijft Nederland aandringen op het verplichtstellen hiervan, in ieder geval voor systeemrelevante landen. Ook zouden de reeds verplichte artikel iv consultaties FSAP aanbevelingen moeten opvolgen om te controleren of deze ook echt geïmplementeerd worden. Binnen het IMF wordt momenteel gediscussieerd over deze en andere maatregelen om de financiële sector surveillance te verbeteren. Verder zou er beter en creatiever nagedacht moeten worden over hoe landen overgehaald kunnen worden om IMF-advies op te volgen.

Om ervoor te zorgen dat alle gaten op het gebied van mondiale financiële stabiliteit worden gedicht heeft Nederland ervoor gepleit om andere organisaties en fora onder de paraplu van het IMF te brengen. Dit zou de coherentie van aanbevelingen en richtlijnen verbeteren en zou voorkomen dat de macrogevolgen van microaanbevelingen over het hoofd gezien zouden worden. Dit voorstel bleek voor veel landen een brug te ver en is daarom niet overgenomen door de G20. Wel werken het Financial Stability Forum (FSF) en het IMF momenteel aan een gezamenlijk Early Warning System dat vroegtijdige waarschuwingen moet afgeven op het moment dat er in de wereldeconomie onevenwichtigheden opbouwen. Het IMF heeft hierbij nadrukkelijk de taak gekregen om de risico’s te benaderen vanuit een macro-invalshoek.

5. G20 werkgroepen

Achtergrond

Toen najaar 2008 duidelijk werd dat de kredietcrisis niet alleen in de Verenigde Staten maar wereldwijd grote economische gevolgen had, ontstond behoefte aan spoedoverleg op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders. De samenstelling van de G7/G8 werd onvoldoende representatief bevonden. De Amerikaanse regering besloot voor het uitnodigingsbeleid aan te haken bij de samenstelling van het G20-overleg van ministers van Financiën, eind jaren negentig samengesteld naar aanleiding van de Aziatische crisis. De topbijeenkomst van 15 november in Washington was in formele zin geen G20-bijeenkomst, ook omdat die groep eenvoudigweg op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders niet bestaat. Dit gaf ook de flexibiliteit om ook de regeringsleiders van andere belangrijke spelers op de financiële markten en in de wereldeconomie, zoals Spanje en Nederland, uit te nodigen.

Voor de «London Summit on Stability, Growth and Jobs» is een zelfde aanpak gekozen: de Top wordt door gastheer VK niet als G20-top aangekondigd. Het is duidelijk dat de vormgeving van het mondiale overleg over de economie zich nog enigszins verder zal moeten uitkristalliseren. Minister-President Balkenende heeft recentelijk de uitnodiging ontvangen voor de London Summit.

De Top van Washington deed echter wel aan de G20 ministers van Financiën, die daarvoor de nodige structuren hebben, het verzoek om een belangrijk deel van de inhoudelijke voorbereiding op zich te nemen. Nederland is zoals bekend niet rechtstreeks in de G20 ministers van Financiën vertegenwoordigd. Het laat wel via de Europese instellingen (raadvoorzitterschap en Commissie) zijn stem horen. Een inzet op een formeel lidmaatschap van de G20 wordt overwogen.

5.1. Voortgang G20 werkgroepen

Ter voorbereiding van de Top van Londen (London Summit) komen de G20 ministers van Financiën op 14 maart bijeen. De bijeenkomst van ministers van Financiën wordt voorbereid in vier G20 werkgroepen.

De G20 werkgroepen hebben de 47 actiepunten van de top van Washington (verslag aan de Tweede Kamer d.d. 19 november 2009) als uitgangspunt genomen. De aanbevelingen die betrekking hebben op handel en macro-economisch beleid worden niet door de werkgroepen behandeld, maar direct door de G20 deputies. Gezien het thema voor de London Summit «jobs, growth and stability» en haar prioriteiten (de macro-economische respons, financiële markten, en internationale architectuur), wordt duidelijk dat het werk van de vier werkgroepen slechts een deel is van hetgeen in Londen aan bod zal komen.

De rol van de werkgroepen is meervoudig: i) het samenbrengen van bestaande hervormingstrajecten en het identificeren van gaten in lopende hervormingen; ii) het geven van politiek momentum aan bestaande en nieuw-gestarte hervormingstrajecten; en iii) in sommige gevallen, het vergroten van de legitimiteit van de hervormingen die in expertinstellingen voorbereid worden.

De technische uitwerking van de aanbevelingen die in de verklaring van de Top van Washington aan de orde komen, vindt niet plaats in de werkgroepen, maar in de expertinstellingen. Zo wordt er in het BCBS onder andere gewerkt aan de uitwerking van aanbevelingen omtrent de kapitaalstandaarden, het managen van liquiditeitsrisico’s, het beperken van procycliciteit en het ontwikkelen van best practices met betrekking tot beloningsbeleid. Evenzo geldt dat de International Accounting Standards Board (IASB) zich bezig houdt met het uitwerken van aanbevelingen omtrent de waarderingsproblemen van illiquide assets, het consolideren van verplichtingen buiten de balans en het geven van inzicht in complexe financiële producten. Daarnaast zijn nog op verschillende andere specifieke aanbevelingen het Financial Stability Forum, de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) en de Financial Action Task Force (FATF) bezig. De bedoeling is dat het resultaat van al deze werkzaamheden weer samenkomt in de voortgangsrapporten van de werkgroepen aan de bijeenkomst van de G20 Ministers van Financiën. Interim rapporten zijn reeds begin februari besproken door de G20 deputies en worden op dit moment verder uitgewerkt.

Overigens heeft de G20 eind januari 2009 besloten dat aan de werkgroepen tevens tevens kan worden deelgenomen door een aantal experts, niet noodzakelijk afkomstig uit de G20 landen. De experts betreffen bijvoorbeeld de vertegenwoordigers van eerder genoemde expertinstellingen, het IMF, de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDBs), en de OESO. Nederland is dus niet «politiek» vertegenwoordigd bij de werkgroepen. Zo is President Wellink uitgenodigd om deel te nemen aan werkgroep 1, uit hoofde van zijn voorzitterschap van het BCBS, en mag Nederland een bijeenkomst van werkgroep 4 bijwonen, als vertegenwoordiger van donor-landen.

Nederland brengt zijn standpunten over de inhoudelijke onderwerpen van de werkgroepen dus in via verschillende kanalen, zoals: i) het Europese afstemmingsproces, via het EFC en de Ecofin; ii) het insteken van onze meningen bij de voorzitters van de werkgroepen en de G20 voorzitter; en iii) via de expert-instellingen die de overgrote meerderheid aan technische voorstellen genereren, en waar Nederland lid van is. Ook geeft de deelname van Nederlandse expert die namens het BCBS deelneemt aan werkgroep 1 en betrokkenheid bij werkgroep 4 de mogelijkheid om bij te dragen aan de discussie in die werkgroepen. Nederland baseert zich hierbij op de in de vorige hoofdstukken gegeven uitwerking van het Nederlandse non-paper.

5.2. Inhoud werkgroepen

De vier werkgroepen houden zich bezig met: (co-voorzitters tussen haakjes):

• WG 1: Verbetering van regulering en versterking van transparantie (Canada en India);

• WG 2: Verbetering van internationale samenwerking en bevorderen van integriteit op financiële markten (Duitsland en Mexico);

• WG 3: Hervorming van het IMF (Australië en Zuid-Afrika); en

• WG 4: Hervorming van de Wereldbank en overige multilaterale ontwikkelingsbanken (Frankrijk en Indonesië).

5.2.1. Werkgroep 1: Verbetering van regulering en versterking van transparantie

Deze werkgroep behandelt de volgende onderwerpen:

Versterken macro-prudentieel toezicht. Hier is brede consensus over dat een toezichthouder niet alleen moet kijken naar de micro-stabiliteit van een instelling, maar ook naar de risico’s van het systeem als geheel. Dit onderwerp is door de G20 prominenter op de agenda van de expertinstellingen geplaatst.

Versterken prudentieel toezicht, o.a. door verbetering van het Basel II kapitaalraamwerk, verkleining van de risico’s voor grensoverschrijdende liquiditeitstromen tussen banken en, het verbeteren van het marktfuntioneren van kredietderivaten. Het FSF en het BCBS hebben hier al veel nuttig werk verricht.

Versterken regelgeving: het betreft het toezicht op ongereguleerde markten (over the counter producten) en ongereguleerde sectoren (private equity en hedge funds). De discussie bevindt zich nog in vroeg stadium, maar zal mogelijk uiteindelijk wel tot enige vorm van toezicht of regelgeving leiden. Ook valt de versterking van het toezicht op de kredietbeoordelaars onder dit thema, evenals het laten uitvoeren van evaluaties van de regelgeving, o.a. door FSAPs.

Beloningsbeleid en risicomanagement. Er is een vrij brede consensus dat er internationale best practices voor beloningsbeleid moet komen, en dat de toezichthouders het beloningsbeleid van financiële instellingen mee moeten nemen in het financieel toezicht.

Waardering en transparantie. Voor deze onderwerpen geldt dat voortouw in eerste instantie bij IASB en de Financial Accounting Standards Board (FASB) ligt. De IASB is echter nog niet ver gevorderd met het voorstellen van aanpassingen van de accountancyregels, zodat ze minder pro-cyclisch worden.

5.2.2. Werkgroep 2: Verbetering van internationale samenwerking en bevorderen van integriteit op financiële markten

Deze werkgroep behandelt de volgende onderwerpen:

Het versterken van internationale samenwerking op het gebied van toezicht en regulering, o.a. door de oprichting van de reeds genoemde supervisory colleges en afspraken over informatie-uitwisseling, crisis-management en conflictresolutie. Hier dienen op mondiaal niveau afspraken over te worden gemaakt;

Het verbeteren van de samenwerking IMF/FSF, de uitbreiding van het FSF en de versterking van de governance van de IASB. IMF en FSF hebben een voorstel gedaan over verbetering van hun samenwerking dat breed gesteund wordt; de uitbreiding van het FSF wordt in maart door het FSF besproken; de voortgang op het gebied van de hervorming van de governance van het IASB vordert echter traag;

Het bevorderen van integriteit, inclusief anti-moneylaundering en bestrijden financiering terrorisme;

5.2.3. Werkgroep 3: Hervorming van het IMF

De belangrijkste onderwerpen voor deze werkgroep zijn:

IMF vertegenwoordiging. Hieronder vallen een mogelijke nieuwe quotaverhoging, discussie over de omvang en samenstelling van de Board en de mogelijke oprichting van een nieuwe ministeriële raad met beslissingsmacht (die het huidige, adviesgevende IMFC zou moeten vervangen).

De toereikendheid van IMF-middelen. De werkgropep lijkt het er over eens te zijn dat de IMF-middelen moeten worden uitgebreid. Over de grootte van de middelenuitbreiding heeft men zich nog niet uitgesproken; wel lijkt men de Nederlandse voorkeur te delen om dit via de New Arrangements to Borrow (NAB) te regelen, in combinatie met bilaterale bijdragen, vanwege de bestaande structuren en procedures en de mogelijkheid om de verhoging relatief snel door te voeren.

Early Warning System. De Top van Washington heeft het IMF opgeroepen om in samenwerking met het FSF een Early Warning System op te zetten. Dit systeem zou moeten waarschuwen voor opbouwende onevenwichtigheden in de wereldeconomie.

Uitleeninstrumenten. Er wordt momenteel gekeken of de instrumenten van het IMF nog wel goed aansluiten bij de behoeften van de leden. Ook wordt er gekeken of het mogelijk is om de instrumenten te stroomlijnen of misschien zelfs een aantal (niet meer gebruikte) instrumenten af te schaffen.

5.2.4. Werkgroep 4: Hervorming van de Wereldbank en overige de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDBs)

De belangrijkste onderwerpen voor deze werkgroep zijn:

Hervormingsprincipes: hier zijn enkele algemene uitgangspunten geformuleerd die richting geven aan de hervormingen; het betreft bijvoorbeeld het uitgangspunt dat de MDBs anti-cyclisch opereren op basis van hun comparatieve voordelen en additionaliteit, en dat de MDBs voldoende middelen moeten hebben om deze anti-cyclische rol te spelen. Deze uitgangspunten worden naar verwachting breed gedragen door de G20-leden;

Instrumenten. Tijdens de Top van Washington werd opgeroepen om het instrumentarium, in het licht van de crisis, aan te passen aan de vraag van de klanten. Verschillende voorstellen voor nieuwe instrumenten zijn in verschillende stadia van goedkeuring bij de MDBs.

Kapitaaltoereikendheid. Ook werd tijdens de G20 top opgeroepen om ervoor te zorgen dat de MDBs genoeg middelen hebben. In concreto wordt er gesproken over kapitaaluitbreidingen bij de AsDB en IaDB, en wellicht op termijn bij de AfDB, en een herinterpretatie van bestaande leenlimieten bij de EBRD. De IBRD heeft de komende jaren nog voldoende middelen.

Governance en voice hervorming: Hierbij betreft het de verbetering van de internal governance van de MDBs, inclusief de accountability van het management van de MDBs, de selectie-procedure van MDB managers openstellen voor alle landen, het verhogen van het aandeel van MDB staf uit ontwikkelingslanden, en de hervorming van de stemaandelen van de aandeelhouders van de MDBs.


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

De overige leden zijn Leszek Balcerowicz, Ottmar Issing, Rainer Masera, Callum McCarthy, Lars Nyberg, José Perez Fernandez en Onno Ruding. Deze leden zijn benoemd op persoonlijke titel.

XNoot
1

De NAB is een overeenkomst tussen 25 IMF-lidstaten en het IMF die het IMF in staat stelt om te lenen van deze lidstaten voor het geval de reguliere IMF-middelen tekort schieten. De totale omvang van de NAB bedraagt SDR 34 mld. (ongeveer EUR 36 mld.) die volgens een vaste verdeelsleutel door de leden beschikbaar wordt gesteld. Nederland heeft een aandeel 3,87% in de NAB.

Naar boven