nr. 155
MOTIE VAN HET LID VAN DER VEEN C.S.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat veiligheid voor de consument voorop dient te staan bij
de indeling van zelfzorggeneesmiddelen;
overwegende, dat voor indeling van zelfzorggeneesmiddelen in de categorie
UAD in het amendement-Buijs/Arib (29 359, nr. 60) als criteria werden
aangegeven dat voorlichting over de keuze, een goed en veilig gebruik, het
directe of indirecte veiligheidsprofiel of hulp bij zelfzorgindicatiestelling
is gewenst en/of dat toezicht door deskundig personeel op de verkoop van het
geneesmiddel wenselijk is ter voorkoming van ongewenste toename van verkeerd
gebruik of misbruik;
van mening, dat deze criteria in de ministeriële regeling alleen
worden gehanteerd als onderscheid tussen UA en UAD en niet als onderscheid
tussen AV en UAD;
overwegende, dat veel van de in de toelichting genoemde uitgangspunten
(zoals: dat brede verkrijgbaarheid gewenst is, dat het onderscheid tussen
UAD- en AV-middelen niet ligt in de noodzaak van mondeling advies, dat alle
zelfzorgmiddelen in principe veilig zijn, ook zonder mondeling advies, dat
relatieve veiligheid voldoende is en dat iedereen weet hoe relatief schadelijke
middelen gebruikt moeten worden wanneer deze algemeen gebruikt worden) niet
overeenkomen met de uitgangspunten zoals verwoord in het amendement-Buijs/Arib
en de wens van de Kamer om veiligheid voorop te stellen;
verzoekt de regering in de ministeriële regeling voor zelfzorgmiddelen
in criterium b «onevenredig» te vervangen door «geen of
slechts een verwaarloosbaar risico»;
verzoekt de regering de toelichting op bovengenoemde punten aan te passen
en hierin tevens op te nemen en aan te passen dat noodzaak van advies
door drogist of apotheker(assistent) bepalend is voor het onderscheid AV/UAD;
verzoekt de regering toekomstige aanpassingen van de ministeriële
regeling voor te hangen bij de Kamer;
verzoekt de regering voorts binnen drie jaar een evaluatie van de ministeriële
regeling aan de Kamer te zenden waarin tevens de meerwaarde van de drogist
wordt aangegeven, en daarbij een voorstel te voegen voor verdere uitwerking
en aanvulling van de indelingscriteria in de ministeriële regeling aan
de hand van de ervaringen van het CBG, waarbij ook de voorgestelde criteria
in het amendement-Buijs/Arib worden betrokken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van der Veen
Schermers
Wiegman-van Meppelen Scheppink