Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2014
Tijdens het begrotingsdebat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(Handelingen II 2014/15, nr. 30, items 3 en 6), heb ik uw Kamer toegezegd met een
nader oordeel te komen over de ingediende motie van de leden Dijkgraaf en Heerma (Kamerstuk
34 000 XV, nr. 41) en de ingediende motie van de leden Heerma, Dijkgraaf en Azmani (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 21).
De voorgenomen motie Dijkgraaf/Heerma verzoekt de regering de onderwijsinspectie nauwlettend
te laten toezien op alle door jihadisten geleide onderwijsorganisaties, die broedplaatsen
zijn van radicalisering. Ik ontraad deze motie.
Zoals eerder op Kamervragen is geantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nrs.
496 en 497) is het onaanvaardbaar wanneer kinderen onder het mom van een culturele stichting
worden blootgesteld aan personen die een extremistische boodschap uitdragen. In Nederland
is ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. Zonder
in een uitvoerige discussie over artikel 23 van de Grondwet te willen treden kan in
zijn algemeenheid wel worden gesteld dat de vrijheid van onderwijs niet mag worden
misbruikt. Als onder het mom van die vrijheid het voortbestaan van de Nederlandse
rechtsstaat wordt bedreigd, is de grens duidelijk bereikt.
In de motie is sprake van door jihadisten geleide onderwijsorganisaties. Voor zover
dit organisaties zouden zijn die – al dan niet bekostigd – functioneren binnen het
kader van de onderwijswetgeving vallen zij onder het toezicht van de Inspectie van
het onderwijs zoals dat is vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht (WOT). Van
de Inspectie van het Onderwijs zijn geen signalen ontvangen dat er sprake is van onderwijsorganisaties
die worden geleid door jihadisten.
Toezicht op onderwijsorganisaties die buiten het kader van de onderwijswetgeving vallen
is, gelet op het eerste deel van het tweede lid van artikel 23 Grondwet, in beginsel
wel mogelijk maar valt niet onder de reikwijdte van de WOT. Het is op dit moment dan
ook niet mogelijk de Inspectie van het onderwijs nauwlettend te laten toezien op de
in de motie bedoelde organisaties. Een wijziging van de WOT om dat wel mogelijk te
maken ligt niet voor de hand. Dan zullen ook verschillende andere activiteiten die
volgens de jurisprudentie wel onder de vrijheid van onderwijs vallen (autorijles,
dans-, zweefvlieg- en schaatsles) maar niet onder het toezicht van de Inspectie van
het Onderwijs in de beschouwingen moeten worden betrokken.
Zoals aangegeven in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) ben ik met organisaties uit de islamitische gemeenschappen in gesprek over het aanpakken
van ongewenste ontwikkelingen zoals door de indieners van de motie bedoeld.
De voorgenomen motie Heerma, Dijkgraaf en Azmani verzoekt de regering voorstellen
te doen om groeperingen, wier doelstellingen onvermijdelijk leiden tot het terzijde
schuiven van onze democratische rechtsorde, te kunnen verbieden. Het kabinet staat
pal voor de rechtsstaat en neemt dit onderwerp uiterst serieus. Uiterlijk 1 februari
2015 kom ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en
de Minister van Veiligheid en Justitie met een fundamentele analyse, mede in historisch,
constitutioneel en internationaal perspectief. Tegen deze achtergrond verzoekt het
kabinet de Kamer deze motie tot die tijd aan te houden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap L.F. Asscher