30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 85 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2013

In reactie op het verzoek van de commissie voor Volksgezondheid Welzijn en Sport over de berichtgeving inzake het onlangs gesloten «doping akkoord» vraagt u mij om een reactie en een juridische uitleg. Hierover informeer ik u als volgt.

Het betreft een convenant tussen de KNWU, een aantal Nederlandse profploegen en de Dopingautoriteit. Het Ministerie van VWS is hierin geen partij.

Uit navraag bij betrokken partijen heb ik begrepen dat dit akkoord een initiatief is van de profploegen, in het bijzonder Blanco. Bij dit initiatief zijn op hun verzoek vervolgens de KNWU en de Dopingautoriteit aangesloten. Dit akkoord had tot doel dat de Nederlandse ploegen en de KNWU op uniforme wijze met een eventueel dopingverleden van hun werknemers om zouden gaan. Het akkoord had zowel een arbeidsrechtelijke als een tuchtrechtelijke component.

Arbeidsrechtelijk hebben de drie Nederlandse Pro Tour ploegen en de KNWU in hun positie als werkgever van (ex-) renners besloten om één lijn te trekken ten aanzien van (ex-) renners die in het verleden dopinggeduide middelen hebben gebruikt of andere overtredingen van de anti dopingregels hebben begaan. Bij situaties van voor 1 januari 2008 is baanbehoud mogelijk («verlicht regime») met een op-non-actiefstelling van zes maanden en een inhouding van salaris van drie maanden. Bij situaties van na 1 januari 2008 geldt hetgeen reeds in alle arbeidsovereenkomsten is en was opgenomen, namelijk ontslag.

Tuchtrechtelijk wordt er aangesloten bij de internationale bepalingen van de UCI daaromtrent, die behelzen dat als de condities daartoe vervuld zijn alsdan het «substantial assistance» artikel van toepassing kan zijn.

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maximaal driekwart van een sanctie op te schorten voor personen die (volop) meewerken met een doping-onderzoek.

Concreet betekent dit dat een schikking met de Dopingautoriteit (of een buitenlandse zusterorganisatie) kan worden getroffen en dat overige betrokkenen (UCI/WADA) hierin moeten worden gekend.

Naar mijn informatie is overeenkomstig deze gemaakte afspraken vervolgens door de betrokken partijen gehandeld.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven