De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het wenselijk is dat alle strafrechtelijke middelen worden ingezet
om teruggekeerde jihadstrijders verantwoordelijk te stellen voor hun bijdrage aan
de gewapende jihad;
constaterende dat de wettelijke mogelijkheden voor voorlopige hechtenis bij terroristische
misdrijven reeds zijn verruimd;
constaterende dat er op grond van recente jurisprudentie tegen terugkeerders vrij
snel een redelijke verdenking kan bestaan die aanleiding geeft tot voorlopige hechtenis;
constaterende dat de mogelijkheid in artikel 67, lid 4, Sv om bij terroristische misdrijven
sneller te besluiten tot voorlopige hechtenis, beperkt is tot de eerste veertien dagen
van voorlopige hechtenis;
spreekt uit dat administratieve detentie zonder tussenkomst van de rechter onwenselijk
is;
verzoekt de regering om, de bestaande mogelijkheden voor voorlopige hechtenis van
terugkeerders te inventariseren en indien nodig met voorstellen te komen voor verdere
verruiming van de mogelijkheden daartoe, met als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis
altijd plaatsvindt in het kader van een strafrechtelijk proces en door een rechter
regelmatig getoetst wordt;
verzoekt de regering voorts, daarbij in ieder geval ter realisatie van hetgeen is
overwogen, te inventariseren of de reikwijdte van artikel 67, lid 4, Sv moet worden
uitgebreid naar andere fasen van voorlopige hechtenis,
en gaat over tot de orde van de dag.