nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2004
Tijdens het Algemeen Overleg van 17 maart jl. heb ik met de vaste
commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gesproken over onder meer
de wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren. Hierbij heb
ik geconstateerd dat er enkele onduidelijkheden bestaan met betrekking tot
het wijzigingsbesluit. In aanvulling op hetgeen ik tijdens het Algemeen Overleg
heb meegedeeld, zal ik in deze brief aangeven hoe ik hiermee zal omgaan.
Populatiebeheer
Zoals de formulering over populatiebeheer in artikel I, onderdeel C, van
het wijzigingsbesluit nu luidt, dient aan twee voorwaarden te zijn voldaan
om een ontheffing te kunnen verkrijgen van gedeputeerde staten met het oog
op het beheer van populaties edelherten, reeën, damherten en wilde zwijnen.
De aanleiding tot het reguleren van de populatieomvang dient gelegen te zijn
in:
1. de schadehistorie ter plaatse en van de omliggende percelen èn
2. de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied
waarin de dieren zich bevinden.
Het is gebleken dat een aantal fracties in de Kamer zich niet kan vinden
in deze formulering. Zij wensen dat het woord «en» tussen beide
voorwaarden vervangen wordt door «of», zodat gedeputeerde staten
ook ontheffing kunnen verlenen als aan één van bovengenoemde
voorwaarden is voldaan. Zelf vind ik het van belang dat een ontheffing mogelijk
is wanneer wegens het overschrijden van de draagkracht van een gebied ingegrepen
moet worden, ook wanneer er geen schadehistorie is. Deze wens van de Kamer
vergt een aparte wijziging van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren.
Op de kortst mogelijke termijn zal ik een voorstel hiertoe opstellen. Uiteraard
zal hierover nog wel overleg dienen plaats te vinden met onder meer de betrokkenen
bij het Beleidskader Faunabeheer.
Dat neemt niet weg dat ik voornemens ben de Koningin een voordracht te
doen om artikel I, onderdeel C, van het wijzigingsbesluit in werking te laten
treden op 1 april.
De toevoeging van het belang «populatiebeheer», zoals dit
is opgenomen in het wijzigingsbesluit, creeërt immers meer mogelijkheden
tot populatiebeheer dan op grond van de regelgeving het geval is.
Schade aan de fauna
Vanuit de Kamer is aangegeven dat op onjuiste wijze uitvoering wordt gegeven
aan de motie Schreijer-Pierik, waarin is verzocht «schade aan de fauna»
op te nemen in artikel 65 van de wet. Een wetsvoorstel dat hiertoe strekt
is begin maart aan de Kamer toegezonden.
In het wetsvoorstel is uitgegaan van de bestaande systematiek in artikel
65.
Op grond van artikel 65, eerste lid, kunnen beschermde inheemse diersoorten
op de landelijke of provinciale vrijstellingslijst worden geplaatst als deze
soorten «veelvuldig belangrijke schade aanrichten». Aanvullend
hierop bepalen artikel 65, tweede en vijfde lid, dat de diersoorten slechts
vrijgesteld kunnen worden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen,
vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren. In het wetsvoorstel is aan
de laatste opsomming het faunabelang toegevoegd. Ook voor vrijstelling van
diersoorten die schade aan de fauna doen, is volgens dit wetsvoorstel derhalve
vereist dat sprake is van belangrijke schade.
Gelet op de huidige formulering van artikel 65 wordt in de artikelen 2 en
3 van het wijzigingsbesluit, waarin de diersoorten voor de landelijke en provinciale
vrijstellingslijst worden aangewezen, eveneens gesproken over «veelvuldig
belangrijke schade».
In de artikelen 67 en 68 van de wet wordt onderscheid gemaakt tussen belangrijke
schade aan onder meer de landbouw en schade aan de fauna. Het is wenselijk
om artikel 65 van de wet hiermee in overeenstemming te brengen. Hiertoe ben
ik voornemens een nota van wijziging ten aanzien van het wetsvoorstel in te
dienen strekkende tot wijziging van «belangrijke schade aan de fauna»
in «schade aan de fauna». Het voorgaande laat overigens onverlet
dat onderbouwd dient te worden dat een diersoort schade doet aan de fauna,
voordat hiervoor een vrijstelling kan worden verleend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C. P. Veerman