Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 februari 2014
Op verzoek van het lid Rog (CDA) kom ik schriftelijk terug op de vraag of de ontheffing
voor de tweede moderne vreemde taal een besluit is van de school of het recht is van
de leerling.
De school kan een leerling ontheffing verlenen voor de tweede moderne vreemde taal
op het atheneum (op havo en gymnasium is de tweede moderne vreemde taal niet verplicht).
De ontheffing geldt sinds de invoering van de vernieuwde tweede fase, dus met ingang
van 2007 in het vierde leerjaar van het atheneum en voor het eerst bij de uitslag
van het examen in 2010.
De ontheffing kan worden verleend:
-
• aan een leerling met een stoornis die betrekking heeft op taal, of met een zintuiglijke
beperking die effect heeft op taal,
-
• aan een leerling die een andere moedertaal heeft dan Nederlands of Fries,
-
• aan de «eenzijdige bèta» die het onderwijs in één van de natuurprofielen volgt en
voor wie het volgen van onderwijs in de taal naar verwachting een succesvolle afronding
van de opleiding hindert.
In plaats van de tweede moderne vreemde taal volgt de leerling een ander examenvak.
Het programma als geheel wordt dus niet verlicht. Een en ander is geregeld in artikel 26e
lid 4 van het Inrichtingsbesluit VO. In de toelichting geeft de wetgever aan dat met
de verplichting voor de tweede moderne vreemde taal en de daaraan gekoppelde ontheffingsmogelijkheden
een evenwicht wordt gevonden tussen twee wensen. Enerzijds de wens dat de toegang
tot het wetenschappelijk onderwijs gekoppeld is aan brede talenkennis, anderzijds
de wens om te voorkomen dat dit leidt tot onnodige blokkades voor leerlingen voor
wie het wetenschappelijk onderwijs cognitief haalbaar is maar juist dit ene facet
blokkerend kan werken.
Dat een school ontheffing kan verlenen, betekent dat er geen sprake is van een automatisch
recht, maar de school heeft ook niet de mogelijkheid om de bepaling te negeren. Zoals
met name bij de derde genoemde categorie leerlingen zichtbaar is, dient de school
een afgewogen inschatting te maken of van een blokkade sprake is. Waar de tweede moderne
vreemde taal niet blokkerend werkt, hoeft de ontheffing niet te worden verleend. De
school kan de ontheffingsbepaling echter, zoals gezegd, niet negeren door af te zien
van het maken van een afweging.
Mocht de leerling van mening zijn dat de school ten onrechte geen ontheffing verleent, dan kan de leerling zich wenden tot de klachtencommissie – als bedoeld
in artikel 24b van de Wet op het voortgezet onderwijs – van de school.
Wanneer dat niet tot een voor de leerling acceptabele uitkomst leidt, is als ultimum
remedium de stap naar het College voor de Rechten van de Mens mogelijk.
Het College voor Examens besteedt in zijn jaarlijkse voorlichtingsbrochure over hulpmiddelen
en aanpassingen voor leerlingen met een beperking bij centrale examinering nadere
aandacht aan het betreffende artikel van het Inrichtingsbesluit VO.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker