Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2017
Naar aanleiding van mijn brief van 13 april jl. over de boetes voor NS en ProRail
over de prestaties op de HSL-Zuid in 20161 (hierna prestatiebrief), heeft uw Kamer mij een brief gevraagd over hoe ik de problemen
op de HSL wil aanpakken. Dit in de context van de vraag of het demissionaire kabinet
daarbij voorsorteert op meer marktwerking op het spoor.
Omdat de prestaties op de HSL-Zuid in 2016 niet goed waren zijn NS en ProRail een
gezamenlijk verbeterprogramma gestart. Vanaf 2017 is dit een programma onder de concessiesturing,
zodat ik hierop kan handhaven2. Het verbeterprogramma loopt en lijkt zijn vruchten af te werpen. In het eerste kwartaal
van 2017 werd dit overschaduwd door een tijdelijke dip in de prestaties als gevolg
van de introductie van een nieuwe HSL-vervoerdienst (Den Haag–Eindhoven). De HSL-corridor
is complex, daarom moeten NS en ProRail alles op alles blijven zetten om de prestaties
verder te verbeteren en stabiel te houden.
Om de complexiteit van de corridor te verminderen heb ik een budget van € 60 miljoen
gereserveerd voor infrastructurele maatregelen die op middellange termijn gerealiseerd
kunnen worden. ProRail en NS doen binnenkort een investeringsvoorstel voor maatregelen
om uitval bij harde wind te voorkomen en om een betere overgang tussen hogesnelheidsspoor
en conventioneel spoor te realiseren. In het najaar zal ik uw Kamer bij de eerstvolgende
Voortgangsrapportage HSL-Zuid over de uitwerking informeren3.
Via de prestatie-indicatoren stuur ik op het prestatieniveau dat minimaal gerealiseerd
moet worden. Voor NS en ProRail geldt vanaf 2017 een gezamenlijke prestatie-indicator
«Reizigerspunctualiteit 5 minuten HSL». In de beantwoording van de feitelijke vragen
naar aanleiding van de prestatiebrief4 heb ik aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van NS en ProRail zelf is om te
bepalen welke maatregelen er wanneer nodig zijn om de prestatienormen te halen. Als
een norm niet gehaald wordt, leg ik daarvoor – conform de afspraken in de concessies –
een boete op, tenzij ik oordeel dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond, of
de uitvoering van een relevant programma5. De beoordeling van de prestaties vindt plaats op basis van een geheel kalenderjaar.
Het eerstvolgende moment is in het voorjaar van 2018 over de prestaties in 2017.
In de prestatiebrief heb ik het staande kabinetsbeleid geschetst ten aanzien van de
beoordeling van de prestaties van NS op de HSL. Dit betreft de aanscherping van het
«three strikes»-principe met betrekking tot de HSL en de relatie met de marktverkenning.
Als uit de marktverkenning blijkt dat samenwerking met een andere vervoerder kan helpen
om de prestaties te verbeteren op eenzelfde prestatie-indicator waarvoor NS twee keer
opeenvolgend een boete heeft gekregen, dan vraag ik NS om die samenwerking voor te
bereiden, zodat deze bij een derde strike geëffectueerd kan worden.
Ik sorteer daarmee niet voor op meer marktwerking op het spoor, maar hanteer de mogelijkheden
die de vervoerconcessie reeds biedt om de prestaties – zo nodig in samenwerking met
andere partijen – door NS te laten verbeteren. Op deze manier wil ik realiseren dat
reizigers eerder het afgesproken prestatieniveau krijgen, dan wanneer ik lopende de
concessie een besluit over intrekking van een deel daarvan moet voorbereiden, eventueel
leidend tot een aanbesteding. Overigens blijft dat als ultimum remedium achter de
hand. Het is aan een volgend kabinet om haar beeld te schetsen over de toekomstige
ordening op het spoor en daarbij de scenariostudie marktordening6 te betrekken. Zoals eerder gemeld is de midterm review van de vervoerconcessie in
2019 voor het kabinet een belangrijk moment om de prestaties op de HSL te beoordelen
in relatie tot de marktordening na de huidige concessieperiode7.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma