30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 86 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2013

In antwoord op Kamervragen van lid Bruins Slot (CDA) over een schone sport d.d. 12 oktober 2012 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13) alsmede in het Wetgevingsoverleg Sport met de vaste Kamercommissie voor VWS d.d. 17 december 2012 (Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 126) heb ik aangekondigd u te informeren over de uitkomsten van een ambtelijk overleg inzake dopingbestrijding. In het bijzonder ging dit overleg over de aanpak van de handel in doping bestemd voor de topsport.

Ik voeg bij deze brief ter informatie tevens het rapport van de commissie Sorgdrager over doping in de Nederlandse wielersport toe1. Dit rapport is op 17 juni 2013 aan NOC*NSF en de KNWU aangeboden.

Uitkomsten ambtelijk overleg

Er hebben op ambtelijk niveau meerdere gesprekken plaatsgevonden met het ministerie van Veiligheid en Justitie (politie en OM), het ministerie van Financiën (Douane), de Dopingautoriteit en het ministerie van VWS (Inspectie voor de Gezondheidszorg en Directie Sport). Tijdens deze gesprekken zijn de verantwoordelijkheden van de bovengenoemde organisaties bij de aanpak van doping geïnventariseerd en zijn de mogelijkheden tot verbetering van de samenwerking en het uitwisselen van informatie tussen de betrokken overheidsorganisaties en de Dopingautoriteit bestudeerd.

Probleemstelling

Allereerst werd geconstateerd dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen de georganiseerde sport en de ongeorganiseerde sport omdat de Dopingautoriteit hierbij verschillende rollen heeft. In de georganiseerde sport heeft de Dopingautoriteit naast haar voorlichtende rol, als belangrijkste taak het dopingreglement te handhaven door middel van onder andere dopingcontroles. Deze controlepraktijk van de Dopingautoriteit is gericht op de hoogste wedstrijdniveaus in de sport, waarbij het gaat om ongeveer 20.000 (sub) topsporters die gecontroleerd kunnen worden. De Dopingautoriteit voert jaarlijks rond de 2.400 controles uit in Nederland. In de ongeorganiseerde sport heeft de Dopingautoriteit enkel een voorlichtende taak om zo te voorkomen dat sporters doping gebruiken. Bij de informatie uitwisseling tussen de overheidsorganisaties en de Dopingautoriteit gaat het enkel om de georganiseerde sport omdat alleen daar de Dopingautoriteit een handhavende taak heeft.

Vervolgens werd geconstateerd dat de handel in doping deels betrekking heeft op legale producten ten behoeve van prestatiebevordering. Het gaat bij de handel vooral om illegale geneesmiddelen. Er is dan sprake van overtredingen van de Geneesmiddelenwet en de Wet op de economische delicten. In enkele gevallen is de Opiumwet van toepassing als er sprake van handel in drugs die als doping worden gebruikt.

Taken en bevoegdheden

In het overleg werd geconstateerd dat er allereerst een verantwoordelijkheid bij de sport zelf ligt voor het signaleren en bestrijden van doping. Het is mogelijk dat een sportbond via sporters, trainers en of ouders signalen opvangt over onregelmatigheden. Het is dan aan deze sportbond zelf om hierop actie te ondernemen en organisaties en verenigingen in de positie te brengen om in actie te komen. Hierbij kan een beroep worden gedaan op de Dopingautoriteit.

Ik signaleer dat er een verscheidenheid aanwezig is bij de verschillende sportbonden als het gaat om organisatiekracht dat zich ook uit in de aanpak van doping. Ik ben van mening dat alle sportbonden een adequaat anti doping beleid moeten voeren waarbij NOC*NSF en de Dopingautoriteit een belangrijke coördinerende rol zullen spelen. Hierover zijn wij al in gesprek met de betrokken partijen.

Voorts is met de betrokken partijen geïnventariseerd welke taken en bevoegdheden iedere betrokken overheidsorganisatie heeft bij de handhaving van de van toepassing zijnde wetten.

De IGZ handhaaft de wetten op het terrein van de gezondheidszorg waaronder de Geneesmiddelenwet en de Opiumwet. De IGZ handhaaft daarbij ondermeer op legale producten en illegale producten waarbij het zoals eerder aangegeven vooral gaat over de handel in illegale geneesmiddelen.

De Douane voert ten dienste van een aantal andere departementen toezichts- en handhavingstaken uit, onder meer voor VWS. Het douanetoezicht op goederen die als doping kunnen worden gebruikt valt hieronder en geschiedt op grond van de Geneesmiddelenwet of de Opiumwet. In dat kader delen de Douane en de IGZ op reguliere basis informatie. Bij de Douane alsmede de IGZ is geen specifieke informatie bekend over de handel van doping in de topsport.

De politie spoort strafbare feiten op en stuit daarbij als bijvangst soms op middelen die op basis van de Geneesmiddelenwet verboden zijn. Met name op basis van processen-verbaal van de IGZ gaat het OM over tot het vervolgen van personen die handelen in doping en daarmee de Geneesmiddelenwet overtreden.

Informatie uitwisseling

Er zijn twee lijnen waarlangs informatie kan worden uitgewisseld.

  • 1) De Dopingautoriteit kan informatie verschaffen aan de betrokken overheidsorganisaties, die van belang is bij de bestrijding van illegale handel in doping.

  • 2) Daarnaast geeft de Dopingautoriteit aan behoefte te hebben aan het verkrijgen van informatie van de betrokken overheidsorganisaties om zo haar taken beter te kunnen uitvoeren.

Van de informatie uitwisseling genoemd in de eerste lijn is in de praktijk reeds op ad hoc basis sprake. Afgesproken is dat deze vorm van informatievoorziening op reguliere basis tussen de Dopingautoriteit en de IGZ gaat plaatsvinden. De IGZ zorgt indien nodig en mogelijk, in het kader van haar toezichthoudende taak, voor verstrekking van deze informatie aan de andere betrokken overheidsorganisaties.

Ten aanzien van het tweede punt hebben de betrokken overheidsorganisaties aangegeven dat strafrechtelijke informatie over de opsporing van handel in doping niet verstrekt kan worden aan de Dopingautoriteit. Ik ben van mening dat de opsporing van de handel in doping voldoende en op adequate wijze uitgevoerd wordt door de bestaande opsporingsinstanties. De Dopingautoriteit behoeft hiertoe niet geoutilleerd te worden en moet mijns inziens een onafhankelijke privaatrechtelijke stichting blijven zonder opsporingsbevoegdheden. Een publiekrechtelijke taak en daaraan verbonden de bevoegdheid om op te sporen en bestuurlijke sancties op te leggen, zou gezien de geringe omvang van de doelgroep (de 20.000 sporters die opereren op de hoogste wedstrijdniveaus) buitenproportioneel zijn. Wel zie ik meerwaarde in, waar mogelijk, het uitwisselen van geaggregeerde informatie tussen de IGZ, de Douane en de Dopingautoriteit. Ook deze informatievoorziening zal op reguliere basis tussen de Dopingautoriteit en de IGZ gaan plaatsvinden. Daarbij kan de IGZ zich ook baseren op informatie die van de Douane is ontvangen. Daarnaast zal ik om de effectiviteit van de afspraken te bevorderen, het initiatief nemen om drie keer per jaar de partijen bijeen te laten komen voor intervisie.

Ik wil hierbij opmerken dat de illegale handel in doping uiteraard een internationale dimensie heeft. Bij de aanpak daarvan kan gebruik worden gemaakt van de bestaande mogelijkheden tot samenwerking en informatie-uitwisseling via Europol en Interpol.

Rapport commissie Sorgdrager

De commissie Anti-Doping Aanpak (ADA) onder leiding van mevrouw Sorgdrager heeft, in opdracht van NOC*NSF en de KNWU, sinds december 2012 onderzoek gedaan naar de vermeende dopingcultuur binnen het wielrennen. Op 17 juni jl. heeft de commissie haar rapport gepresenteerd. Het is een rapport door en voor de sport zelf. De commissie constateert dat de dopingcultuur in het Nederlandse wielrennen aan het veranderen is. Het dopinggebruik lijkt na 2008 sterk te zijn afgenomen door de ingevoerde anti-dopingmaatregelen. De commissie neemt daarnaast het begin van een cultuurverandering waar die zich uit in een verminderde acceptatie van dopinggebruik door de wielerwereld. Om deze cultuurverandering te laten slagen doet de commissie aanbevelingen gericht op gedragsverandering, op verbetering van organisatiestructuren en op verbetering van het anti-dopingbeleid. De commissie is geen voorstander van het strafbaar stellen van dopinggebruik.

De commissie constateert dat er weinig over dopinggebruik in andere sporten naar buiten komt. Het is volgens de commissie naïef om te denken dat in sporten met corresponderende kenmerken als de wielersport niet op grotere schaal doping gebruikt wordt dan nu bekend is. Ik ben het met de commissie eens dat het verstandig is een crisis als in het wielrennen voor te zijn en daarom roep ik de sport op om hierover na te denken en maatregelen te nemen.

Een dopingvrije sport acht ik van groot belang. Daarom ondersteun ik de commissie en haar aanbevelingen. Het is belangrijk dat de sport de aanbevelingen ter harte neemt en deze omzet in concrete acties. De KNWU heeft reeds laten weten dat zij in lijn met het voorstel van de commissie een werkgroep («Naar een schonere wielersport») zal instellen waarin alle belanghebbenden vertegenwoordigd zullen worden, om te komen tot een breed gedragen plan van aanpak dat is voorzien van een uitvoeringsprogramma.

De commissie Sorgdrager constateert dat een voortdurende dialoog en kennisoverdracht tussen onder meer landen cruciaal is om cultuurverandering duurzaam te verankeren. Naast de rol die hiervoor primair is weggelegd voor de sport kan ook ik hieraan bijdragen door op internationaal niveau bekendheid te geven aan het rapport en daarbij aan te geven dat ik de aanbevelingen van de commissie ondersteun. In de EU Raad van Sport Ministers op 17 mei 2013 kwam in het beleidsdebat tussen de lidstaten ook naar voren dat de internationale samenwerking in de strijd tegen doping versterkt kan worden. Nederland heeft aangeboden om de uitkomsten van de commissie Sorgdrager te delen met andere EU-lidstaten. Daarnaast zal Nederland in november van dit jaar, tijdens de «World Conference on Doping in Sport» dat wordt georganiseerd door het World Anti Doping Agency (WADA) in Johannesburg, aandacht vragen voor het rapport van de commissie Sorgdrager zodat dit ook in de internationale sportwereld en bij vele andere overheden bekendheid krijgt.

De commissie Sorgdrager geeft aan dat het begin van een cultuurverandering, hoewel uiterst broos, in gang lijkt te zijn gezet. Ik ben met haar van mening dat het alle steun verdient die het kan krijgen. Alle partijen zowel nationaal als internationaal moeten hun verantwoordelijkheid nemen om zo een waardevolle bijdrage te leveren aan een schonere en geloofwaardigere wielersport.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven