nr. 14
NADER GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID MASTWIJK TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 10
Ontvangen 28 februari 2008
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 12a
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overlegt
jaarlijks vóór de in artikel 12, vierde lid, genoemde datum
met de Kamers der Staten-Generaal over de door de Kamers opgestelde ramingen
van de uitgaven, de verplichtingen en de ontvangsten die als basis dienen
voor de ontwerp-begroting van de Staten-Generaal.
2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt
de ramingen, zoals opgesteld door de Kamers, op in het voorstel van wet tot
vaststelling van de begroting van de Staten-Generaal, tenzij een evident zwaarwegende
reden zich hiertegen verzet.
3. Indien Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ramingen wegens evident zwaarwegende redenen niet of niet geheel opneemt,
dan licht hij dit gemotiveerd toe in de memorie van toelichting bij het voorstel
van wet.
Toelichting
Dit amendement geeft uitdrukking aan de overtuiging dat de Staten-Generaal –
als controleur van de regeringautonoom haar eigen controlemiddelen kiest en
derhalve ook haar eigen begroting opstelt en vaststelt. Daarbij past het dat
de regering – als gecontroleerde – de grootst mogelijke terughoudendheid
betracht om hierin te interveniëren.
Dit amendement vervangt het op 27 juni 2005 ingediende gewijzigde
amendement van de leden Dubbelboer en Mastwijk (TK 2004–2005, 29 833,
nr. 10). Mede op grond van het advies dat de Raad van State van 16 september
2005 over genoemd amendement heeft uitgebracht, wordt in onderhavig
amendement niet gekozen voor een plicht voor de regering om de door de beide
Kamers van de Staten-Generaal opgestelde ramingen te allen tijde onverkort
over te nemen, aangezien dit strijdig wordt geacht met de Grondwet. Dit amendement
brengt daarentegen wel nadrukkelijk tot uitdrukking dat afwijking door de
regering van de door de beide kamers opgestelde ramingen in beginsel niet
aan de orde kan zijn, tenzij een evident zwaarwegende reden zich hiertegen
verzet. Naar het oordeel van de indiener kunnen, bijvoorbeeld, budgettaire
afwegingen niet gezien worden als een dergelijke evidente zwaarwegende reden.
Algemeen regeringsbeleid kan in deze niet zonder meer een rechtvaardigingsgrond
zijn om te treden in de autonomie van de Staten-Generaal ten aanzien van haar
controlerende taak ten opzichte van de regering. De Staten-Generaal dient
in haar taak als controleur van de regering, zelf de omvang van de daarvoor
benodigde middelen vast te kunnen stellen.
Dit amendement is te beschouwen als een stap in het reeds in 2001 door
de Tweede Kamer in gang gezette proces te komen tot een zelfstandige begrotingsautoriteit
(TK 2000–2001, 27 677, nr. 17). Dit amendement beoogt de Staten-Generaal
de maximale budgettaire autonomie te verschaffen, die binnen het kader van
de Comptabiliteitswet 2001 en gegeven de huidige grondwettelijke randvoorwaarden
mogelijk is.
Mastwijk