Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2010
In de brief van de voormalige vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2010Z11073/2010D37729) van 30 september 2010 verzoekt zij mij het onderzoek door Bureau Berenschot voor de behandeling van de VROM-begroting 2011
aan de Kamer te sturen. Ik voldoe graag aan uw verzoek en bied u hierbij het rapport «Toekomst bestuurlijke organisatie waddengebied»
met de bijlage «Evaluatie bestuurlijke organisatie waddengebied» aan.1
Tevens vraagt u mij aan te geven wat de status is van het onderzoek van Bureau Berenschot en een reactie op dat onderzoek
te geven waarbij ook wordt ingegaan op het briefadvies «Een Waddenzeewaardig bestuur» van de Raad voor de Wadden.
In het Algemeen Overleg met uw Kamer is op 11 februari jl. (29 684, nr. 84) gesproken over de bestuurlijke organisatie van het waddengebied.
De conclusie, dat de «bestuurlijke spaghetti» verminderd moet worden, wordt breed gedeeld. Het onderzoek van Bureau Berenschot
dient met name voorstellen op te leveren die dat bewerkstelligen.
Het advies van Bureau Berenschot biedt voldoende aanknopingspunten om te gaan werken aan een verdergaande vereenvoudiging
van de bestuurlijke organisatie van het waddengebied.
Het advies heeft een instrumenteel karakter, het dient er niet toe de bestuurlijke organisatie van het waddengebied op een
andere leest te schoeien.
In het briefadvies van de Raad voor de Wadden wordt daarentegen wel gepleit voor een nieuwe bestuurlijke organisatie voor
het waddengebied door het instellen van een Waddenautoriteit, die bevoegdheden van andere overheden overneemt. Daarbij wordt
teruggegrepen naar een ouder advies van de Raad, «Natuurlijk gezag», dat destijds niet is overgenomen door mijn ambtvoorgangsters.
Dit advies past niet in het streven van dit kabinet om het aantal bestuurslagen juist te verminderen. Mede gezien de weg die
is ingeslagen met het onderzoek van Bureau Berenschot acht ik het niet zinvol opnieuw de discussie hierover te beginnen.
Ik zie voldoende aangrijpingspunten in het onderzoek van Bureau Berenschot om daarmee verder te komen op de weg naar een vereenvoudiging
van de bestuurlijke organisatie. Wel zal er bij de uitwerking van deze voorstellen rekening gehouden moeten worden met de
uitgangspunten zoals die verwoord zijn in het regeerakkoord. Ik wijs in dit verband op de voorgenomen decentralisatie van
het Waddenfonds en de versterking van de rol van de provincies op het terrein van ruimte, natuur en economie. Ook verdient
de relatie met de regionale stuurgroep Deltaprogramma Waddengebied aandacht.
Ik zal in nauw overleg met de staatssecretaris van EL&I en de regionale partijen, verenigd in het Regionale College Waddengebied
onder leiding van de heer Jorritsma, voor maart 2011 met voorstellen komen voor een vereenvoudiging en decentralisatie van
het waddenbeleid en de financiering hiervan.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus