Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2013
Hierbij doe ik uw Kamer, mede namens de Minister van BZK, een reactie toekomen op
de vraag van het lid Van Toorenburg van 30 oktober 2013 (Handelingen II 2013/14, nr.
17) over de implicaties van de uitspraak van de rechtbank op 30 oktober 2013 met betrekking
tot de regeling voor topinkomens van woningcorporaties (verder: de regeling).
In de uitspraak heeft de rechtbank de Wet normering Topinkomens (WNT) in stand gehouden.
Ook de keuze om de woningcorporaties te rekenen tot de semi-publieke sector en in
te delen in het eerste regime van de WNT is daarbij overeind gebleven. De rechtbank
heeft de regeling zelf onrechtmatig verklaard. Hiermee is de regeling niet meer van
toepassing. De keuze om te komen tot een klassenindeling voor woningcorporaties, zoals
de regeling doet, en het feit dat de Beloningscode van de sector niet als uitgangspunt
is genomen voor de regeling acht de rechtbank op zich gerechtvaardigd.
Bij het oordeel van de rechtbank dat de regeling onrechtmatig is, heeft de rechtbank
de vaststelling van de klassenindeling (artikel 2.7 lid 1 van de WNT) en de normbedragen
(artikel 2.9 lid 2 van de WNT) in onderlinge samenhang bezien.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de klassenindeling zonder nadere motivering
niet alleen worden opgehangen aan het aantal woongelegenheden. De rechtbank noemt
een aantal aanknopingspunten die in ogenschouw zouden moeten worden genomen door de
Minister. Wat betreft de normbedragen oordeelt de rechtbank dat uit de (toelichting
van de) regeling niet blijkt dat een afweging heeft plaatsgevonden van de factoren
van artikel 2.9 lid 2 van de WNT in het licht van de taken en verantwoordelijkheden
van topfunctionarissen van woningcorporaties. Gelet op de vergaande uitkomsten is
die afweging naar de mening van de rechtbank wel noodzakelijk. De factoren uit artikel
2.9 van de WNT betreffen kort gezegd: de hoogte van de bezoldiging voor vergelijkbare
functies bij lichamen als provincies en gemeenten, de bezoldiging in relevante andere
sectoren van de arbeidsmarkt, de verhouding met het interne loongebouw bij woningcorporaties
en de maatschappelijke opvattingen over de hoogte van de bezoldigingen. De in de regeling
aangegeven motivering en afweging van factoren zijn volgens de rechtbank onvoldoende,
daarom concludeert de rechtbank dat met de regeling verder is ingegrepen dan nodig,
althans dat topfunctionarissen van woningcorporaties onevenredig door de regeling
worden getroffen.
De implicatie van de uitspraak van de rechtbank is dat alle woningcorporaties voor
2013 gebonden zijn aan het bezoldigingsmaximum van € 228.559 van de WNT, dit zonder
de indeling daaronder in klassen. Ik heb wel de gerede verwachting dat de corporatiesector
haar zelf eerder afgekondigde matiging in bezoldigingen, zoals vastgelegd in de eigen
beloningscode, ook nog voor het jaar 2013 zal handhaven en daar ook op zal willen
toezien.
Voor 2014 stel ik zo snel mogelijk een nieuwe regeling op, die in november 2013 wordt
gepubliceerd. Bij het opstellen van de regeling wordt het voorstel betrokken dat de
sector op basis van de WNT in september 2013 heeft gedaan. Tevens worden de overwegingen
van de rechtbank betrokken. Voor de concrete invulling van de regeling betekent dit
dat de hiervoor genoemde factoren uit de WNT, zoals de vergelijkbaarheid met vergelijkbare
functies bij gemeenten en de maatschappelijke opvattingen over de hoogte van de bezoldigingen,
worden meegewogen. Uitgangspunt blijft dat met de regeling wordt gekomen tot beloningsplafonds
die passen bij de aard van de woningcorporaties en de zwaarte van de functie, namelijk
semipublieke instellingen die omgaan met omvangrijke maatschappelijk bestemde middelen
in een door de publieke context gedomineerde werkomgeving.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok