30 079 VMBO

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 mei 2011

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de Begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2010 (32 123 VIII) 1 heeft uw Kamer zijn zorgen geuit over de aansluiting tussen het vmbo en het mbo. U vroeg zich specifiek af of zomercursussen de overstap van vmbo naar mbo kunnen vergemakkelijken. Ik heb u toegezegd om aan de hand van praktijkvoorbeelden te onderzoeken hoe het zomerlek gedicht kan worden. Met deze brief doe ik deze toezegging af.

Elk jaar vallen veel jongeren uit tussen het einde van het vmbo en de start van het mbo. In het schooljaar 2005–2006 ging het om 6200 jongeren die zich na het behalen van het vmbo-diploma niet inschreven voor een vervolgopleiding. Inmiddels is in 2009–2010 dit aantal gedaald tot 3100 jongeren 2, maar dat zijn er nog steeds te veel. Voor veel van deze jongeren duurt de zomerperiode eenvoudigweg te lang. Drie tot vier maanden zomervakantie is funest voor jongeren met een zwak schoolritme. Kennis en motivatie zakken weg, waardoor het voor deze leerlingen niet vanzelfsprekend is dat ze zich na de zomer inschrijven op een vervolgopleiding.

Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van praktijkvoorbeelden te onderzoeken hoe het zogenaamde zomerlek tussen vmbo en mbo gedicht kan worden. Ik heb mij hierbij in de eerste plaats gericht op de VM2-experimenten. Sinds 2008–2009 experimenteren een beperkt aantal vo-scholen en mbo-instellingen met een geïntegreerde leerroute vmbo basisberoepsgerichte leerweg-mbo 2 (beroepsopleidende leerweg). De experimentscholen en -instellingen bieden de geïntegreerde leerroute op één locatie, met één gemeenschappelijk vmbo- en mbo-docententeam en één pedagogisch-didactische visie aan. Omdat de experimenten niet verplicht zijn om het vmbo-examen af te nemen, hebben ze als geen ander de ruimte om de zomermaanden efficiënter te benutten.

De deelnemers aan de VM2-experimenten zijn ervan overtuigd dat de periode tussen de laatste centrale examens en het einde van het schooljaar gebruikt kan worden om de geïntegreerde leerroute vmbo-mbo te verkorten en leerlingen meer continuïteit te bieden. De scholen benutten deze periode op uiteenlopende manieren. 61 procent van de eerste tranchescholen vult de periode tot de zomervakantie in met mbo-lesstof en/of beroepspraktijkvorming (bpv). Van de resterende experimenten heeft een groep gekozen voor het handhaven van de huidige vakantieperiode. In 10 procent van de gevallen als bewuste keuze, omdat in de ogen van de school de aanvullende schoolweken slechts van beperkte meerwaarde zijn voor het gehele traject. Bij 5 procent omdat leerlingen toch liever een langere zomervakantie hebben. 8 procent van de VM2-scholen en -instellingen neemt geen centraal examen vmbo af, waardoor ze het fenomeen «zomerlek» niet kennen. Het vmbo-programma gaat naadloos over in het mbo-programma. De leerlingen werken tot het einde van het schooljaar door aan het VM2-traject. Deze scholen en instellingen hebben doorgaans een driejarige onderwijslijn ontworpen toeleidend naar een startkwalificatie. Omdat dit traject niet onderbroken wordt door (de voorbereiding op) het centraal examen, ontstaat er onder leerlingen noch docenten discussie over het doorwerken tot het einde van het schooljaar. De betrokken leerlingen zien deze tijdsinvestering als «leerwinst», omdat ze zich realiseren dat ze mede door zes weken extra school een jaar eerder hun mbo-2-diploma kunnen behalen.

De meeste VM2-scholen kiezen voor het behoud van het centraal examen.

Bij 27 experimenten leggen alle VM2-leerlingen het centraal examen af. Bij drie experimenten leggen de meeste leerlingen het examen af. Bij drie experimenten wordt voor elke leerling afzonderlijk besloten of hij of zij vmbo-examen aflegt. Bij drie experimenten legt geen enkele leerling het examen af. Tot slot zijn vier experimenten inmiddels gestopt. 3

Voor de VM2-experimenten die het centraal examen vmbo afnemen, is het een hele uitdaging om de zomermaanden efficiënter te gebruiken. Leerlingen en docenten werken naar het centraal examen toe. Het geldt nadrukkelijk voor iedereen als een eindpunt van het schooljaar. Met name de VM2-scholen die het behoud van het centraal examen combineren met een verkorte leerroute (een leerroute die korter duurt dan vier jaar) hebben moeite om leerlingen te overtuigen van het nut en de noodzaak om na het examen door te werken. De scholen vullen de periode tot aan het einde van het schooljaar op uiteenlopende wijze in. De scholen spannen zich in om het zo interessant mogelijk te maken voor leerlingen, juist omdat hun leeftijdsgenoten al vakantie hebben. Dit gebeurt door middel van aanvullende trainingen, externe (kwalificerende) stages, zomercursussen, aanvullende modules taal en rekenen, certificaten, praktijklessen en in een enkel geval voortzetting van het reguliere rooster waarbij het mbo-programma aan bod komt. Hierbij moet wel vermeld worden dat de scholen deze periode uiteenlopend programmeren. Sommige scholen zetten de volledige tijd in, terwijl anderen de aanvullende programmaonderdelen gedurende een beperkt aantal weken inroosteren.

Ik zie belangrijke aanwijzingen dat de VM2-aanpak een positief effect heeft. Het voortijdig schoolverlaten onder de leerlingen van het eerste cohort (2,2 procent) ligt lager dan het landelijke gemiddelde in het vergelijkingscohort (2,4 procent) en het vsv-percentage in het voorgaande jaar op de scholen van het eerste cohort (3,0 procent). Bij de drie scholen die geen centraal examen afnemen, is zelfs geen enkele leerling uitgevallen.4 De VM2-aanpak leidt tot een sterkere daling van vsv dan in bij de niet-VM2-scholen.

De deelnemers aan de VM2-experimenten zijn overtuigd van de meerwaarde van het nadrukkelijker benutten van de zomerperiode, bijvoorbeeld in de vorm van cursussen of andere onderwijsactiviteiten. Het is echter nog te vroeg om te bepalen of dit effect heeft gehad op het verder terugbrengen van voortijdig schoolverlaten. Wel is duidelijk dat het voor scholen niet eenvoudig is om deze periode tussen het centraal examen vmbo en de zomervakantie (al of niet in combinatie met het centraal examen) in te vullen. Hierbij komt ook onderwijstijd om de hoek kijken. Onderwijsactiviteiten die worden verzorgd tussen de examens en de eerste dag van de centraal vastgestelde zomervakantie tellen – mits ze voeldoen aan de kwalitatieve voorwaarden – mee als onderwijstijd. Activiteiten in de weekeinden of tijdens vakantiedagen tellen echter niet mee. Dit betekent dat het aan de scholen zelf is om zomercursussen aan te bieden.

Ik volg de komende jaren nadrukkelijk het VM2-experiment en wijze waarop de pilotscholen het onderwijs in de zomermaanden vormgeven. Op basis van die resultaten beoordeel ik of het zinvol is om zomercursussen verder te stimuleren. Of het bieden van zomercursussen een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de overstap van vmbo naar mbo hangt immers in sterke mate af van de praktische realiseerbaarheid op schoolniveau. Het opzetten van een daadwerkelijk geïntegreerde leerroute en goede communicatie met ouders en leerlingen lijken in ieder geval belangrijke randvoorwaarden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Handelingen Tweede Kamer, 2009–2010, nr. 22, pag. 1865–1905 en nr. 23, pag. 1978–2023.

X Noot
2

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 32 356, nr. 20.

X Noot
3

R. van Schoonhoven e.a, VM2-experimenten: verandering van context. Eindrapportage schooljaar 2009–2010 (ECBO, Den Bosch oktober 2010).

X Noot
4

R. van Schoonhoven, VM2-experimenten: verandering van context.

Naar boven