nr. 144
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2009
Op 17 juni 2009, in het Algemeen Overleg Mobiliteit van Ouderen (31 305,
nr. 142), heb ik mevrouw Roefs toegezegd snel met een reactie te komen
op de motie die zij tezamen met de heren Koopmans en Cramer had ingediend
(31 700 XII, nr. 40). De motie overweegt dat een groot aantal voertuigcategorieën
op de weg aan verschillende eisen moet voldoen en dat dit onduidelijkheid
bij verkeersdeelnemers oproept. De motie verzoekt daarom de regering om te
bekijken of het aantal voertuigcategorieën kan worden ingekrompen; tevens
om de wettelijke eisen die aan de diverse voertuigen worden gesteld te harmoniseren
en aan te passen aan het type weg waarvoor zij bedoeld zijn; dit met het doel
de overzichtelijkheid en eenduidigheid van verkeersregels en plaats op de
weg te bevorderen.
De motie werd ingediend tegen de achtergrond van de explosieve toename
van het aantal scootmobielen en de discrepantie tussen het rijbewijs en de
gedragsregels voor bestuurders van brommobielen.
Beperking van het aantal categorieën in combinatie met eenduidige
regelgeving per voertuig vind ik een prima gedachte. Ik ben het ook met mevrouw
Roefs eens dat als je naar het brede palet van categorieën kijkt, het
niet overzichtelijk oogt.
Om te beginnen zijn er internationale categorieën. Dit zijn de voertuigen
waarvoor Europese typegoedkeuringseisen bestaan, waarvan op nationaal niveau
niet kan worden afgeweken. Naast de internationale voertuigcategorieën
is er een aantal voertuigclusters dat nationaal is geregeld. Het gaat bijvoorbeeld
om motorrijtuigen met beperkte snelheid, de elektrische fiets, de gehandicaptenvoertuigen
en de brommobielen. Ter uitvoering van de motie heb ik het samenvoegen van
de nationale clusters de afgelopen periode ingezet maar daarbij stuit ik op
het probleem hoe om te gaan met het maatwerk dat we in Nederland kennen.
Zo gelden er nu verschillende eisen voor gehandicaptenvoertuigen. Het
uniformeren van deze eisen, bijvoorbeeld op het gebied van de verlichting,
leidt er onder meer toe dat elektrische rolstoelen ook van verlichting moeten zijn voorzien terwijl dat nu niet nodig is. En de gebruiker
daarvoor dus geen kosten hoeft te maken. Ook op het gebied van snelheid zijn
er verschillende eisen, zo ligt de toegestane snelheid op het voetpad lager
dan de toegestane snelheid op de weg. Een brommobiel valt in de categorie
bromfiets. Op het eerste gezicht lijkt het logisch om de regels van de bromfiets
te volgen maar dat heeft als resultaat dat een brommobiel, toch een klein
autootje, dan op de stoep mag parkeren en van het fietspad gebruik mag maken.
Dat is ongewenst en daarom is er voor gekozen de brommobiel voor de plaats
op de weg en het parkeren gelijk te stellen aan een auto.
Kortom, het inkrimpen van de voertuigcategorieën en het uniformeren
van de regels blijkt op het niveau van de gebruiker tot onbedoelde problemen
te kunnen leiden. De differentiatie vloeit immers vaak voort uit de wens om
zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk mobiel te houden. We hebben daar in
het Algemeen Overleg Mobiliteit van Ouderen ook over gesproken. Juist om te
voorkomen dat gebruikers op kosten worden gejaagd, dan wel in hun mogelijkheden
worden beperkt, wil ik het probleem dat mevrouw Roefs terecht benoemt niet
zozeer benaderen vanuit de voertuigcategorie als wel vanuit de gebruiker.
Ik wil vanuit dat perspectief, per cluster, gaan bekijken of de eisen per
voertuig logisch zijn en of de gebruiker op de hoogte is van de belangrijkste
eisen die aan het gebruik worden gesteld. Ik stel voor om in het verlengde
van de opmerkingen gemaakt over de scootmobiel te starten met de groep gehandicatenvoertuigen.
Dat is ook meteen de groep die het meest complex oogt. Het spreekt vanzelf
dat dit onderzoek in overleg met alle betrokkenen gebeurt. Internationale
aspecten worden daarin meegenomen. Uiteraard blijft de verkeersveiligheid
een belangrijke rol spelen.
Vooruitlopende op die andere aanpak ter uitvoering van de motie, informeer
ik u graag over enkele activiteiten die lopen of zijn opgepakt om de gebruiker
te helpen veilig mobiel te blijven.
Ik wil beginnen met de door de ouderenbond ANBO in het hele land georganiseerde
Blijf Veilig Mobiel bijeenkomsten. Naast mijn ministerie participeren ook
de ANWB en Veilig Verkeer Nederland (VVN). Ook organiseert VVN cursussen voor
de scootmobiel. Omdat ook uit onze contacten blijkt dat de scootmobiel een
punt van aandacht blijft heb ik in het AO Mobiliteit van Ouderen daarom toegezegd,
in overleg met onder andere VVN, de mogelijkheden te bezien voor een basiscursus
scootmobiel en het stimuleren van ouderen om zo’n cursus te volgen.
Om de gebruikers van brommobielen niet alleen in staat te stellen de regels
te kennen maar ook met het gebruik te oefenen, bereid ik de invoering van
een praktijkexamen brommobiel voor. Dit loopt mee in het examen voor de bromfiets,
maar omdat het een geheel andere type voertuig is, wordt er een apart praktijkexamen
brommobiel ontwikkeld. Ook dit moet leiden tot meer transparantie voor de
gebruiker van wat er wel en niet van hem mag worden verwacht.
Daarnaast is het van belang dat andere weggebruikers oog hebben voor de
toenemende groep oudere verkeersdeelnemers en daar op een correcte en sociale
manier mee omgaan. In het AO Mobiliteit van Ouderen heb ik toegezegd hier
met het CBR contact over op te nemen. Ik kan u melden dat het CBR heeft aangegeven
dat hier al toenemende aandacht voor is bij de opleiding en examinering voor
het rijbewijs. Bij het theorie-examen wordt hier aandacht aan besteed in het
kader van verkeersinzicht en gevaarherkenning en bij het praktijkexamen vormt
het gedrag ten opzichte van andere en met name zwakkere verkeersdeelnemers
ook een beoordelingscriterium.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings