29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 438 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 maart 2013

Sinds de zomer van 2011 stijgt de werkloosheid. De afgelopen maanden is deze, ook onder jongeren, fors verder opgelopen. In januari was 7,5% van de totale beroepsbevolking werkloos en bedroeg de jeugdwerkloosheid 15%. Hoewel de jeugdwerkloosheid zich ten opzichte van de algehele werkloosheid niet onverwachts ontwikkelt1, is het, ook voor onze jeugd, verontrustend dat de recessie lang aanhoudt. Met een krimp van de economie in 2013 van ½% en een verdere oploop van de werkloosheid tot gemiddeld 7¾% zijn de vooruitzichten, op basis van de jongste raming van het Centraal Planbureau (CPB), voor de korte termijn niet goed2.

Dit is een bittere pil voor jongeren die hun opleiding hebben afgerond, iets willen maken van hun leven maar geen werk kunnen vinden of hun baan verliezen. Het is begrijpelijk dat zij zich zorgen maken over hun toekomst. De gevolgen van werkloosheid aan de start van de loopbaan kunnen jongeren lang met zich meedragen en zijn ook van invloed op keuzes met betrekking tot huisvesting en gezinsvorming.

Samen kansen creëren en benutten: nieuwe investeringen kabinet

Het kabinet wil dat jongeren een eerlijke kans krijgen om te participeren in de samenleving. Dat zij grip krijgen op hun toekomst. Dat zorgen en onzekerheid over de toekomst plaats maken voor optimisme. Dat het behalen van een diploma zich uitbetaalt en zij zich verder kunnen ontplooien in hun werk. Dat kan alleen als we er met elkaar – de jongeren zelf, de overheid, de sociale partners en de onderwijsinstellingen – de schouders onder zetten, vanuit het besef dat de aanpak van de jeugdwerkloosheid een gedeelde verantwoordelijkheid is. Wetende dat we niet voor een gemakkelijke opgave staan.

Voor de gezamenlijke Aanpak Jeugdwerkloosheid stelt het kabinet € 35 miljoen beschikbaar als onderdeel van de € 100 miljoen die het kabinet voor de jaren 2013 en 2014 heeft uitgetrokken voor extra inspanningen ter bestrijding van de werkloosheid onder jongeren en ouderen3. Het kabinet voegt aan deze € 35 miljoen nog € 15 miljoen toe. Dit in aanvulling op de middelen die het kabinet al investeert in de arbeidsmarkt en het onderwijs om jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen. Onderstaand geeft het kabinet aan waar de extra € 50 miljoen voor wordt ingezet. Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de toezegging van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het 30-ledendebat van 17 januari om uw Kamer te informeren over de totstandkoming van de Aanpak Jeugdwerkloosheid4.

Samen met regionale partijen investeren in een regionale aanpak

Het kabinet geeft een nieuwe impuls aan de aanpak van de jeugdwerkloosheid in de arbeidsmarktregio’s. Daarvoor stellen we in totaal € 25 miljoen beschikbaar. De regio is de plek waar gemeenten en hun samenwerkingspartners met kennis van de lokale en regionale situatie jongeren, die het op eigen kracht niet redden, ondersteunen naar een opleiding of een baan. Zo bouwen we voort op de goede resultaten die tijdens het Actieplan Jeugdwerkloosheid uit 2009 zijn geboekt en de regionale werkwijze en samenwerkingsstructuur die tot stand is gebracht.

Samen met sociale partners investeren in een sectorale aanpak

Het kabinet nodigt sociale partners uit om in de sectorale plannen ook aandacht te besteden aan de arbeidsmarktinstroom van jongeren en wil dergelijke plannen onder voorwaarden middels cofinanciering ondersteunen. Ook het Techniekpact dat het kabinet met sociale partners en onderwijsinstellingen dit voorjaar wil sluiten kan input vormen voor de sectorale plannen. Het is in ons aller belang, maar zeker ook in hun eigen belang als werkgevers jongeren aan zich binden en opleiden via stages en leerwerkbanen voor het moment dat de economie aantrekt en vakkrachten weer volop nodig zijn. Vakbonden kunnen een belangrijke bijdrage leveren om dit mogelijk te maken; het gaat immers om toekomstige collega’s.

Samen met mbo-instellingen investeren in langer doorleren

Het kabinet zorgt er samen met mbo-onderwijsinstellingen voor dat mbo’ers voor wie de kansen op de arbeidsmarkt ongunstig zijn, kiezen voor een (vervolg)opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief, zoals een opleiding in de techniek. Het kabinet stelt hier in totaal € 25 miljoen voor beschikbaar. Een goede opleiding die aansluit bij de behoefte van de arbeidsmarkt is de beste garantie voor toekomstige werkzekerheid. Hiermee bouwen we voort op de goede resultaten die zijn geboekt met het programma School Ex tijdens het Actieplan Jeugdwerkloosheid uit 2009.

Samen met een ambassadeur investeren in een integrale aanpak

Het kabinet stelt op korte termijn een ambassadeur aan voor de Aanpak Jeugdwerkloosheid voor de duur van twee jaar. De Aanpak Jeugdwerkloosheid vraagt om samenwerking en een hoge plek op de agenda van alle betrokken partijen. De ambassadeur heeft voornamelijk als taak om ervoor te zorgen dat de regionale en de sectorale aanpak elkaar versterken. Om te stimuleren dat een match ontstaat tussen de vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen die werkgevers beschikbaar stellen en de jongeren die op zoek zijn naar werk. Daarbij zal de ambassadeur bijzondere aandacht schenken aan jongeren die relatief hard worden getroffen door werkloosheid, zoals jongeren zonder startkwalificatie en jongeren met een niet-westerse achtergrond.

De nieuwe maatregelen lichten wij in de volgende twee paragrafen toe, in samenhang met de maatregelen uit het regeerakkoord en het staande beleid die tot doel hebben jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen. In de bijlage wordt, zoals toegezegd in het 30-ledendebat, ingegaan op het voorstel van de heer Van Weyenberg (D66) om elke jongere die na zes maanden nog in de bijstand zit het recht te geven op een leerwerkaanbod. Daar treft u ook een reactie aan op onderzoek van FNV Jong en CNV Jongeren over de effecten van de crisis op jongeren5.

Bestrijden van jeugdwerkloosheid

Regionale aanpak

Het kabinet stelt in 2013 € 25 miljoen extra beschikbaar om op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Door het budget in één keer uit te keren en niet te verdelen over de jaren 2013 en 2014 kunnen de arbeidsmarktregio’s voortvarend van start. Daarbij wil het kabinet zoveel mogelijk aansluiten bij de werkwijze die tijdens het Actieplan Jeugdwerkloosheid effectief is gebleken.

Om de arbeidsmarktregio’s voldoende basis te geven om snel hun regionale plannen van aanpak vorm te geven, wil de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in april een intentieverklaring ondertekenen met de wethouders van de centrumgemeenten. Willen de regio’s in aanmerking komen voor de bijdrage vanuit het rijk, dan moeten de centrumgemeenten mede namens hun samenwerkingspartners voor 1 juli het regionale plan van aanpak indienen. Het plan van aanpak moet ingaan op de probleemanalyse, de concrete doelstellingen, de te ondernemen acties en voorzien zijn van een begroting, waaraan het rijk niet meer dan de helft bijdraagt. Voldoet het plan hieraan, dan krijgt de centrumgemeente na ondertekening van een convenant ter bekrachtiging van het regionale plan van aanpak in september de extra middelen uitgekeerd via de decentralisatie-uitkering. De middelen worden verdeeld op basis van het aantal werkloze jongeren in de regio. Hierdoor komen meer middelen terecht in die regio’s waar de problematiek het grootst is en waar dus ook meer werk is te verzetten. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil de Programmaraad (samenwerkingsverband VNG, UWV, Divosa, Cedris) vragen om de regio’s te ondersteunen bij de voorbereiding en de uitvoering van de regionale aanpak.

Voorbeelden van activiteiten waar de regio’s de extra middelen aan willen besteden, zijn de Startersbeurs (een initiatief van FNV Jong om starters op de arbeidsmarkt werkervaring op te laten doen), het Jongerenloket (waar alle jongeren terecht kunnen voor vragen over en ondersteuning bij scholing en het vinden van werk), sectorafspraken en jong-oud-arrangementen.

Praktijkvoorbeeld Rotterdam

Rotterdam wil werkloze schoolverlaters door inzet van de Startersbeurs een vliegende start geven. De jongere zoekt zelf een bedrijf waar hij zes maanden aan de slag kan. De gemeente draagt 400 euro per maand bij en de werkgever 100 euro. Zo wil de gemeente Rotterdam voorkomen dat jongeren afhankelijk worden van een uitkering. Als jongeren werkervaring opdoen, kunnen ze makkelijker doorstromen naar een baan bij dezelfde of een nieuwe werkgever. Zij leren verder op de werkplek, kunnen laten zien wat ze in huis hebben en bouwen contacten op.

Praktijkvoorbeeld Overijssel

In het project www.1000jongeren.nl investeert de provincie Overijssel samen met onder meer jeugdzorginstellingen, gemeenten en werkgeversorganisaties in de arbeidsmarktkansen van jongeren in een kwetsbare positie als gevolg van bijvoorbeeld psychische problemen of schulden. In drie regio’s ontvangen werkgevers die werkplekken aanbieden, onder voorwaarden, een vergoeding voor de begeleiding van een jongere voor de duur van een jaar. Ook moet het bedrijf de jongere scholingsmogelijkheden bieden, die ervoor zorgen dat hij een beroepskwalificatie kan halen. Meer dan de helft van de 1000 jongeren is al geholpen.

Sectorale aanpak

Het kabinet vindt het wenselijk dat de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid wordt ondersteund door een sectorale aanpak. Wij hechten er daarom belang aan dat sociale partners in hun sectorale plannen ook aandacht besteden aan de arbeidsmarktinstroom van jongeren door afspraken te maken over het bieden van voldoende stageplaatsen en (leerwerk)banen. Dit laatste in aanvulling op het stage- en leerwerkbanenoffensief van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), dat op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2013 wordt geïntensiveerd. De sectorale initiatieven kunnen in aanmerking komen voor overheidssteun. Deze steun zal – onder voorwaarden – worden verleend door het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving en/of cofinanciering. De mogelijkheid om sectorale plannen in te dienen wordt van kracht op het moment dat de gesprekken tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid eind maart hebben geleid tot vruchtbare afspraken.

Daarnaast wil het kabinet dit voorjaar met de onderwijsinstellingen en sociale partners het Techniekpact 2020 afsluiten om de schaarste aan technici en vakkrachten tegen te gaan. In dit Techniekpact komen onder andere afspraken te staan over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen en leerwerkbanen, het transparant maken van loopbaanperspectieven en het verder terugdringen van schooluitval in het technisch onderwijs door betere structurering van het onderwijs en intensievere begeleiding. Het Techniekpact bouwt daarmee voor een belangrijk deel voort op de al lopende acties uit de kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Techniek.

Ook stimuleert het kabinet jongeren met een hoger onderwijsdiploma die als leraar aan de slag willen, gebruik te maken van de mogelijkheid tot zij-instroom. Schoolbesturen in het primair-6, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs kunnen een subsidie aanvragen van € 20.000 per zij-instromer voor begeleiding, scholing en studieverlof. Bij gebleken geschiktheid wordt de jongere aangesteld als (onbevoegd) leraar en volgt hij naast zijn werk een opleiding om binnen twee jaar de onderwijsbevoegdheid te halen. Van de regeling wordt vaak gebruik gemaakt. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt jaarlijks tot en met 2016 € 8 miljoen beschikbaar.

Praktijkvoorbeeld technieksector

In de regio Twente loopt het project «ga voor techniek» om schoolverlaters zonder werk te werven voor de techniek. Sectorale opleidingsfondsen, de kenniscentra Kenteq en Innovam en de overheid proberen ruim 200 jongeren in de regio te helpen aan een baan, leerplaats en/of opleiding in de metaal, elektro of installatietechniek. Dit doen ze door te bemiddelen tussen jongeren en bedrijven, door jongeren te ondersteunen bij het solliciteren en door bedrijven te adviseren over passende trainingen en opleidingen en de financiering daarvan.

Praktijkvoorbeeld bouwsector

Opleidingsbedrijven, onderwijsinstellingen, bouwbedrijven en kenniscentrum Fundeon hebben duo-leerbanen ontwikkeld voor de bouw. Daarbij delen twee studenten één leerbaan. Zij werken om de week bij het bouwbedrijf. In de andere week verzorgen het opleidingsbedrijf en de onderwijsinstelling drie dagen aanvullende praktijk en twee theoriedagen. Varianten van enkele weken aaneengesloten werken afgewisseld met enkele weken theorie en aanvullende praktijk komen ook voor. Op deze wijze wordt optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare leerbanen in de bouw en hoeven studenten niet onnodig uit te vallen.

Duurzame instroom in arbeid

Het kabinet wil de balans tussen vaste en flexibele arbeid herstellen om te voorkomen dat jongeren in tijdelijke contracten vast komen te zitten zonder uitzicht op een duurzame carrière. In overleg met sociale partners bekijken we daarom de mogelijkheden om de wettelijke bescherming van verschillende vormen van flexibele arbeid te verbeteren om jongeren ook op de langere termijn perspectief te bieden op werkzekerheid.

De verantwoordelijkheid voor het bevorderen van duurzame inzetbaarheid, ook van laagopgeleide jongeren, ligt primair bij werknemers en werkgevers. Sociale partners doen met de Beleidsagenda 2020 aanbevelingen voor uitwerking op decentraal niveau van de kernthema’s scholing, gezondheid en mobiliteit. Het kabinet speelt een ondersteunende rol door het verspreiden van best practices, het stimuleren van scholing via bijvoorbeeld de aftrekbaarheid van scholingskosten in de Inkomstenbelasting en het stimuleren van het gebruik van evc’s als onderdeel van een leven lang leren.

Voorkomen van jeugdwerkloosheid

Onderwijs en wetenschap in Nederland zijn van hoog niveau, maar de ambitie van het kabinet reikt verder: wij willen tot de top vijf van de wereld gaan horen. Het kabinet wil talent meer uitdagen en achterstanden verkleinen. Het belang dat het kabinet hecht aan goed onderwijs wordt onderstreept door het feit dat het kabinet niet bezuinigt op onderwijs en er tijdens deze recessie zelfs in investeert. Investeringen in het onderwijs zorgen voor een actieve en innovatieve beroepsbevolking. Dat is in het belang van jongeren en werkgevers en daarmee in het belang van de Nederlandse economie.

Om jeugdwerkloosheid te voorkomen zet het kabinet in op het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs en het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Dat doen we onder meer door ervoor te zorgen dat jongeren de juiste opleiding volgen, dat zij hun opleiding afmaken en dat zij gemotiveerd kiezen voor een vervolgopleiding. Jongeren moeten hierop aangesproken worden aan de hand van actuele informatie over de arbeidsmarkt en met de juiste persoonlijke aandacht. Het kabinet wil jeugdwerkloosheid voorkomen met de hieronder genoemde aanpak en besteedt daarbij bijzondere aandacht aan de technieksector; een sector waar ondanks de oplopende werkloosheid volop kansen zijn.

Voorkomen voortijdig schoolverlaten

Het voorkomen van jeugdwerkloosheid begint met een stevige aanpak van voortijdig schoolverlaten. Met dit beleid boeken we goede resultaten zoals ook in een brief onlangs aan uw Kamer is gemeld7. Om te voorkomen dat jongeren het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie en als gevolg daarvan minder kans maken op de arbeidsmarkt, wil het kabinet het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters verder terugdringen tot 25.000 in 2016. Uit onderzoek en de cijfers blijkt dat het huidig instrumentarium effectief is8. Voor het tiende opeenvolgende jaar is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters afgenomen (tot 36.250). Dit is een halvering sinds 2002. Nederland heeft daarmee als een van de weinige landen de Europese doelstelling gehaald. Onder migrantenjongeren en jongeren in achterstandwijken zet de daling extra hard door.

Het kabinet zet de bewezen aanpak voort, maar treft ook nieuwe maatregelen. Zo heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nieuwe regionale convenanten met prestatieafspraken afgesloten met gemeenten en onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en in het mbo. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan regio’s en onderwijsinstellingen met relatief hoge uitval. Ook worden experimenten mogelijk gemaakt met doorlopende leerroutes vmbo-mbo-hbo (vakmanschap-/technologieroute) om het beroepsonderwijs voor praktisch ingestelde jongeren aantrekkelijker te maken en tegelijkertijd de schaarste aan technisch personeel te ondervangen. Zo komt met een blijvende gezamenlijke inspanning de doelstelling van 25.000 voortijdig schoolverlaters in 2016 in zicht.

Praktijkvoorbeeld Tilburg

De gemeente Tilburg, contactgemeente voor de regio Midden Brabant, verzamelt met de mbo-instellingen informatie over de redenen waarom jongeren vroegtijdig het onderwijs verlaten en de scholen waar zij van afkomstig zijn, zodat zij inzicht krijgen waar de uitval zich concentreert.

De mbo-instellingen kunnen de informatie gebruiken om de juiste maatregelen te nemen om het voortijdig schoolverlaten aan te pakken. Ook ontstaat er beter zicht op de jongeren tot 23 jaar zonder startkwalificatie die niet meer op school zitten. De trajectbegeleiders van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie van de gemeente roepen deze jongeren op om ze terug te leiden naar het onderwijs. Zij werken daarbij samen met schoolloopbaanadviseurs en indien nodig met jeugdhulpverleners.

Middelbaar beroepsonderwijs

Het kabinet trekt € 25 miljoen extra uit voor de uitvoering van het programma School Ex 2.0 voor de schooljaren 2013–2014 en 2014–2015. Vanaf april zullen mbo-instellingen intensieve begeleidingsgesprekken voeren met jongeren die op het punt staan hun opleiding op niveau 1 of 2 af te ronden om hen te stimuleren langer door te leren en te kiezen voor een opleiding gericht op een hoger niveau of met meer arbeidsmarktperspectief. Zo vergroten zij hun kansen op de arbeidsmarkt. Jongeren voor wie doorleren geen optie is, worden in samenwerking met de gemeente gestimuleerd een geschikte baan te zoeken.

In aanvulling hierop zullen mbo-instellingen vanaf juni ombuiggesprekken voeren met jongeren die zich aanmelden voor een opleiding op niveau 1 of 2 met weinig arbeidsmarktperspectief. Recente ervaringen in Rotterdam laten zien dat dit kansrijk kan zijn. Door jongeren actief te wijzen op de mogelijkheden die er zijn, stimuleren mbo-instellingen jongeren te kiezen voor een opleiding waar behoefte aan is op de regionale arbeidsmarkt. Mbo-instellingen kunnen hierbij de studiebijsluiter betrekken, die in het schooljaar 2014–2015 beschikbaar komt en waarin informatie is te vinden over de arbeidsmarktperspectieven van opleidingen.

Bij de uitvoering van het programma School Ex 2.0 zullen jongeren daar waar mogelijk worden verleid te kiezen voor een opleiding in de technieksector. De schaarste aan technisch personeel zal de komende jaren, als gevolg van pensionering van de zogenaamde babyboomgeneratie, naar verwachting toenemen. De groeiambities van het Nederlandse bedrijfsleven, en daarmee ook de economische groei in Nederland, komen hierdoor onder druk te staan. Bij de aanpak gericht op deze sectoren is het met name voor meisjes en jongeren van niet-westerse afkomst van belang dat zij zich niet laten leiden door stereotype keuzes.

Om te voorkomen dat mbo’ers afstuderen in opleidingsrichtingen waar op de regionale arbeidsmarkt geen vraag naar is, zullen onderwijsinstellingen tevens hun opleidingsaanbod beter afstemmen met nabije collega-instellingen en met de regionale arbeidsmarkt. Concurrentie met populaire opleidingen met weinig arbeidsmarktrelevantie kan zo worden uitgebannen. Daarnaast wordt het aantal opleidingen verminderd en wordt de inhoud van opleidingen vernieuwd, waarbij beter wordt aangesloten op de huidige ontwikkelingen in de verschillende beroepsvelden.

Ook wil het kabinet de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs verder verbeteren door in aanvulling op het actieplan «Focus op vakmanschap» € 250 miljoen beschikbaar te stellen gekoppeld aan prestatieafspraken met onderwijsinstellingen over onder andere het uitdagender maken van opleidingen, voldoende aandacht voor de basisvaardigheden taal/rekenen en een sterke praktijkoriëntatie. Met dit pakket aan maatregelen worden mbo’ers de vakmensen die nodig zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Hoger onderwijs

Ook binnen het hoger onderwijs wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering met de uitvoering van de «Strategische Agenda Kwaliteit in verscheidenheid». Met de hogescholen en universiteiten heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onlangs prestatieafspraken gemaakt, die zijn gekoppeld aan de bekostiging. In de prestatieafspraken is veel aandacht voor een betere match tussen student en opleiding. Instellingen werken aan betere voorlichting en studiekeuzebegeleiding, waarbij zij onder andere informatie verstrekken over beroepsprofielen en arbeidsmarktperspectieven. Daarnaast vindt herordening van het opleidingenaanbod plaats om dit beter te laten aansluiten bij de behoefte van de arbeidsmarkt, onder andere door bij de toelating van nieuwe opleidingen het criterium arbeidsmarktrelevantie zwaarder te wegen. Ook wordt in het hoger beroepsonderwijs de Associate degree definitief mogelijk gemaakt. Dat is een tweejarig programma binnen de hbo-bachelorfase met een aparte kwalificatie (graad), die sterk is gericht op de arbeidsmarkt en doorstuderen aantrekkelijker maakt voor mbo’ers en werkenden.

Aanpak Jeugdwerkloosheid samengevat

De ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid vraagt om actie: om effectieve nieuwe maatregelen met oog voor jongeren die relatief hard worden getroffen, zoals schoolgaande jongeren op zoek naar een stage of leerwerkbaan, jongeren zonder startkwalificatie en jongeren met een niet-westerse achtergrond en met oog voor sectoren waar kansen liggen, zoals de techniek. Hiervoor zet het kabinet in totaal € 50 miljoen extra in voor de jaren 2013 en 2014, in aanvulling op de middelen die het kabinet al investeert in de arbeidsmarkt en het onderwijs om jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen.

In april geeft het kabinet het startsein voor de impuls die wordt gegeven aan de Aanpak Jeugdwerkloosheid. Vanaf dat moment kunnen de ambassadeur, de arbeidsmarktregio’s en de mbo-instellingen aan de slag om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk jongeren werken of leren. Als het overleg tussen het kabinet en de sociale partners eind maart leidt tot vruchtbare afspraken, sluiten de sectoren zich hierbij aan.

Met deze gezamenlijke aanpak geeft het kabinet invulling aan de bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangenomen motie Hamer/Nieuwenhuizen-Wijbenga om partijen bij elkaar te brengen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. De Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt in Europees verband ondersteund door de aanbeveling van de Raad van ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken, die op 28 februari is vastgesteld en waarover de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vorige week met uw Kamer sprak. Over de voortgang van de Aanpak Jeugdwerkloosheid blijft het kabinet graag met uw Kamer in gesprek.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De minister van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE

Reactie op voorstel leerwerkaanbod

In het 30-ledendebat van 17 januari jl. over jeugdwerkloosheid heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de heer Van Weyenberg (D66) toegezegd in deze brief terug te komen op zijn voorstel om elke jongere die na zes maanden nog in de bijstand zit het recht te geven op een leerwerkaanbod. Hieronder wordt toegelicht hoe het beleid is vorm gegeven, wat de resultaten ervan zijn en hoe het kabinet op basis daarvan het voorstel van de heer Van Weyenberg weegt.

Het kabinetsbeleid is er in eerste plaats op gericht om te voorkomen dat jongeren aan de zijlijn van de arbeidsmarkt komen te staan. Komen jongeren toch aan de zijlijn te staan, dan is het belangrijk dat zij zo snel mogelijk de weg naar werk of de weg terug naar school vinden. Dat begint bij de jongere zelf. Jongeren moeten leren op eigen benen te staan, kansen te benutten en zich te ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke burgers. Dit is niet alleen een principieel uitgangspunt. Motivatie, eigen initiatief en inzet zijn ook sterk bepalend voor het succes van opleiding en werk.

Daarom geldt in de WWB een apart regime voor jongeren, waarbij de eigen verantwoordelijkheid om te werken of te leren voorop staat. De jongere die zich meldt voor een bijstandsuitkering bij de gemeente of het UWV (dat voor veel gemeenten de intake doet), kan deze gedurende de eerste vier weken niet aanvragen. Het UWV en de gemeente stimuleren jongeren in deze periode zelf werk te maken van werk of zijn mogelijkheden te onderzoeken binnen het onderwijs. Door zich in te schrijven als werkzoekende op werk.nl van het UWV krijgt de jongere toegang tot de jongerenwebsite Be Smart met informatie over opleidingen, leerbanen, stages en vacatures. Be Smart sluit aan bij de belevingswereld van jongeren. Zo kunnen jongeren filmclips kijken om zich te oriënteren op beroepen en opleidingen of een sollicitatiegame spelen, waarin zij in een virtuele wereld kunnen oefenen met netwerken, vacatures zoeken, een cv maken en een sollicitatiegesprek voeren.

Het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid sorteert effect. Het aantal jongeren dat een bijstandsuitkering aanvraagt, is het afgelopen jaar geleidelijk afgenomen. Jongeren weten dus hun weg naar werk of school te vinden. Zo is de bijstand niet alleen een vangnet, maar ook een springplank naar werk of school.

De jongere kan een beroep doen op ondersteuning van de gemeente als hij ondanks aantoonbare inspanningen na vier weken geen werk heeft gevonden of als blijkt dat hij geen mogelijkheden meer heeft om door het Rijk gefinancierd onderwijs te volgen. Deze ondersteuning kan zijn gericht op leren, werken of een combinatie van beide. Welke ondersteuning de gemeente biedt en wat er van de jongere wordt verwacht, legt de gemeente vast in een plan van aanpak. Daarbij staat maatwerk voorop. De gemeente is verplicht de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak te begeleiden en periodiek het plan van aanpak samen met de jongere te evalueren en zo nodig bij te stellen. Beide partijen kunnen dus niet stilzitten.

Het idee achter het voorstel van de heer Van Weyenberg om elke jongere die na zes maanden nog in de bijstand zit het recht te geven op een leerwerkaanbod is sympathiek. Jongeren horen immers op school te zitten of aan het werk te zijn. Werken en leren staan ook centraal in het aparte regime voor jongeren in de WWB. Het kabinet wil gemeenten echter niet de verplichting opleggen om elke jongere die daarom vraagt na zes maanden een leerwerkaanbod te doen. Dit draagt niet bij aan de effectiviteit van het re-integratiebeleid. Uit verschillende onderzoeken die de afgelopen jaren zijn gedaan, blijken eigen verantwoordelijkheid en maatwerk, zowel wat betreft het moment als de invulling van de ondersteuning, randvoorwaardelijk te zijn voor een effectief re-integratiebeleid. Dat betekent uitdrukkelijk niet dat de gemeente de jongere links kan laten liggen. Integendeel. Elke jongere voor wie een recht op bijstand ontstaat, kan aanspraak maken op ondersteuning op maat van de gemeente.

Reactie op oproep van CNV Jong en FNV Jongeren

Uw Kamer heeft bij de regeling van werkzaamheden van 12 februari om een reactie gevraagd op onderzoek van CNV Jong en FNV Jongeren over de effecten van de crisis op jongeren. CNV Jong en FNV Jongeren vragen aandacht voor de koopkracht van alle generaties. Zij zijn van mening dat het koopkrachtdebat vooral gaat over ouderen, terwijl andere generaties zeker net zo hard geraakt worden. Specifiek vragen zij aandacht voor de sociaal- economische positie van jongeren, vanwege de oplopende jeugdwerkloosheid en de schuldenproblemen onder jongeren.

De jongerenorganisaties vragen terecht aandacht voor deze thema’s. De jeugdwerkloosheid loopt op en uit publicaties van het Nibud blijkt dat jongeren een groter risico hebben om problematische schulden op te bouwen dan andere groepen, omdat zij vaak nog niet beschikken over een financiële buffer. Daarnaast krijgen jongeren net zoals alle andere Nederlanders te maken met maatregelen van het kabinet om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, zoals de verhoging van de BTW.

In het koopkrachtdebat van de afgelopen tijd is er veel aandacht geweest voor de koopkrachtontwikkeling van ouderen. Deze aandacht is begrijpelijk. Ouderen zagen hun netto inkomen in januari dalen door wijzigingen in fiscale wetgeving. Daarbij worden veel pensioenen verlaagd. Dat betekent echter niet dat het koopkrachtdebat, dat de komende jaren waarschijnlijk nog vaker gevoerd zal worden, uitsluitend over deze groep zal gaan. Ook potentieel kwetsbare groepen zoals gezinnen met kinderen, mensen met een uitkering en werkenden met lage en middeninkomens hebben de volle aandacht van het kabinet.

Het kabinet heeft ook bijzondere aandacht voor de situatie onder jongeren. De nadruk ligt daarbij vooral op het terugdringen en tegengaan van de jeugdwerkloosheid. Het is van groot belang dat jongeren een eerlijke kans krijgen om te participeren in de samenleving. Dit is van veel groter belang dan hun koopkrachtontwikkeling in statische koopkrachtplaatjes, waarin persoonlijke factoren zoals promotie en werkloosheid constant worden verondersteld.


X Noot
1

Deze is nu twee keer zo hoog als de reguliere werkloosheid en de verhouding tussen jeugdwerkloosheid en reguliere werkloosheid ligt daarmee op het langjarig gemiddelde. Het jeugdwerkloosheidspercentage is altijd hoger dan de algehele werkloosheid, onder meer door de jaarlijkse instroom op de arbeidsmarkt van gediplomeerden uit het onderwijs.

X Noot
2

Persbericht Centraal Planbureau, Begrotingstekort in 2013 en 2014 hoger dan 3%, 28 februari 2013

X Noot
3

Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 29 544, nr. 425

X Noot
4

Handelingen II 2012/13, nr. 41

X Noot
5

Met deze brief kom ik tevens tegemoet aan het verzoek van mevrouw Voortman (GroenLinks) tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 februari om een reactie te geven op het onderzoek van FNV Jong en CNV Jongeren en het verzoek van mevrouw Karabulut (SP) tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 februari om een reactie te geven op de oplopende werkloosheid.

X Noot
6

De bedoeling is dat schoolbesturen in het primair onderwijs vanaf 2013 gebruik kunnen maken van de zij-instroomsubsidie.

X Noot
7

Tweede Kamer, 2012–2013, 26 695, nr. 89

X Noot
8

SCP (2012), Waar voor ons belastinggeld? 3.4.2. Doeltreffendheid Voortijdig schoolverlaten

Naar boven