29 743 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen (afgeschermde getuigen)

G BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2012

Inleiding

Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wet van 28 november 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen (hierna: Wet afgeschermde getuigen)1 heeft de toenmalige Minister van Justitie uw Kamer twee toezeggingen (T00501 en T00508) gedaan waarover zou worden gerapporteerd nadat de regeling – na tot wet te zijn verheven – enkele jaren van kracht is geweest. Omdat onlangs het WODC zijn onderzoeksrapport heeft uitgebracht waarin verslag wordt gedaan van de toepassing van de regeling inzake afgeschermde getuigen in de rechtspraktijk2, komt het mij thans als een gepast moment voor om deze toezeggingen gestand te doen. Voorts treft u hierbij een exemplaar van voornoemd onderzoeksrapport aan.

Het WODC-onderzoek

De Wet afgeschermde getuigen beoogt de bruikbaarheid van informatie afkomstig van inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zoals AIVD-informatie, in het strafproces te vergroten. Voorzien is in twee bijzondere procedures om onder afgeschermde omstandigheden een ambtsbericht van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten te verifiëren bij de rechter-commissaris. Het gaat bij deze procedures om een juiste balans bij het gebruik van gegevens van inlichtingen- en veiligheidsdiensten als bewijs in het strafproces. De informatie moet in voldoende mate op betrouwbaarheid te onderzoeken zijn. Tegelijkertijd speelt de geheimhouding van de methoden die gebruikt zijn om informatie te vergaren een belangrijke rol. De wet bevat een evaluatiebepaling op grond waarvan vijf jaar na inwerkingtreding aan de Staten-Generaal verslag dient te worden uitgebracht over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk3. Met het oog daarop heb ik het WODC verzocht de regeling te evalueren. De uitkomsten daarvan zijn neergelegd in bijgevoegd onderzoeksrapport «De Wet afgeschermde getuigen in de praktijk»4.

Uit het onderzoeksrapport blijkt dat tot aan de afsluiting van het onderzoek (april 2012) nog geen gebruik gemaakt is van de regeling. Gevolg daarvan is dat nog geen evaluatie van de wetgeving valt te geven. Wel bleek het mogelijk om met sleutelpersonen te bespreken hoe men tegenover de regeling staat, in hoeverre men – zo daar een mogelijkheid toe was – heeft overwogen van de wetgeving gebruik te maken en of men daar mogelijkheden voor ziet. Op basis van die gesprekken wordt geconcludeerd dat de verwachting van de wetgever dat deze wetgeving slechts sporadisch zou worden toegepast, is bewaarheid. Dit wordt in de eerste plaats toegeschreven aan het feit dat er de afgelopen jaren (gelukkig) slechts enkele terrorismeprocessen zijn gevoerd. Daarnaast wordt vermoed dat kennis met betrekking tot de mogelijkheden van de wet en wellicht ook de relatieve onbekendheid met de wet van invloed zijn geweest. Dit wordt met enige voorzichtigheid aangegeven omdat op basis van het onderzoek niet zonder meer kan worden gesteld dat mogelijkheden voor toepassing van de wet zich wel degelijk hebben voorgedaan en ook in de rede hadden gelegen. Uit het in het rapport besproken arrest van de Hoge Raad van 15 november 20115 wordt verder afgeleid dat het gebruik van AIVD-informatie voor de bewijsvoering in elk geval meebrengt dat de daaraan inherente beperking met betrekking tot de toetsbaarheid van de informatie door de verdediging zoveel mogelijk gecompenseerd moet worden en dat naar het oordeel van de Hoge Raad toepassing van de Wet afgeschermde getuigen daaraan dienstbaar kan zijn. Verder wordt opgemerkt dat volgens de respondenten, anders dan de wetgever had verwacht, de wet in de praktijk geen bevorderend effect op de verstrekking van AIVD-informatie zal hebben en dat daaraan ook geen behoefte bestaat.

Over de toepassing van de Wet afgeschermde getuigen in de praktijk worden – nu er nog geen ervaring mee is opgedaan – geen uitspraken gedaan. Wel blijken daarover bij de respondenten nog wel vragen te leven. Volgens de onderzoeker zijn dit vragen die pas later, indien de wet praktische toepassing krijgt, kunnen worden beantwoord.

Voorts wordt de verwachting uitgesproken dat de Wet afgeschermde getuigen in de toekomst ook in andere gevallen dan alleen in terrorismeprocessen een rol kan spelen. Daarbij wordt gedacht aan zaken waarin medewerkers van de AIVD zelf verdachte zijn en de informatie van de AIVD van belang is voor het leveren van bewijs. Door een aantal respondenten is in dit verband aan de orde gesteld dat in die gevallen de rechter-commissaris met toepassing van de afgeschermde getuigenregeling de desbetreffende AIVD-informatie zou kunnen beoordelen.

Tegen de achtergrond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat uit de analyse van het WODC blijkt dat de Wet afgeschermde getuigen een tweetal bijzondere procedures bevat voor zeer specifieke situaties die zich zelden (zullen) voordoen. Reeds bij het opstellen van de regeling is de wetgever daarvan uitgegaan. Dit laat onverlet dat er in de praktijk, in uitzonderlijke gevallen, behoefte kan bestaan om AIVD-informatie in het kader van de procedures van de Wet afgeschermde getuigen nader te onderzoeken. Het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2011 geeft daarvan blijk.

Toezeggingen

De eerste toezegging die – zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven – de toenmalige Minister van Justitie tijdens de mondelinge behandeling in de Eerste Kamer met betrekking tot de zojuist besproken wettelijke regeling heeft gedaan, hield in dat «over een aantal jaren zal worden bezien in hoeverre die [regeling] wordt toegepast en of deze meerwaarde heeft.» Daarbij zou dan ook kunnen worden onderzocht of «in de praktijk vanwege de moeilijkheden van deze regeling vooral gebruik gemaakt wordt van andere methoden».6 De reactie op deze toezegging komt in feite overeen met hetgeen ik hierboven naar aanleiding van de uitkomsten van het WODC-onderzoek heb opgemerkt. Sinds de ruim vijf jaar dat de wet van kracht is, is hij nog niet toegepast. Dit neemt niet weg dat naar mijn mening de regeling in de toekomst dienstbaar kan zijn in bijzondere gevallen waarin AIVD-informatie voor de bewijsvoering wordt gebruikt. Daarin ligt haar meerwaarde. Pas als de wet daadwerkelijk toepassing heeft gevonden, kan een antwoord worden gegeven op de vraag of bij voorkeur andere methoden worden gebruikt vanwege de moeilijkheden van deze regeling. Het verrichte onderzoek biedt daarvoor overigens geen concrete aanknopingspunten, en evenmin hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2011.

De tweede toezegging betrof de tijdens de mondelinge behandeling geschetste situatie waarin bij het verhoor van de afgeschermde getuige zou blijken dat de informatie in het ambtsbericht niet juist was. Daarbij rees de vraag hoe zou moeten worden omgegaan met de kwestie van ontlastende informatie als er geen corrigerend ambtsbericht werd uitgebracht. Naar aanleiding hiervan is toegezegd «de wet, zo die wordt gebruikt, over een aantal jaren [te] zullen toetsen om na te gaan of dit punt is voorgekomen».7 Thans, ruim vijf jaar na inwerkingtreding van de wet, kan worden vastgesteld dat een onderzoek naar een ambtsbericht met toepassing van de afgeschermde getuigenregeling nog niet heeft plaatsgevonden. Daaruit volgt dat evenmin een situatie is voorgekomen waarbij tijdens een verhoor van de afgeschermde getuige bleek van een onjuist of onvolledig ambtsbericht en vervolgens een aanvullend of corrigerend ambtsbericht uitbleef.

Met het voorgaande vertrouw ik u naar behoren te hebben geïnformeerd en de gedane toezeggingen gestand te hebben gedaan.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Stb. 2006, 460.

X Noot
2

R.J. Bokhorst, «De Wet afgeschermde getuigen in de praktijk», WODC-memorandum 2012–3, Den Haag, 2012.

X Noot
3

Vgl. Artikel IVA.

X Noot
4

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 151314.

X Noot
5

HR 15 november 2011, NJ 2012, 36 m.nt. Sch.

X Noot
6

Handelingen I 2006/07, nr. 38, blz. 1833.

X Noot
7

Handelingen I 2006/07, nr. 38, blz. 1831–1832 en blz. 1834.

Naar boven