29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 624 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2021

Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken informeer ik u over de tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam naar aanleiding van verzoekschriften tot beëindiging strafzaak die zijn ingediend door vijf van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigers.

Ten aanzien van één van de verdachten heeft de rechtbank bepaald dat zij verwacht dat zij over drie maanden naar Nederland is gerepatrieerd danwel dat een concrete toezegging is gedaan dat wordt gestreefd naar repatriëring. Ten aanzien van de vier andere verdachten heeft de rechtbank bepaald dat zij verwacht dat zij over zes maanden naar Nederland zijn gerepatrieerd dan wel dat een concrete toezegging is gedaan dat wordt gestreefd naar repatriëring. Bij uitblijven hiervan kan de rechtbank besluiten de strafzaken te beëindigen. In dat geval kunnen de verdachten in beginsel niet meer worden vervolgd voor de aan hen ten laste gelegde misdrijven. Zonder strafrechtelijke vervolging komen ook mogelijke (strafrechtelijke) toezichtskaders, die door de rechter kunnen worden opgelegd, te vervallen. In die situatie worden de mogelijkheden om de dreiging die van deze personen uit kan gaan te mitigeren, ernstig bemoeilijkt.

Het kabinet heeft er geen misverstand over laten bestaan er groot belang aan te hechten dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht. Terroristische daden en (internationale)misdrijven tasten mensenrechten, de democratie, de rechtsstaat en de internationale rechtsorde aan. Dat geldt ook voor de (internationale) misdrijven die ten laste zijn gelegd aan Nederlandse uitreizigers in Syrië en Irak. Zij versterken zo de terroristische organisaties die daar actief zijn, steunen en verhevigen de strijd en brengen ernstige schade toe aan mensen en de democratische waarden. Het gaat daarmee om ernstige misdrijven, die niet onbestraft mogen blijven. Teruggekeerde Syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd [bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.

Uw Kamer nam op 6 juli 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 97, item 24) de motie van de leden Van der Werff (D66) en Koekkoek (VOLT) (Kamerstuk 29 754, nr. 600) aan, waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten hun straf niet ontlopen. Naar aanleiding van de motie van de leden Michon-Derkzen en Van der Staaij1 werd uw Kamer er in de brief van 4 november 20212 onder meer over geïnformeerd dat een videoconferentie geen volledig gelijkwaardig alternatief vormt voor aanwezigheid in persoon bij een strafzaak, alsook dat het niet aan het kabinet is (maar aan de rechter) om te beslissen of in een bepaalde individuele strafzaak een videoconferentie dient te worden toegepast. Gelet hierop zal het kabinet met de relevante (internationale) partijen verder spreken om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen. Met het kenbaar maken van dit voornemen wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Laan-Geselschap3.

Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van deze verdachten en hun kinderen over te gaan, zijn individuele omstandigheden leidend en worden verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 29 754, nr. 598.

X Noot
2

Kamerstuk 29 754, nr. 622.

X Noot
3

Kamerstuk 29 754, nr. 512.

Naar boven