Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2010
Hierbij bied ik u het rapport Vroeg of laat? Advies over de vroege selectie in het Nederlandse onderwijs (Den Haag, maart 2010) aan van de Onderwijsraad1.
Op verzoek van voormalig minister Plasterk en mijzelf heeft de Onderwijsraad onderzoek gedaan naar de vraag of het Nederlandse
onderwijsstelsel te vroeg selecteert en of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het stelstel te optimaliseren. 2
In het rapport Vroeg of laat? plaatst de Raad de discussie over vroegselectie nadrukkelijk in een breder perspectief dan alleen de overgang van primair
naar voortgezet onderwijs. Factoren als de duur van het primair onderwijs, het al of niet aanwezig zijn van een onafhankelijke
prestatie- of capaciteitentoets, de mate van stratificatie van het onderwijs en de mate waarin het onderwijs gericht is op
algemene vorming of beroepsvorming spelen allemaal een rol van betekenis.
In de ogen van de Raad leidt het breed uitstellen van het selectiemoment dan ook niet tot een verbetering van schoolprestaties
van alle leerlingen. Het huidige onderwijsbestel biedt de meeste jongeren voldoende flexibiliteit om het beste uit zichzelf
te halen. Hiervoor is geen ingrijpende stelselwijziging nodig. Vooral voor leerlingen met een lagere sociaal-economische achtergrond
kan vroegselectie echter nadelige consequenties hebben. De Raad bepleit om ten behoeve van deze groep leerlingen gerichte maatregelen te treffen in plaats van (generieke) aanpassing van het onderwijsstelsel. Met name talentvolle vmbo-tl leerlingen
lopen in het huidige stelsel het risico in prestaties achter te blijven. De Raad houdt in dit verband een pleidooi voor gemengde
brugklassen van vmbo-tl en havo-leerlingen.
De Onderwijsraad doet verschillende korte- en langetermijnaanbevelingen om meer maatwerk op schoolniveau mogelijk te maken,
waarbij de nadruk ligt op het tijdig signaleren van en inspelen op leerachterstanden en talenten. Voorbeelden van kortetermijnaanbevelingen
zijn het instellen van voetklassen, de bovengenoemde gecombineerde brugklassen vmbo-tl/havo en het stimuleren van respectievelijk
verplichten van sociale menging via niet-doorstroomvakken. De aanbevelingen, en met name de kortetermijnaanbevelingen, liggen
vooral op het schoolorganisatorische vlak. Ik zal hierover contact opnemen met de VO-raad. Op dit moment ben ik al in gesprek
met de VO-raad over het stimuleren van de doorlopende leerlijn havo/vwo-hoger onderwijs.
Ik zie het rapport als een bevestiging van het de afgelopen jaren door het Kabinet gevoerde beleid, waarbij scholen meer ruimte
hebben gekregen om in te spelen op de individuele behoeftes van hun leerlingen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het faciliteren
en stimuleren van stapelen en doorstromen in het voortgezet onderwijs, talentontwikkeling en loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Het rapport van de Onderwijsraad biedt bruikbare handvatten voor het verder nadenken over een toekomstigbestendige inrichting
van ons onderwijs. Kernvraag daarbij is: hoe kunnen we als samenleving de talenten van onze jongeren tijdig herkennen en daarop
inspelen?
Het volgende kabinet zal de aanbevelingen van de Onderwijsraad meenemen in de bredere discussie over de toekomst van het (voortgezet)
onderwijs.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart